Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018
CiteertitelBeleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregels vervangen per 1 januari 2018 de Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 27
  2. Participatiewet, art. 28

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201801-01-2021Nieuwe regeling

12-12-2017

gmb-2017-225042

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,

gelet op artikel 27 en 28 van de Participatiewet;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018.

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Artikel 2. Verlaging in verband met woonsituatie

De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a)

    20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden;

  • b)

    18% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die geen woning bewoont.

Artikel 3. Verlaging schoolverlater

Artikel 4. Anticumulatie

Een verlaging als bedoeld in artikel 3 vindt niet plaats als toepassing wordt gegeven aan een verlaging als bedoeld in artikel 2.

Artikel 5. Intrekken, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters 2015’, vastgesteld op 15 januari 2015, worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2018.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018”.

 

Aldus besloten door het college van de gemeente Sittard-Geleen in de vergadering van 12 december 2017.

De Burgemeester

Drs. G.J.M. Cox

Secretaris

Mr. G.J.C. Kusters

Toelichting op de beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters gemeente Sittard-Geleen 2018

Artikel 2

Het college heeft op grond van artikel 27 van de wet de bevoegdheid om de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 lager vast te stellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. In artikel 2 van de beleidsregels is invulling gegeven aan deze bevoegdheid. Het toepassingsbereik is daarbij beperkt tot de in artikel 21 genoemde belanghebbenden van 21 jaar of ouder.

In onderdeel a is een verlaging opgenomen voor de situatie waarin aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 van de wet de bijstand lager vast te stellen.

In artikel 1 is het begrip “woonkosten” nader omschreven. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, is volgens constante jurisprudentie voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging te voorkomen. Als in een bepaald geval geen huur- of hypotheeklasten verschuldigd zijn, is dat echter niet in alle gevallen zonder meer voldoende reden voor de verlaging, omdat er ook andere jegens een derde verschuldigde woonlasten kunnen zijn ( zie b.v. ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5850). Artikel 18 lid 1 van de wet biedt – evenals onder de Toeslagenverordening WWB - voldoende ruimte om in dergelijke situaties de hoogte van de bijstand adequaat te kunnen vaststellen.

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond vastgesteld op 18 procent van de gehuwdennorm. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Een dakloze wordt echter wel geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. Overigens is toepassing van een dergelijke verlaging beperkt tot personen die een in de gemeentelijke basisregistratie personen opgenomen briefadres hebben.

Artikel 3

Op grond van artikel 28 van de wet is het college bevoegd voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vast te stellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

In artikel 3 wordt een verlaging uitsluitend toegepast op alleenstaanden van 21 jaar of ouder en worden alleenstaande ouders en gehuwden hiervan uitgezonderd. Het beleid onder de Toeslagenverordening WWB wordt hiermee voortgezet.

De verlaging houdt in dat de algemene bijstand voor deze schoolverlater gedurende zes maanden niet hoger zal zijn dan het bedrag voor levensonderhoud in de studiefinanciering behorend bij het gevolgd onderwijs of de gevolgde opleiding.

De schoolverlater die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en om die reden aanspraak heeft op een kostendelersnorm op grond van artikel 22a van de Participatiewet die lager is dan bedrag voor de kosten van levensonderhoud bedoeld in artikel 3,.18 van de Wet studiefinanciering 2000 kan uiteraard geen aanspraak maken op het hogere bedrag. Voor die situaties is de schoolverlatersuitkering in het tweede lid dan ook gemaximeerd.

Het derde lid strekt er toe dat ook de schoolverlater die onderwijs volgde waarvoor geen aanspraak bestond op studiefinanciering, maar op een veel lagere tegemoetkoming in onderwijsbijdrage en schoolkosten, niet genoodzaakt wordt een beroep op zijn ouders te doen en een acceptabel bedrag voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten zal ontvangen.

Artikel 4

In een situatie waarin de schoolverlater een lagere uitkering zal ontvangen omdat hij geen woning bewoont of voor hem geen woonkosten verschuldigd zijn is deze uitkering al lager dan het bedrag voor levensonderhoud tijdens de studiefinanciering. Een verdere verlaging zou dan niet het beoogde effect hebben. In artikel 4 wordt deze cumulatie van verlagingen voorkomen.