Organisatie | Sittard-Geleen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Sittard-Geleen 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Sittard-Geleen 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze regeling vervangt per 1 januari 2018 de Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 12-12-2017 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;
de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de IOAW
de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de IOAZ;
overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de in bovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering;
Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Sittard-Geleen 2018.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;
Participatiewet: de Participatiewet.
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude en de terugvordering van ten onrechte en/of teveel verstrekte uitkering. In dit verband:
maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUG- EN INVORDERING
Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
Artikel 4. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1 onder b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat en de terugvordering uitsluitend een gevolg is van de gemeente aan te rekenen factoren.
Indien de uitkering wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende aanspraak bestaat op de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de Belastingdienst wordt afgezien van terugvordering.
Artikel 5. Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen die niet ten gevolge van de schending inlichtingenplicht zijn ontstaan
In afwijking van artikel 2, lid 1 onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
In geval de restantvordering niet hoger is dan € 150,00, nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en aflossing achterwege is gebleven, wordt deze buiten invordering gesteld als er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.
De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.
Het op basis van dit artikel, lid 1 tot en met 4 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 6. Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht
Het college besluit af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien:
gedurende tien jaar niet volledig is voldaan aan de betalingsverplichtingen, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering is voldaan;
de restantvordering minder dan 75% van de hoofdsom bedraagt, niet hoger is dan € 150,00 en nadat de termijn genoemd in de laatste aanmaning is verstreken en geen betaling is verricht wordt deze buiten invordering gesteld als er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.
Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, schort het college de aflossingsverplichting op indien de belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke regeling of aan een traject gebaseerd op de WSNP.
Artikel 8. Besluit tot terug- en invordering
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:
de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
Indien aflossing in één keer niet mogelijk is en belanghebbende een betalingsregeling wenst te treffen, vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats waarbij de hoogte van de maandelijkse aflossing in principe inkomensonafhankelijk wordt berekend op basis van: de hoogte van het terugvorderingsbedrag, een maximale aflossingsperiode, een minimaal aflossingsbedrag.
Indien de belanghebbende een uitkering ontvangt en een derde (anders dan het college) beslag wil leggen, wordt de aflossing bepaald op het voor beslag vatbare bedrag als aangegeven in art 457d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De betalingstermijn als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, eindigt op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van het terugvorderingsbesluit waarbij de minimale betalingstermijn 6 weken bedraagt.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.
Artikel 11. Invorderingsvolgorde bij verrekening
In het geval een belanghebbende een Participatiewet, IOAW of IOAZ-uitkering ontvangt en er sprake is van meerdere vorderingen en/of boetes hanteert het college de volgende regels als het gaat om de volgorde van de inning van vorderingen en boetes door middel van verrekening.
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:
verrekening met de uitkering ingevolge de Participatiewet op grond van artikel 60 lid 3, lid 4 Participatiewet; of indien deze mogelijkheid ontbreekt;
incasso nadat een dwangbevelbesluit is genomen vindt plaats via beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Artikel 14. Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:
is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15. Wettelijke rente bij uitstel
Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.