Organisatie | Eindhoven |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van de precariobelasting 2018 |
Citeertitel | Verordening precariobelasting 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2017 | 01-01-2019 | Onbekend | 07-11-2017 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de raad van de gemeente Eindhoven;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2017;
mede gelet op artikel 228 van de Gemeentewet;
heeft besloten vast te stellen de
Verordening op de heffing en de invordering van de precariobelasting 2018
Artikel 1. Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam "precariobelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor de onderdelen van een onroerende zaak als bedoeld in onderdeel 5.1.1 van de tarieventabel, als degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn aangemerkt, de eigenaar van de onroerende zaak of zaken waarvan het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond onderdeel uitmaakt of maken.
In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
Artikel 4. Maatstaf van heffing en belastingtarief
De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.
De belasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
voorwerpen, indien de gemeente ter zake van het gebruik van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen;
Artikel 6. Berekening van de precariobelasting
Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor de berekening van de precariobelasting aangesloten bij de geldigheidsduur van die vergunning, tenzij blijkt dat het belastbaar feit zich gedurende een kortere periode heeft voorgedaan. In dat geval bestaat aanspraak op ontheffing, waarbij het derde lid, van overeenkomstige toepassing is.
In de gevallen waarin de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, is het belastingtijdvak de periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij een kalenderjaaroverschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar.
bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving voor de belasting betrekking hebbende op voorwerpen, die in de tarieventabel worden genoemd in hoofdstuk 3 in onderdeel 3.1.2.2 en in hoofdstuk 7 in de onderdelen 7.1.3 en 7.1.5. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingplichtige bekendgemaakt.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelte van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde precariobelasting als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 10. Termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 78,-, doch minder is dan € 9.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in elf termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.
Artikel 13. Anti-dubbeltelbepaling
Geen precariobelasting wordt geheven voor voorwerpen met reclame-uiting, waarvoor in hetzelfde belastingtijdvak reeds reclamebelasting wordt geheven. (Voor luifels, terrasmeubilair, terrasafscheidingen, en daarbij behorende parasols wordt precariobelasting geheven.)
Artikel 14. Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel
De "Verordening precariobelasting 2017", vastgesteld bij raadsbesluit van 8 november 2016, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 november 2017.
(behorende bij de "Verordening precariobelasting 2018")
Hoofdstuk 1 Bouwmaterialen en dergelijke
Hoofdstuk 3 Goederen, materialen, wagens, kramen en dergelijke
Hoofdstuk 5 Onderdelen van een onroerende zaak
Hoofdstuk 6 Benzinepompinstallaties
Hoofdstuk 7 Overige voorwerpen
Deze tarieventabel maakt onderdeel uit van en behoort bij het raadsbesluit van 7 november 2017 tot vaststelling van de Verordening precariobelasting 2018.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 november 2017.
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,