Organisatie | Ferwerderadiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018 gemeente Ferwerderadiel |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018 gemeente Ferwerderadiel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | nieuwe regeling | 16-11-2017 gemeenteblad, 18-1-2018 | Onbekend |
De raad van de gemeente Ferwerderadiel;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2017;
Gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;
Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35
van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018 gemeente Ferwerderadiel
In deze verordening wordt verstaan onder:
2º de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover er sprake is van een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 2. Het besluit tot het opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid, 18, tweede, vijfde en zesde lid van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de Ioaw en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de Ioaz worden in ieder geval vermeld:
Artikel 3. Horen van de belanghebbende
Artikel 4. Afzien van de verlaging
Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De schriftelijke mededeling bevat in ieder geval de reden(en) waarom een verlaging zou worden toegepast en de dringende reden(en) op grond waarvan het college afziet van de verlaging.
Van een verlaging wegens een gedraging van de eerste categorie, bedoeld in artikel 7, artikel 8 van deze verordening kan worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van de verwijtbare gedraging, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaren, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor die gedraging is gegeven.
Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd alsnog opgelegd als de belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.
Artikel 6. Berekeningsgrondslag
HOOFDSTUK 2. NIET NAKOMEN VAN DE NIET-GEUNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING EN DE MEDEWERKINGSVERPLICHTING
Artikel 7. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1º het niet of niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;
2º het onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende, jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet;
3º het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet;
4º het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet;
5º het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet;
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet.
Artikel 7a. Niet meewerken aan taaltoets
Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, wordt een verlaging opgelegd van:
Artikel 8. Gedragingen Ioaw en Ioaz
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Ioaw of de artikelen 37 en 38 van de Ioaz niet of onvoldoende wordt nagekomen worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaw of de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaz, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
3º het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaw of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaz niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de Ioaw of artikel 38, eerste lid van de Ioaz;
4º het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de Ioaw of artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de Ioaz;
5º het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Ioaw of artikel 13, tweede lid, van de Ioaz.
het niet of niet voldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaw en artikel 36, eerste lid en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de Ioaz, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
1º aan de beëindiging van de dienstbetrekking van belanghebbende ligt een dringende reden ten grondslag in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende kan ter zake een verwijt worden gemaakt, of
2º de dienstbetrekking van belanghebbende is beëindigd door of op zijn verzoek zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd, of
3º belanghebbende laat na algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of
4º belanghebbende verkrijgt door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging bij gedragingen als bedoeld in dit hoofdstuk wordt vastgesteld op:
HOOFSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE GEUNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING
Artikel 10. Duur van de verlaging bij schending van de geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende:
Artikel 11. Verrekenen van de verlaging
HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de verlaging 75% gedurende zes maanden indien het een jongere als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel c van de Participatiewet betreft en deze jongere voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen. Artikel 5 van deze verordening is niet van toepassing. De verlaging wordt toegepast met ingang van de ingangsdatum van bijstandsverlening.
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Ioaw als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Ioaz als bedoeld in artikel 37,eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
HOOFDSTUK 5. SAMENLOOP EN RECIDIVE
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet genoemde verplichting wordt geen verlaging opgelegd voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17,eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onder b of c, 8, onder b of c of d, 12, eerste lid, 14 of 17, eerste lid opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onder a, 8, onder a, of 13 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
HOOFDSTUK 6. BLIJVENDE OF TIJDELIJKE WEIGERING IOAW EN IOAZ
Artikel 17. Blijvend en tijdelijk weigeren Ioaw- of Ioaz-uitkering
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018, onder gelijktijdige intrekking van de bestaande Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Ferwerderadiel 2015.
Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018 gemeente Ferwerderadiel.