Raadsbesluit
Voorstelnummer: 17RV000071
Onderwerp: Vaststellen belastingverordeningen 2018
De raad van de gemeente Baarn
- -
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3
oktober 2017;
- -
gehoord het Debat in de raad d.d. 8 november 2017;
- -
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
Besluit:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING
EN DE INVORDERING VAN BELASTINGEN OP ROERENDE WOON- EN
BEDRIJFSRUIMTEN (ROERENDEZAAKBELASTINGEN) 2018
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan
een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of
permanent gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die
dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “roerendezaakbelastingen” worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar een bedrijfsruimte, al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een
bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft
gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene
die deze ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in
gebruik heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie
die ruimte of deel daarvan in gebruik is gegeven of ter
beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a. bedoelde ruimte dat
blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel
te worden gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer in onderdeel a. bedoelde ruimten
of in onderdeel b. bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde
persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden
beoordeeld, bij elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a.
bedoelde ruimte, van een in onderdeel b. bedoeld gedeelte
daarvan of van een in onderdeel c. bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te
worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan
zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de
staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang
in gebruik zou kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van
een bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn
ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988
vastgestelde registers van beschermde monumenten, bepaald op de
vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die
ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de
vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de:
- a.
aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van
een ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld
in het tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan
een roerende zaak of gedeelte daarvan waarvoor een
omgevingsvergunning in de zin van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt
is voor gebruik overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van
een woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928, bepaald met inachtneming van een
vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een
tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen
opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal
bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die
dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te
maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef
en onderdeel d., wordt de waarde gesteld op een evenredig deel
van de waarde die dient te worden toegekend aan de gehele
ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde
van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt
geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder
cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede
de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig
aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen
zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen
wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten
zijn aan te merken;
- f.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
ten behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en
crematoria, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning.
- 2.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten
aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte
die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte
op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op
die datum verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het
kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin
van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten,
of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing,
verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering
van bestemming, of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een
andere, specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid, wordt, in afwijking van het eerste lid,
de waarde bepaald naar de staat van die ruimte bij het
begin van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,3338%
- b.
de eigenarenbelasting voor roerende zaken die
- 1.
in hoofdzaak tot woning dienen 0,2528%
- 2.
niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,4172%
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet
1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na
de dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht
gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de
dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende
termijnen telkens één maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in
voorgaande leden gestelde termijn of de gestelde termijnen.
Artikel 10 NADERE REGELS DOOR HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
roerendezaakbelastingen.
Artikel 11 Overgangsrecht
De “Verordening roerendezaakbelastingen 2017”, vastgesteld bij
raadsbesluit van 25 januari 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in
artikel 12, tweede lid, van deze verordening genoemde datum van ingang
van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 12 INWERKINGTREDING
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018, of zo dit
later is, met ingang van de eerste dag na die van de
bekendmaking, en werkt terug tot en met 1 januari 2018.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.
Artikel 13 CITEERTITEL
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
roerendezaakbelastingen 2018”.