Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening 2018 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-01-2018 | 01-01-2019 | Onbekend | 19-12-2017 Berkelbericht, 23 januari 2018; | Onbekend |
Raadsvergadering : 19 december 2017
De raad van de gemeente Berkelland;
gelezen het voorstel van het college burgemeester en wethouders van 14 november 2017;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de commissie Bestuur en Ruimte;
overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen*
In deze verordening wordt verstaan onder:
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning dan wel op grond van artikel 160, lid 1, aanhef en onder b of artikel 174,lid 3 van de Gemeentewet het bevoegde bestuursorgaan moet worden vastgesteld;
grootschalig evenement: een evenement waarbij de impact voor de leefomgeving groot zal zijn. De aspecten die een rol spelen zijn: aanwezigheid van een groot aantal bezoekers (> 1000 per dag), het maken van veel geluid, het feit of het evenement meerdere dagen duurt, of het veel beslag legt op de openbare ruimte en of het zorgt voor een verhoogd risico op overlast van de openbare orde.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de werkzaamheid, waarvoor vergunning of ontheffing is verleend zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
(gereserveerd; zie artikel 2:24 en 2:25)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op en aan de weg
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de geldende Wegenverordening Gelderland, de geldende Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) 2015.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 en voor zover het bepaalde in het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, daarin niet voorziet, kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd als blijkt dat het evenementterrein met toebehoren (zoals tenten en kramen en installaties) op zichzelf dan wel met toebehoren, in onderlinge samenhang bezien, niet brandveilig is;
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats binnen de bebouwde kom of een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als de hond zich in de openbare ruimte bevindt, ervoor te zorgen een deugdelijk hulpmiddel, dat als zodanig is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen, bij zich te dragen. Op de eerste vordering van de ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening, moet de eigenaar of houder dit tonen.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.]
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot de inzet van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats en/of voor een ieder toegankelijke plaatsen.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn. De houder van de inrichting moet minstens twee weken voor aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis stellen.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is. De houder van de inrichting moet ten minste tien werkdagen voor de festiviteit het college daarvan in kennis stellen.
Bij incidentele festiviteiten bedraagt het geluidsniveau veroorzaakt door de inrichting niet meer dan 85 dB(A) met een piekniveau van 95 dB(A). Het gemiddelde geluidsniveau van muziek mag niet meer zijn dan 75 dB(A) met een piekniveau van 85 dB(A).. Na 24.00 uur mag het gemiddelde geluidsniveau niet meer zijn dan 70 dB(A) met pieken van 80 dB(A).
Er wordt op 50 meter van de inrichting gemeten of op de dichtstbijzijnde gevel. De meethoogte is 1,5 meter. De minimale meetduur is 1 minuut.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder*
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Gelderland dan wel wanneer het toestel of geluidsapparaat is geplaatst op een terrein is geplaatst waar een evenement wordt gehouden, waarvoor op grond van artikel 2.25 vergunning is verleend.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling kampeermiddel
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen openbare plaats binnen de bebouwde kom, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen*
Onder een inzameling van geld of goederen wordt ook verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Afdeling 7 Crossterreinen en natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:34 Voorschriften natuurgebieden en andere terreinen*
Onverminderd het bepaalde in artikel 5:33 kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van door hen aangewezen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik bedoelde terreinen nadere regels stellen anders dan ter beperking van het verkeer:
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Besluiten, genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening 2016 of eerdere algemene plaatselijke verordeningen, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikelsgewijze toelichting op de wijzigingen
Artikel 1:3 (Indiening aanvraag)
Deze bepaling is geschrapt. De wetgever heeft in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat de gemeente een nieuwe reden introduceert waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. In plaats van buiten behandeling laten zal een aanvraag die onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is moeten worden afgewezen. Zie in dit verband de toelichting bij artikel 1:8, lid 2.
Artikel 17, lid 2 Werkingsduur van een zgn. schaarse vergunning
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit nieuwe tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat vergunningen met werking voor onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen.
Zoals in de toelichting hierboven uiteen is gezet kunnen gemeenten bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.
Het komt soms voor dat een aanvraag om vergunning of ontheffing slechts enkele dagen voor de beoogde aanvang van de beoogde activiteit wordt ingediend. Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden.
Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 2:1a Onbetamelijk gedrag
Wordt op verzoek van de politie opgenomen. Op dit moment kan men pas optreden bij belediging en dan is het gelijk een aanhouding, waar dat soms helemaal niet opportuun is. Bekeuren op uitjoelen is in de ogen politie een wat lichtere vorm, met veel minder administratief werk, die in voorkomende gevallen de autoriteit van de politie op peil kan houden en de overtreder bestraft kan worden. Het kan ook worden ingezet tegen ‘de onaantastbaren’ (zo’n groepje jongens die zich groter voelen dan de rest en precies weten tot hoever ze op de grens van het acceptabele kunnen gaan staan. Ook tijdens de weekenden hebben agenten te maken met vervelend gedrag van horecabezoekers. Dan kan daar ook tegen opgetreden worden.
Artikel 2:10 Plaatsen van voorwerpen op of aan de weg
Dit artikel is zodanig aangepast dat het college de bevoegdheid krijgt om nadere regels vast te stellen voor het hebben van uitstallingen, terrassen en reclameborden op of aan de openbare weg. Voor deze voorwerpen geldt dan geen verplichting tot een voorafgaande ontheffing. Een ontheffingsplicht voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de openbare weg geldt dan nog alleen voor die voorwerpen waarvoor het college geen nadere regels heeft gesteld. Voor terrassen zal een meldingsplicht worden opgenomen in de nadere regels. Nu geldt er voor terrassen nog een vergunningsplicht.
Artikel 2:25 Brandveiligheid evenementen
In artikel 2:25 van de APV is rekening gehouden met de in werkingtreding van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Stb. 2017, 391) dat op 1 januari 2018 in werking is treedt. Brandveiligheid wordt bij vergunningplichtige evenementen meegenomen in de evenementenvergunning en is niet meer geregeld in de Brandbeveiligingsverordening 2010. Voor meldingsplichtige evenementen kan de inhoud van het Besluit wel rechtstreeks van toepassing zijn.
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
De verwijzing naar ‘de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel’ als bevoegd bestuursorgaan voor het verlenen van vergunningen voor loterijen en exploitatievergunningen voor kansspelautomaten was inmiddels achterhaald. Deze bevoegdheid komt sinds de instelling van de kansspelautoriteit op 1 april 2012 – en de daarmee samenhangende wijziging Wet op de kansspelen – toe aan de raad van bestuur van de kansspelautoriteit. De bepaling is daarom aangepast.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In dit artikel is het woord: “krijt” geschapt. In de loop van 2017 is een aantal keren ophef ontstaan over wat in de pers het “stoepkrijtverbod” is gaan heten. Het beeld werd geschetst dat gemeenten handhavend optraden tegen krijtende kleuters en straatkunstenaars. Gelukkig zijn er weinig of geen voorbeelden bekend waarbij ook echt is opgetreden. Het lijkt er gelukkig op dat in de praktijk gemeentelijke handhavers het gezonde verstand hebben om te zien dat het niet de bedoeling is geweest om onschuldige vormen van stoepkrijten te verbieden. De VNG heeft er desondanks wel voor gekozen om het woordje “krijt” uit de model-Apv te schrappen. Dit omdat naar de letter van de regel stoepkrijten inderdaad onder het verbod viel, en omdat krijt meestal al na een paar dagen of één bui niet meer zichtbaar is en niet of nauwelijks schadelijk is voor het milieu.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Per 1 juli 2016 is de Wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht (Stb. 2016/130) in werking getreden. Op grond van het hierbij gewijzigde artikel 151c van de Gemeentewet kan de raad thans bij verordening – zoals de Apv – de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, als dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor eenieder toegankelijk zijn. Niet langer is deze mogelijkheid beperkt tot het plaatsen van vaste camera’s, thans behoort ook mobiel cameratoezicht tot de mogelijkheden. Met de wijziging van artikel 2:77, eerste lid, van de Apv (het woord ‘vaste’ komt te vervallen) wordt van de mogelijkheid om de bevoegdheid van de burgemeester te verruimen gebruikgemaakt. Of deze (verruimde) bevoegdheid ingezet wordt blijft uiteindelijk ter beoordeling van de burgemeester, die hierbij onder andere gehouden is aan de kaders en procedures zoals deze zijn uiteengezet in artikel 151c van de Gemeentewet.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. Een aantal gemeenten heeft daarom al enkele jaren een bepaling in de Apv opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik wordt verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet (men kan immers verboden substanties niet gebruiken zonder deze – in strijd met de Opiumwet – voorhanden te hebben) de zgn. bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden. Inmiddels is er echter een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht.
Omdat er niet bij iedere gemeente een behoefte aan een dergelijke bepaling zal bestaan, is die in dit model als cursieve tekst opgenomen. De raad kan zich inhoudelijk beraden over de wenselijkheid in zijn specifieke gemeente, en de manier waarop deze zal worden gehandhaafd.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Die wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Het ligt voor de hand dat de gemeenteraad – als hij er voor kiest de burgemeester deze bevoegdheid toe te kennen – dit doet in de Algemene plaatselijke verordening.
Daarbij merken wij wel op dat deze bevoegdheid om gedragsaanwijzingen op te leggen vrij nieuw is in het Nederlandse recht. Het is ook een ultimum remedium (laatste redmiddel). Het middel kan alleen ingezet worden als er geen andere geschikte manier voor handen is om de overlast op te pakken. Het is dus zaak om bij de toepassing van dit instrument een zorgvuldige start te maken. De burgemeester moet de gelegenheid en de tijd worden gegund om, in afstemming en overleg met bijvoorbeeld politie, gemeentelijke handhavers en toezichthouders, woningcorporaties en anderen, de uitvoering vorm te geven. Voor de duidelijkheid en nogmaals: de burgemeester kan zijn bevoegdheid slechts uitoefenen indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Het zal in de praktijk vaak voorkomen dat woonoverlast gepaard gaat met andere problematiek, zoals schulden, psychische problemen, verslaving, e.d. en dat ook de “zorgkant” bij de aanpak betrokken moet worden.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
De geluidsbepalingen voor evenementen en activiteiten in horecainrichtingen zijn in 2016 gewijzigd ten opzichte van de teksten in eerdere Apv’s. Die nieuwe tekst riep vragen op omtrent de (juridisch, technische) juistheid. We stellen nu voor om het 6e lid te wijzigen in:
“Bij incidentele festiviteiten bedraagt het geluidsniveau veroorzaakt door de inrichting niet meer dan 85 dB(A) met een piekniveau van 95 dB(A). Het gemiddelde geluidsniveau van muziek mag niet meer zijn dan 75 dB(A) met een piekniveau van 85 dB(A). Na 24.00 uur mag het gemiddelde geluidsniveau niet meer zijn dan 70 dB(A) met pieken van 80 dB(A).
Er wordt op 50 meter van de inrichting gemeten of op de dichtstbijzijnde gevel. De meethoogte is 1,5 meter. De minimale meetduur is 1 minuut.
Ter vergelijking: muziekgeluid in een discotheek is ongeveer 100 dB(A).
Verder wordt er het 7e lid vervangen door:
“Voor de diepe bastonen geldt dat het geluidsniveau tot 24.00 uur niet meer mag zijn dan 99 dB(C). Na 24.00 uur moet het geluidsniveau terug naar 94 dB(C)”.
Bij dB(C) normen gaat het om lage (bas)tonen. Er wordt met name van dit soort geluid overlast ervaren.
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren
Dit artikel bevat een gebod voor het voorkomen van geluidhinder door dieren. Er is in het algemeen een tendens waar te nemen dat, met een beroep op overtreding van dit artikel, aan het college of de burgemeester wordt gevraagd handhavend op te treden, terwijl bij een gemeentelijke controle dan vervolgens blijkt dat er nauwelijks sprake is van objectieve hinder maar eerder van een subjectieve beleving van overlast. In de Apv is deze bepaling niet aangepast aan deze ervaringen. Over de concrete toepassing van deze gebodsbepaling zal door het college nog een beleidsregel worden vastgesteld, waarin een zgn. “escalatieladder” is opgenomen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wanneer er wel sprake is van overtreding van dit verbod en wanneer niet.