Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten Verordening reinigingsheffingen 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten Verordening reinigingsheffingen 2018
CiteertitelVerordening reinigingsheffingen 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening reinigingsheffingen 2017.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 229 lid 1 Gemeentewet
  2. artikel 15.33 Wet milieubeheer
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-12-201701-01-2019nieuwe regeling

13-12-2017

Gemeenteblad 2017, 232158

1445

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2018

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2017, nummer 1445;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

besluit tot vaststelling van:

 

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2018

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • a.

    een afvalstoffenheffing;

  • b.

    reinigingsrechten.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘gebruik maken’ in Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing: gebruik maken in de zin van artikel 15:33 Wet milieubeheer.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt als één perceel aangemerkt hetgeen in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt.

Hoofdstuk II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelij¬ke afvalstoffen geldt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden, wordt de belasting tevens geheven ter zake van debelastbare feiten die zijn genoemd in artikel 5, lid 5.

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 258,60 indien het perceel wordt gebruikt door één persoon.

  • 2.

    De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 325,80 indien het perceel wordt gebruikt door twee of meer personen.

  • 3.

    Indien betreffende de voorgaande leden in de loop van het belastingjaar een verandering plaatsvindt van het tweede naar het eerste lid, wordt het tarief als bedoeld in het eerste lid, toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.

  • 4.

    Belastingaanslagen van € 5,-- of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslag verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

  • 5.
    • 1.

      De belasting voor het aanbieden van restafval in plastic zakken van maximaal 60 liter op het afvalbrengstation bedraagt per zak: € 1,50

    • 2.

      De belasting voor het ophalen van grof huisvuil tijdens de reguliere inzamelroute bedraagt per m3: € 40,00

    • 3.

      De belasting voor het aanbieden van grof huisvuil op het gemeentelijk afvalbrengstation

      bedraagt voor:

      • a.

        een personenautoband met velg, per stuk € 6,00

      • b.

        schoon puin (vanaf 2 m3), per 0,25 m3 € 10,00

      • c.

        schoon A-hout (vanaf 2 m3), per 0.25 m3 € 10,00

      • d.

        schoon B-hout (vanaf 2 m3), per 0,25 m3 € 10,00

      • e.

        gips (vanaf 2 m3), per 0,25 m3 € 10,00

      • f.

        C-hout (bielzen, verduurzaamd hout), (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

        € 20,00

      • g.

        dakbedekking  (vanaf 2 m3), per 0,25 m3 € 20,00

      • h.

        gemengd verbouwingsafval, per 0,25 m € 20,00

Artikel 6 Belastingjaar

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 5, lid 5, wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, is verschul¬digd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldig-de belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belasting¬plicht, nog volle kalender¬maanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting, als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 5, lid 5, is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de belasting als bedoeld in artikel 7, eerste lid, worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,--, doch minder dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincas¬so kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3.

    De belasting als bedoeld in artikel 7, tweede lid, moet worden betaald:

    • a.

      Ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking;

    • b.

      Ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan.

  • 4.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk III REINIGINGSRECHTEN

Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam ‘reinigingsrechten’ worden rechten geheven voor zowel het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 11 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    Het recht bedraagt voor het verwijderen van bedrijfsafval op dezelfde wijze als het huisvuil:

    • a.

      per aanbieding van een plastic zak van maximaal 60 liter bestemd voor bedrijfsafval € 2,00

    • b.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor bedrijfsafval € 4,65

    • c.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor bedrijfsafval € 8,00

    • d.

      per ontgrendeling van een ondergrondse inzamelcontainer met behulp van een afvalpas € 2,00

  • 2.

    De tarieven voor bedrijfsafval worden nog verhoogd met de wettelijk verplichte belasting op de toegevoegde waarde.

  • 3.

    Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een eenheid als een volle eenheid aange-merkt.

Artikel 13 Wijze van heffing

De rechten worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 14 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen één maand na de dagteke¬ning van het aanslagbiljet.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 15 Kwijtschelding

Bij de invordering van de reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Hoofdstuk IV AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 16 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reinigingsheffingen.

Artikel 17 Overgangsrecht

De ‘Verordening reinigingsheffingen 2017’ van 7 december 2016 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 18, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening reinigingsheffingen 2018'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 13 december 2017.

De raad der gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

voorzitter

dr. M. Schoenmaker