Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2017
CiteertitelVerordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp7/2017
Externe bijlageafbeelding

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201801-01-201701-01-2019nieuwe regeling

14-12-2017

Gemeenteblad 228222, 2017

RIS298231

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2017

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

-accountant:

degene die door de raad is aangewezen voor de controle op de jaarrekening;

-administratieve organisatie:

de personen, instrumenten en procedures die binnen de gemeente Den Haag het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van juiste, volledige, tijdige en betrouwbare informatie mogelijk maken ten behoeve van het besturen en doen functioneren van deze organisatie en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

-BBV:

Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, inhoudende de voorschriften voor de begrotings- en verantwoordingsdocumenten, uitvoeringsinformatie en informatie voor derden van provincies en gemeenten;

-bedrijfsvoering:

alle activiteiten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van het primair proces (ook wel overhead genoemd);

-begrotingscyclus:

de cyclus van één jaar waarin de voorjaarsnota, de begroting, het halfjaarbericht en de jaarstukken worden behandeld;

-beheer van vermogenswaarden:

het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en rechten van de gemeente Den Haag;

-doelmatigheid:

de mate waarin een maximale hoeveelheid producten en prestaties is gerealiseerd met een minimale hoeveelheid middelen of een hogere kwaliteit wordt bereikt bij een gelijkblijvende hoeveelheid middelen;

-doeltreffendheid:

de mate waarin de geleverde producten en prestaties bijdragen aan het realiseren van de gestelde (beleids)doelen;

-financiële administratie:

het onderdeel van de administratieve organisatie waarmee gekomen wordt tot een goed inzicht in de financieel-economische positie, het beheer van vermogenswaarden, de uitvoering van de begroting, het afwikkelen van vorderingen en schulden, alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover;

-financieel beleid:

het geheel van maatregelen om doelstellingen van de gemeente binnen de financiële kaders te realiseren;

-halfjaarbericht:

de rapportage over de voortgang van de begrotingsuitvoering;

-hard close:

een tussentijdse afsluiting van de boekhouding met als doel het bijwerken van de administraties van de gemeente;

-indicatoren:

de absolute of verhoudingsgetallen die informatie geven over de ontwikkelingen in de output en/of effecten van een programma of activiteit. Onderscheiden worden door de gemeente vastgestelde prestatie-indicatoren, effectindicatoren en kengetallen, en vanuit het Rijk voorgeschreven beleidsindicatoren;

-overlopende activa:

de vooruitbetaalde kosten/nog te ontvangen bedragen;

-overlopende passiva:

de vooruitontvangen bedragen/nog te betalen kosten;

-overzicht overhead:

hoofdstuk waarop alle lasten en baten, inclusief dotaties en onttrekkingen aan reserves (zowel materiële als personele lasten en baten) zijn weergegeven die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces (de categorieën medewerkers behorend tot de overhead worden van Rijkswege voorgeschreven);

-planning en control:

het proces binnen de kaders van het financieel beleid waarbij aansturing van de organisatie plaatsvindt door het formuleren van doelen, het aangeven van termijnen, het beschikbaar stellen van middelen, het aanwijzen van verantwoordelijken, het volgen van de uitvoering, het normeren van gewenste effecten, het meten van resultaten en het informeren van alle betrokkenen;

-PPS:

Publiek Private Samenwerking, samenwerkingsconstructie waarbij in ieder geval de gemeente en een marktpartij is betrokken;

-primair proces:

alle activiteiten die direct gerelateerd zijn aan het opstellen en uitvoeren van beleid met een uitwerking naar buiten de ambtelijke organisatie van de gemeente (het betreft de medewerkers die niet behoren tot de categorieën medewerkers die onderdeel uitmaken van het overzicht overhead);

-product:

het resultaat van een samenhangend handelen, meetbaar gemaakt in tijd, geld en kwaliteit; producten tellen op tot programma’s en taakvelden;

-programma:

een aantal samenhangende producten voorzien van ten minste inhoudelijke doelstellingen, (top-)indicatoren en een budget; voor ieder programma wordt bij de begroting omschreven wat er bereikt gaat worden, wat daarvoor gedaan gaat worden en wat de omvang is van de directe lasten en baten, inclusief dotaties en onttrekkingen aan reserves (het gaat hierbij om de materiële en personele lasten en baten primair proces, dus exclusief overhead);

-programmabegroting:

de begroting, bestaande uit de beleidsbegroting en financiële begroting zoals bedoeld in artikel 7, BBV.

-programmarekening:

de jaarstukken, bestaande uit het jaarverslag en de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 24, BBV.

-taakveld:

een voorgeschreven eenheid waarin de begroting wordt onderverdeeld en de bijbehorende baten en lasten, en dotaties en onttrekkingen van de reserves toegerekend, ten behoeve van vergelijkbaarheid tussen gemeenten en de informatiebehoefte van derden (CBS, Rijk);

-treasuryfunctie:

de treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen, beheersen en verantwoorden van de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s;

-wet Fido:

Wet financiering decentrale overheden, inhoudende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen, waarin opgenomen de verwijzing naar de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).

Hoofdstuk 2 De inrichting van de financiële organisatie

Artikel 2:1 Inrichting financiële organisatie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bepalen in het Uitvoeringsbesluit Financieel beheer en beleid nadere regels omtrent:

    • a.

      de activiteiten binnen de gemeente in het kader van de planning en control op het gebied van financiën en administratief beheer;

    • b.

      de voorbereiding en inhoud van de door de burgemeester en wethouders uit te brengen stukken uit de begrotingscyclus.

  • 2.

    Gelet op artikel 160, lid 1a van de Gemeentewet, stellen burgemeester en wethouders, binnen de kaders van het door de raad vastgestelde Treasurystatuut, in een Uitvoeringsbesluit Treasurybeheer nadere regels voor de dagelijkse uitoefening van de gemeentelijke treasuryfunctie.

Artikel 2:2 Financiële administratie

De financiële administratie is zodanig ingericht dat voor zowel de ramingen als de realisatie, de lasten, baten, dotaties aan reserves en onttrekkingen aan reserves eenduidig worden toegerekend aan gemeentelijke (deel)producten, programma’s, balansposten, het overzicht overhead en taakvelden.

Hoofdstuk 3 De begrotingscyclus

Artikel 3:1 Onderdelen van de begrotingscyclus

De begrotingscyclus bestaat uit:

  • a.

    aanbieding van de voorjaarsnota door de burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad, ter voorbereiding op het opstellen van de programmabegroting voor het komende jaar;

  • b.

    vaststellen van de programmabegroting voor het komende jaar;

  • c.

    vaststellen van de bijstelling van de begroting gedurende het begrotingsjaar via het halfjaarbericht;

  • d.

    vaststellen van de programmarekening ter afsluiting van het afgelopen begrotingsjaar.

 

afbeelding

Artikel 3:2 De begroting

  • 1.

    Jaarlijks stellen burgemeester en wethouders de voorjaarsnota op waarin het budgettaire kader meerjarig is weergegeven. Deze voorjaarsnota dient als uitgangspunt voor het opstellen van de meerjarenbegroting. Burgemeester en wethouders bieden deze voorjaarsnota aan de raad aan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad uiterlijk de tweede dinsdag in september voorafgaande aan het begrotingsjaar ter vaststelling de stukken bedoeld in artikel 190 van de Gemeentewet aan (de begroting met een toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren).

  • 3.

    Met het vaststellen van de programmabegroting worden afzonderlijk voor de programma’s en het overzicht overhead door de raad vastgesteld:

    • a.

      de doelstellingen;

    • b.

      de financiële middelen voor het begrotingsjaar;

    • c.

      de meerjarenbegroting als leidraad voor het te voeren beleid.

  • 4.

    In de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting is een overzicht opgenomen dat inzicht geeft in de opbouw van totale apparaatslasten primair proces, de apparaatslasten van de overhead en de kosten van inhuur externen. Het totaal van de apparaatslasten primair proces is onderverdeeld naar programma’s.

  • 5.

    Met het vaststellen van de programmabegroting worden de indicatoren vastgesteld met de daarbij behorende ambitie.

  • 6.

    In de programma’s en het overzicht overhead, als onderdeel van de beleidsbegroting, worden de lasten en baten weergeven inclusief de dotaties aan reserves en onttrekkingen aan reserves. In een overzicht binnen de financiële begroting worden per programma en het overzicht overhead de lasten, baten, dotaties en onttrekkingen afzonderlijk gepresenteerd wat de wettelijke grondslag vormt voor de budgetautorisatie door de raad.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middelen te heralloceren, binnen de door de gemeenteraad gestelde kaders, zolang er op programmaniveau en het overzicht overhead geen sprake is van een vermeerdering of vermindering van de lasten, baten, dotaties of onttrekkingen uit bestemmingsreserves van de begroting.

  • 8.

    De begroting bevat de in het BBV (artikel 9, lid 2) voorgeschreven paragrafen: Lokale heffingen, Weerstandsvermogen en risicobeheersing, Onderhoud kapitaalgoederen, Financiering, Bedrijfsvoering, Verbonden partijen en Grondbeleid. Naast de verplichte paragrafen kunnen burgemeester en wethouders en de raad voorstellen doen om extra paragrafen op te nemen.

  • 9.

    Bij de opstelling van de programmabegroting passen burgemeester en wethouders het voorzichtigheidsbeginsel toe: baten worden alleen geraamd indien ze voldoende zeker zijn; lasten worden geraamd indien verwacht wordt dat deze zich voordoen.

  • 10.

    Het bedrag voor onvoorziene uitgaven dat volgens het BBV (artikel 8, lid 6) in de programmabegroting is opgenomen wordt geraamd op basis van de risico’s zoals opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen en de kans dat deze risico’s zich feitelijk voordoen. Onttrekkingen aan de post onvoorzien geschieden bij raadsbesluit.

  • 11.

    Voor de interne toerekening van rentekosten hanteert de gemeente een omslagrente. Bij het vaststellen van de begroting wordt de hoogte van de omslagrente vastgesteld.

Artikel 3:3 Taakvelden

Burgemeester en wethouder zorgen ervoor dat de ramingen van de lasten en baten (inclusief dotaties en onttrekkingen aan reserves) worden weergegeven op de voorgeschreven taakvelden en dat het overzicht van de lasten en baten (inclusief dotaties en onttrekkingen aan reserves) per taakveld wordt opgenomen in de begroting.

Artikel 3:4 Begrotingsuitvoering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders rapporteren in het halfjaarbericht aan de raad over de voortgang van de begrotingsuitvoering, zowel over de beleidsmatige als over de financiële voortgang.

  • 2.

    Bij het halfjaarbericht is een voorstel tot wijziging van de begroting opgenomen als gevolg van ontwikkelingen in het begrotingsjaar

  • 3.

    De raad wordt geïnformeerd over nieuwe inzichten door middel van een apart raadsvoorstel. Als sprake is van een majeure ontwikkeling of nieuw beleid is bij dat voorstel een wijziging van de begroting opgenomen, waarmee de begroting in evenwicht blijft.

  • 4.

    Amendementen vanuit de raad voor aanpassingen van programmabudgetten, de aan de programma’s verbonden doelstellingen en/of indicatoren geven aan welke financiële consequenties deze hebben. In geval van financiële consequenties bevat het amendement een financiële dekking.

  • 5.

    Tweemaal per jaar vindt een harde afsluiting van de administratie plaats (hard close). De accountant controleert de hard close. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over de uitkomsten van de hard close en betrekken daarin de bevindingen van de accountant.

  • 6.

    Gedurende het jaar informeren de burgemeester en wethouders de gemeenteraad over de beheersing van één of meerdere administratieve processen en projecten. Jaarlijks wordt in overleg met de raad bepaald over welke processen en projecten gerapporteerd wordt. De accountant controleert de rapportage en meldt zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 3:5 De programmarekening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad op de derde dinsdag in april volgend op het verslagjaar de programmarekening aan, zoals bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet.

  • 2.

    De accountant biedt de controleverklaring en het verslag van bevindingen aan de raad aan.

  • 3.

    De indeling van het jaarverslag sluit aan op de indeling van de beleidsbegroting en de indeling van de jaarrekening sluit aan op de indeling van de financiële begroting.

Hoofdstuk 4 Het financieel middelenbeheer

Artikel 4:1 Organisatie van de financieringsfunctie

Op basis van artikel 212, lid 2, sub c van de Gemeentewet en gelet op de bepalingen in de Wet Fido, stelt de raad in een Treasurystatuut nadere regels betreffende doelstellingen, randvoorwaarden, administratieve organisatie, planning en control en de informatievoorziening van de gemeentelijke treasuryfunctie.

Artikel 4:2 Risico-inventarisatie en –beheersing

  • 1.

    De burgemeester en wethouders zorgen voor een toereikend systeem van risicomanagement.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders rapporteren over grote projecten. De raad kan besluiten tot aanwijzing van een groot project indien hij van mening is dat zijn controlerende taak meer toegesneden informatie, periodiek te verstrekken, vereist. Binnen elk omvangrijk project wordt rekening gehouden met onvoorziene kosten.

  • 3.

    Voor het afdekken van risico’s beschikt de gemeente over structureel en incidenteel weerstandsvermogen. Het incidentele weerstandsvermogen bestaat in beginsel uit de algemene reserve en andere reserves die via deze verordening worden aangemerkt als behorende tot het weerstandsvermogen. Het structurele weerstandsvermogen bestaat uit de post onvoorzien.

  • 4.

    Risico’s voor grondexploitaties worden afgewikkeld via de reserve Grondbeleid.

  • 5.

    In de paragraaf Verbonden Partijen wordt per verbonden partij opgenomen welk risico van materiële betekenis kunnen zijn voor de positie van de gemeente.

  • 6.

    Grote ruimtelijke, fysieke en infrastructuur projecten hebben een afzonderlijke voorziening voor onvoorziene kosten

  • 7.

    Bij de voorjaarsnota bepalen burgemeester en wethouders de noodzakelijke hoogte van het weerstandsvermogen op basis van de inventarisatie van de relevante risico’s. De noodzakelijke hoogte van de algemene reserve wordt bepaald middels het risicocumulatiemodel. Hierbij wordt de hoogte van de Post onvoorzien betrokken.

  • 8.

    De paragraaf weerstandsvermogen in de begroting en programmarekening bevat een inventarisatie van de belangrijkste risico’s die gemeente loopt.

  • 9.

    Bij incidentele risico’s is het maximale bedrag opgenomen in het risicocumulatiemodel. Voor structurele risico’s geldt een opname van 1,5 keer van het bedrag.

  • 10.

    Een risico in de paragraaf weerstandsvermogen leidt niet tot automatische verrekening met de reserve. Het uitgangspunt blijft de begrotingsregel: overschrijdingen worden allereerst opgelost binnen het begrotingsprogramma of het overzicht overhead.

Artikel 4:3 Verbonden partijen

  • 1.

    De burgemeester en wethouders nemen (conform lid 2 van artikel 160 van de Gemeentewet) geen besluit tot de oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld om haar wensen en bedenkingen te uiten ten aanzien van het ontwerpbesluit.

  • 2.

    De oprichting van of deelneming in een gemeenschappelijke regeling vergt de expliciete instemming van de raad, conform art. 1 van de Wet op de gemeenschappelijke regelingen.

  • 3.

    In een ontwerpbesluit tot oprichting van, of deelname in een verbonden partij, nemen de burgemeester en wethouders minimaal op:

    • a.

      de expliciete koppeling van het doel van de verbonden partij aan een gemeentelijk doel;

    • b.

      de risico's en beheersmaatregelen, en de exit-mogelijkheden;

    • c.

      het motief om deel te nemen aan de verbonden partij en de taak niet zelf uit te voeren, uit te besteden of hiervoor subsidie te verlenen;

    • d.

      de betrokkenheid en wijze van informatievoorziening aan de raad;

    • e.

      de herijkings- of evaluatiemomenten.

  • 4.

    De burgemeester en wethouders stellen eenmaal in de vier jaar een Nota Verbonden Partijen op die ter vaststelling aan de raad wordt aangeboden.

  • 5.

    De burgemeester en wethouders voeren iedere raadsperiode een herijking uit voor alle deelnemingen. De herijking wordt ter kennisname aangeboden aan de raad.

Artikel 4:4 Externe geldstromen

  • 1.

    De burgemeester en wethouders maken een meerjarige inschatting van de omvang van de externe geldstromen in de programmabegroting.

  • 2.

    De burgemeester en wethouders rapporteren in de programmarekening aan de raad over de (nog te) ontvangen subsidies en decentrale uitkeringen van Europese en Nederlandse overheden.

  • 3.

    Bij werkzaamheden en activiteiten die de gemeente met behulp van subsidies van derden uitvoert, zien de burgemeester en wethouders toe op naleving van de betrokken subsidieregelingen.

Artikel 4:5 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    In de begroting en de programmarekening rapporteren de burgemeester en wethouders over het onderhoud kapitaalgoederen. Bij elk type kapitaalgoed wordt aangegeven wat het relevante beleidskader is.

  • 2.

    Eén keer per vier jaar wordt een nota onderhoud kapitaalgoederen opgesteld.

  • 3.

    Aan het onderhoud van alle kapitaalgoederen ligt een structureel meerjarig onderhoudsplan ten grondslag. De onderhoudsplannen worden een keer in de vier jaar geactualiseerd.

  • 4.

    In het onderhoudsplan is aangegeven welk niveau van onderhoud minimaal nodig is. Dit niveau is concreet omschreven in het beleidskader. Wanneer bij inspectie de staat van het kapitaalgoed beter is dan verwacht, wordt het geplande onderhoud niet uitgevoerd maar een jaar uitgesteld.

Artikel 4:6 Inkoopvoorwaarden en aanbestedingen

  • 1.

    De burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inkoop van goederen en diensten, het aanbesteden van werken, de hantering van algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente en voorwaarden van aanbesteding van werken van de gemeente

  • 2.

    De burgemeester en wethouders stellen in een uitvoeringsbesluit de interne regels vast voor de inkoop van goederen en diensten en het aanbesteden van werken.

  • 3.

    De burgemeester en wethouders stellen de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente, de voorwaarden van aanbesteding van werken van de gemeente vast en maken deze bekend en stellen beleidsregels vast over de inkoop van goederen en diensten en aanbestedingen.

Artikel 4:7 Raming, waardering, activering en afschrijving investeringen in materiele vaste activa

  • Begroting

  • 1.

    De raad stelt het Meerjarig Investeringsplan (MIP) en wijzigingen daarop vast als onderdeel van de begroting en stelt daarmee de investeringsbudgetten beschikbaar aan de burgemeester en wethouders.

  • 2.

    In het MIP worden de voorziene investeringen opgenomen (zowel nieuw als vervanging) in materiele vaste activa (ook wel kapitaalgoederen). Financiële bijdragen aan kapitaalgoederen in eigendom van derden worden niet geactiveerd, maar komen in het jaar van aanschaf ten laste van het budget van het betrokken programma en product.

  • 3.

    Het MIP bestaat uit een planningshorizon van acht jaar.

  • 4.

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd. In afwijking hierop worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht en moeten de voorzieningen, zoals bedoeld in BBV artikel 44, eerste lid, onderdeel d, in mindering gebracht worden op de investeringen, zoals bedoeld in BBV artikel 35, eerste lid, onderdeel b. In de programmabegroting- en rekening worden de investeringen bruto en netto gepresenteerd (dus zowel de totale projectkosten, als de bijdragen van derden of uit voorzieningen, als het gemeentelijk aandeel)

  • 5.

    In het MIP worden afzonderlijk onderscheiden investeringen met economisch nut, investeringen met economisch nut (gedekt uit heffingen) en investeringen met maatschappelijk nut. Onder investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in BBV artikel 35, worden verstaan uitgaven inzake wegen, waterwegen, civiele kunstwerken, herinrichtingen en groen.

  • Financiële dekking

  • 6.

    Investeringen in materiele vaste activa zijn in beginsel voorzien van dekking voor structurele kapitaallasten (rente en afschrijving) en dekking voor structurele financiële gevolgen voor beheer en onderhoud. Incidentele dekking van kapitaallasten via het instellen van een activareserve wordt expliciet aan de gemeenteraad voorgelegd bij besluitvorming over de begroting dan wel bij afzonderlijke besluitvorming over projecten.

  • Uitvoering

  • 7.

    Voor het in uitvoering nemen van investeringsprojecten die een totale omvang hebben groter dan € 2,5 mln. en/of bestuurlijk relevant zijn, is een raadsbesluit nodig. Hierbij dient uitgegaan te worden van de totale (bruto) investering, dus het gemeentelijk aandeel plus bijdragen van derden. Over deze projecten wordt in het halfjaarbericht en de programmarekening expliciet gerapporteerd.

  • Afwijkingen

  • 8.

    Een overschrijding van een investeringsraming in enig jaar is toegestaan, mits het totale investeringsbudget niet wordt overschreden.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders besluiten over verrekeningen van over- en onderschrijdingen op investeringsbudgetten binnen een programma, verrekeningen van over- en onderschrijdingen op investeringsbudgetten tussen programma’s worden ter besluitvorming voorgelegd aan de raad.

  • 10.

    Burgemeester en wethouders leggen wijzigingen in jaarschijven van de investeringsbudgetten herfasering) en de eventueel daarbij behorende begrotingswijzigingen van de exploitatie ter besluitvorming voor aan de raad.

  • Voorwaarden voor activering

  • 11.

    Voor de aanschaf van kapitaalgoederen met een economisch nut geldt dat:

    • a.

      uitgaven inzake werkzaamheden aan vastgoed en sportaccommodaties gelijk aan of groter dan € 100.000 voor het totaal van het project worden geactiveerd en uitgaven kleiner dan € 100.000 voor het totaal van een project ten laste komen van het betreffende programma- en activiteitenbudget;

    • b.

      uitgaven aan overige kapitaalgoederen gelijk aan of groter dan € 50.000 per stuk worden geactiveerd en uitgaven kleiner dan € 50.000 per stuk in het jaar van aanschaf ten laste komen van het betreffende programma- en activiteitenbudget.

  • 12.

    Voor investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut geldt dat:

    • a.

      uitgaven worden geactiveerd indien er sprake is van een eerste aanleg, een integrale vervanging van een actief of herinrichtingen van straten, pleinen, wegen, parken enz. waarbij een geheel nieuwe uitstraling ontstaat;

    • b.

      uitgaven worden geactiveerd indien er op begrotingsbasis sprake is van een totaal investeringsbedrag (gemeentelijk aandeel plus bijdrage van derden) van meer dan € 2,5 mln.

  • 13.

    De uitvoering van regulier of achterstallig groot onderhoud leidt niet tot verlenging van de levensduur en wordt daarom niet geactiveerd.

  • Afschrijvingstermijnen

  • 14

    Voor investeringen met een economisch nut worden de volgende standaard afschrijvingstermijnen gehanteerd:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw gebouwen (permanent) en rioleringen; een uitzondering hierop vormt het stadhuis-/ bibliotheekcomplex waarvoor met raadsbesluit 172/1997 (RIS 20092) een gebruiksduur van 50 jaar is vastgesteld;

    • b.

      25 jaar: sportterreinen, renovatie gebouwen, restauratie monumenten, aankoop gebouwen en glasvezelkabels;

    • c.

      20 jaar: parkeerterreinen; betonnen bakken voor Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s);

    • d.

      15 jaar: technische installaties in gebouwen (elektrische voorzieningen, verwarming, liften, machines);

    • e.

      10 jaar: (brandveiligheid)voorzieningen aan gebouwen; energiebesparende maatregelen in gebouwen; kunstopdrachten; telefooninstallaties; kantoormeubilair (nieuwe inrichting); aanleg terreinwerken (semi-permanent of tijdelijk); nieuwbouw gebouwen (semi-permanent, tijdelijk of verplaatsbaar); verbeteringen aan gebouwen (mits levensduur verlengend); stalen bakken voor Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s); sportaccommodaties;

    • f.

      5 jaar: zware transportmiddelen/aanhangwagens en schuiten; personenauto’s/lichte motorvoertuigen/motoren, automatiseringssystemen plus omvangrijke applicaties, duurzame productiemiddelen; software.

    Duurzame productiemiddelen die een aantoonbare kortere levensduur hebben, kunnen in een overeenkomstig kortere termijn worden afgeschreven.

  • 15.

    Voor investeringen met een maatschappelijk nut worden de standaard afschrijvingstermijnen gehanteerd:

     

    • a.

      25 jaar: civiele kunstwerken (bruggen, viaducten, tunnels).

    • b.

      20 jaar: eerste aanleg van wegen, fietspaden, voetpaden, rotondes, railinfrastructuur.

    • c.

      15 jaar: technische installaties (waaronder verkeersregelinstallaties) en openbare verlichting

    • d.

      10 jaar: herinrichting van de openbare ruimte.

  • 16.

    Voor investeringen in kapitaalgoederen die op 1 januari 2005 al geactiveerd waren, mogen de oorspronkelijke afschrijftermijnen blijven gelden.

  • Rente en afschrijving

  • 17.

    Activa worden lineair afgeschreven.

  • 18.

    Bij investeringen gelden de volgende regels inzake rente en afschrijving:

    • a.

      indien een investering in één jaar plaatsvindt, dan gelden de volgende regels inzake rente en afschrijving:

      • -

        er wordt geen voorfinancieringsrente in rekening gebracht over het actief.

      • -

        per 1 januari van het jaar volgend op oplevering/ingebruikname wordt een omslagrentelening aangegaan bij de Treasury.

      • -

        vanaf het jaar volgend op de ingebruikname wordt over deze lening omslagrente in rekening gebracht en wordt het actief volgens de geldende afschrijvingstermijn afgeschreven. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 1 januari van het lopende jaar.

    • b.

      indien een investering over meerdere jaren verloopt, dan wordt dit gezien als een activum in uitvoering en geldt:

      • -

        Vanaf het tweede jaar tot en met het jaar van oplevering wordt voorfinancieringsrente (ook wel bouwrente) in rekening gebracht over het activum in uitvoering. Het rentepercentage dat hierbij gehanteerd wordt is hetzelfde als het omslagrentepercentage. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 1 januari van het lopende jaar. Voorfinancieringsrente bij nieuwe investeringen wordt niet geactiveerd, maar komt ten laste van de exploitatie.

      • -

        Per 1 januari van het tweede uitvoeringsjaar wordt een omslagrentelening aangegaan bij de Treasury.

      • -

        Vanaf het jaar volgend op de ingebruikname wordt over deze lening omslagrente in rekening gebracht en wordt het actief volgens de geldende afschrijvingstermijn afgeschreven. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 1 januari van het lopende jaar.

    • c.

      Wijzigingen in de afschrijvingstermijnen van activa en inhaalafschrijvingen worden bij de begroting of bij begrotingswijziging in een raadsvoorstel doorgevoerd. Deze wijzigingen worden duidelijk toegelicht. De toelichting bevat:

      • -

        overwegingen voor nieuwe afschrijvingstermijn;

      • -

        omvang van de boekwaarde;

      • -

        omvang van de extra afboeking;

      • -

        gevolgen voor de financiële positie en de begroting van het volgende jaar.

  • Overige bepalingen

  • 19.

    Bepalingen die relevant zijn op investeringen vanuit een Treasury optiek zijn beschreven in het door de raad vastgestelde Treasurystatuut en Uitvoeringsbesluit Treasurybeheer.

Hoofdstuk 5 Uitgangspunten voor financieel beleid

Artikel 5:1 Programmasturing

  • 1.

    Uitgangspunt bij programmasturing door de burgemeester en wethouders is een jaarlijks sluitende begroting en bijbehorende meerjarenraming met daaruit afgeleid het budget per programma.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen ervoor dat dreigende budgetoverschrijdingen door passende en tijdige maatregelen worden voorkomen.

  • 3.

    Budgettaire tegenvallers in de loop van een begrotingsjaar moeten worden gecompenseerd door aanpassingen in het beleid binnen hetzelfde programma. Het opvangen van budgettaire tegenvallers door wijzigingen in een ander begrotingsprogramma raakt het budgetrecht van de raad, en vereist daarmee een raadsbesluit.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders geven een de beleidsinhoudelijke toelichting aan de raad op de begroting, de tussentijdse voortgang en jaarlijkse verantwoording.

  • 5.

    Voor het programma Gemeenteraad gelden de uitgangspunten die het Presidium heeft vastgesteld.

  • 6.

    Voor de regels inzake programmasturing geldt dat het overzicht overhead wordt beschouwd als een programma.

Artikel 5:2 Resultaatverrekening

  • 1.

    Uitgangspunt voor de resultaatsverdeling is het voorstel tot resultaatsbestemming aan de raad van elk programma afzonderlijk en van het overzicht overhead, rekening houdend met hetgeen in artikel 5:6, 5:7, 5:8 en 5:9 van deze verordening is bepaald alsmede specifieke bestuurlijke afspraken over resultaatsverdeling.

  • 2.

    Het voorstel tot resultaatsbestemming per afzonderlijk programma wordt onderverdeeld in een resultaat op onderhoud vastgoed, een resultaat op onderhoud sportaccommodaties en overig resultaat op beleidsuitvoering, waarbij:

    • a.

      het resultaat op onderhoud vastgoed via resultaatbestemming wordt verrekend met de centrale reserve onderhoud vastgoed;

    • b.

      het resultaat op onderhoud sportaccommodaties via resultaatbestemming wordt verrekend met de centrale reserve onderhoud sportaccommodaties;

    • c.

      het overig resultaat op beleidsuitvoering (inclusief apparaatslasten primair proces) via resultaatsbestemming wordt verrekend met de programmareserve van het betreffende programma.

  • 3.

    Resultaten op het overzicht overhead wordt via resultaatsbestemming verrekend met de centrale bedrijfsvoeringsreserve via het voorstel van de resultaatsbestemming.

Artikel 5:3 Treasury

In de programmabegroting en in de programmarekening wordt in een verplichte financieringsparagraaf nader ingegaan op het te verwachten respectievelijk gerealiseerde financieringsbeleid van de gemeente.

Artikel 5:4 Grondbeleid

  • 1.

    In de Verordening Beheersregels Grondexploitaties en Strategisch bezit Gemeente Den Haag zijn nadere regels vastgelegd voor het financiële beheer van grondexploitaties.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders rapporteren in de paragraaf grondbeleid van de programmabegroting en de programmarekening over het gemeentelijk grondbeleid. In deze paragraaf komen tenminste aan de orde:

    • a.

      de visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstelling van de programma’s die zijn opgenomen in de begroting;

    • b.

      het kader voor het grondbeleid met hierbij toegelicht de grondslagen voor aan- en verkoop van vastgoed, de berekening van de grondprijzen, de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen;

    • c.

      een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie en een analyse van de ontwikkelingen hiervan;

    • d.

      De beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico’s van grondzaken.

Artikel 5:5 Resultaten grondexploitatie

  • 1.

    Bij grondexploitaties moeten verliezen worden genomen wanneer deze te voorzien zijn en mogen winsten pas worden genomen op het moment dat deze gerealiseerd zijn.

  • 2.

    Voor een grondexploitatie met een negatief saldo dient een voorziening te worden getroffen ter grootte van dat saldo op het moment dat het desbetreffende project operationeel wordt verklaard.

  • 3.

    Over plankaderwijzigingen en afwijkingen van het plansaldo wordt, met inachtneming van het gestelde in de Verordening Beheersregels Grondexploitaties en Strategisch bezit Gemeente Den Haag, besloten en gerapporteerd.

  • 4.

    Resultaten binnen plankaders van grondexploitaties worden via het rekeningresultaat verrekend met de Reserve Grondbedrijf via het voorstel van de resultaatsbestemming.

Artikel 5:6 Reserves

  • 1.

    De volgende categorieën reserves worden onderscheiden:

    • a.

      Algemene reserve: niet geoormerkte middelen die dienen om tegenvallers te bekostigen zonder dat de begroting en het beleid (direct) aangepast hoeven te worden;

    • b.

      Centrale bedrijfsvoeringsreserve: dient voor het opvangen van jaarrekeningresultaten vanuit het overzicht overhead, het dekken van frictiekosten als gevolg van de bundelingsoperatie en het kunnen uitvoeren van (kleinere) projecten ter innovatie van de gemeentelijke bedrijfsvoering van de overheadfunctie, inclusief leidinggevenden in het primair proces;

    • c.

      Programmareserve: dient voor het opvangen van jaarrekeningresultaten, het egaliseren van lasten voor projecten kleiner dan € 2,5 mln. over meerdere begrotingsjaren en het kunnen doen van (kleine) ondersteunende nieuwe beleidsinitiatieven, voor zover de omvang van de programmareserve dit toelaat;

    • d.

      Reserve Onderhoud: dient voor het opvangen van jaarrekeningresultaten van de programma’s wat betreft de resultaten gekoppeld aan onderhoud, het opvangen van eventuele tegenvallers bij onderhoudskosten en of pieken in de onderhoudsopgaven;

    • e.

      Reserve Grondbedrijf: dient ter verrekening van het rekeningresultaat op operationele grondexploitaties en grond exploitaties van verbonden partijen voor zover sprake is van winsten of verliezen die plaats vinden binnen de plankaders zoals vastgelegd in projectdocument en grondexploitatie;

    • f.

      (Tarief)egalisatiereserve: dient om schommelingen op te vangen bij de tarieven die aan derden en intern in rekening worden gebracht;

    • g.

      Activareserve: centrale reserve die dient ter dekking van kapitaallasten;

    • h.

      Projectreserve: reserve die dient ter dekking van een specifiek doel of project;

    • i.

      Overige bestemmingsreserves: alle reserves die niet onder een van bovenstaande categorieën vallen.

  • 2.

    Instelling reserve

    • a.

      Reserves worden ingesteld bij raadsbesluit.

    • b.

      Bij een voorstel voor de instelling van een reserve dient minimaal te worden aangegeven:

      - doel van de reserve;

      - motief voor de instelling;

      - categorie;

      - voeding;

      - maximale hoogte;

      - looptijd;

      - bestedingsraming/planning voor de komende jaren.

    • c.

      Bij een voorstel voor de instelling van een reserve vallend onder de categorie opgenomen in lid 1 onder h dient het begrotingsproduct te worden aangegeven waar deze reserve aan gekoppeld is. Een dergelijke reserve kan maar aan 1 product gekoppeld zijn;

    • d.

      De minimale omvang van een projectreserves bedraagt € 2,5 mln.

    • e.

      Aanpassing van één of meerdere van de bij lid 2 b, c en d genoemde punten vergt een raadsbesluit.

  • 3.

    Looptijd reserve

    • a.

      Na afloop van de looptijd valt een reserve vrij. Reserves, waarvan het doel is gerealiseerd en middelen resteren, vallen vrij, ook als de looptijd van de reserve nog niet is verstreken. Dit geldt ook voor reserves waarbij vast staat dat het doel niet gerealiseerd kan worden. De vrijval hoeft niet begroot te zijn.

    • b.

      Als in de jaarrekening blijkt dat het saldo van een projectreserve € 2,5 mln. of kleiner is, dan wordt de resterende verplichting in de eerstvolgende meerjarenbegroting in de exploitatie opgenomen in het begrotingsjaar dat de lasten zich voordoen.

    • c.

      De looptijd van een reserve met een specifiek aangegeven doel zoals aangegeven bij categorie h is maximaal drie jaar. Als de doorlooptijd van een project bij de start evident langer is dan drie jaar kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen een afwijkende looptijd voor stellen.

  • 4.

    Verrekening met reserves

    • a.

      Bij de programmarekening doen burgemeester en wethouders een voorstel voor de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

    • b.

      Voor onttrekkingen en dotaties aan een reserve is een raadsbesluit noodzakelijk. Voor de categorie opgenomen in lid 1 onder h van dit artikel geldt dat een overschrijding van de begrote onttrekking is toegestaan, mits is voldaan aan de door de commissie BBV gestelde eisen voor begrotingsrechtmatigheid.

    • c.

      Voor de reserves Grote projecten, Co-financiering, Internationaal & Werving Den Haag en Statushouders geldt dat niet bestede middelen (ten opzichte van de begroting) voor resultaatsbepaling naar de reserve terugvloeien. In het betreffend beleidsprogramma wordt expliciet de werkelijke last verantwoord.

  • 5.

    Reserves mogen niet negatief zijn met uitzondering van categorie b, c en d conform lid 1. Burgemeester en wethouders doen de raad een voorstel voor het wegwerken van de negatieve stand.

Artikel 5:7 Programmareserves

  • 1.

    Elk begrotingsprogramma heeft één programmareserve. De hoogte van de programmareserve is gemaximeerd. De maximale hoogten van de programmareserves zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 2.

    De programmareserves maken deel uit van het weerstandsvermogen.

  • 3.

    De programmareserve heeft de volgende doelstellingen:

    • a.

      het opvangen van jaarrekeningresultaten;

    • b.

      het egaliseren van lasten voor projecten kleiner dan € 2,5 mln. over meerdere begrotingsjaren;

    • c.

      het kunnen doen van (kleine) ondersteunende nieuwe beleidsinitiatieven, voor zover de omvang van de programmareserve dit toelaat.

  • 4.

    Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat een programmareserve het maximum overschrijdt, wordt het meerdere verrekend met de algemene reserve.

  • 5.

    Voorstellen ten laste van de programmareserve maken deel uit van de besluitvorming over de begroting.

  • 6.

    Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat een programmareserve negatief wordt, komen burgemeester en wethouders met een voorstel om de programmareserve binnen maximaal twee begrotingsjaren (vanaf het begrotingsjaar waarin het tekort is gerealiseerd) ten minste op nihil te krijgen.

Artikel 5:8 Centrale bedrijfsvoeringsreserve

  • 1.

    De gemeente heeft één centrale bedrijfsvoeringsreserve. De centrale bedrijfsvoeringsreserve bedraagt maximaal € 10 mln.

  • 2.

    De centrale bedrijfsvoeringsreserve maakt deel uit van het weerstandsvermogen.

  • 3.

    De centrale bedrijfsvoeringsreserve heeft de volgende doelstellingen:

    • a.

      het opvangen van jaarrekeningresultaten vanuit het overzicht overhead;

    • b.

      het opvangen van frictiekosten als gevolg van wijzigingen in de organisatie en of formatie;

    • c.

      het kunnen uitvoeren van (kleinere) projecten ter innovatie van de gemeentelijke bedrijfsvoering van de overheadfunctie, inclusief leidinggevenden in het primaire proces.

  • 4.

    Als de centrale bedrijfsvoeringsreserve na resultaatsbestemming het maximum overschrijdt, wordt het meerdere verrekend met de algemene reserve.

  • 5.

    Voorstellen ten laste van de centrale bedrijfsvoeringsreserve maken deel uit van de besluitvorming over de begroting.

  • 6.

    Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat de centrale bedrijfsvoeringsreserve negatief wordt, komen burgemeester en wethouders met een voorstel om de reserve binnen maximaal twee begrotingsjaren ten minste op nihil te krijgen.

Artikel 5:9 Reserve Onderhoud Vastgoed en Reserve Onderhoud Sportaccommodaties

  • 1.

    De gemeente heeft één reserve onderhoud vastgoed met een maximale hoogte van € 4,5 mln en één reserve onderhoud sportaccommodaties met een maximale hoogte van € 5,5 mln.

  • 2.

    De centrale reserves onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties maken deel uit van het weerstandsvermogen.

  • 3.

    De centrale reserves onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties hebben de volgende doelstellingen:

    • a.

      het opvangen van jaarrekeningresultaten van de programma’s wat betreft de resultaten gekoppeld aan onderhoud vastgoed dan wel sportaccommodaties;

    • b.

      het opvangen van eventuele tegenvallers bij onderhoudskosten en of pieken in de onderhoudsopgaven.

  • 4.

    Voorstellen ten gunste en ten laste van de centrales onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties maken deel uit van de besluitvorming over de begroting en zijn gekoppeld aan inzichten over het onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties op basis van een meerjarig onderhoudsplan met een doorlooptijd van maximaal tien jaar. Het onderhoudsplan wordt minimaal eenmaal per vier jaar herzien. Als uit de meerjarige doorkijk blijkt dat op termijn onvoldoende dekking (reserve + exploitatie) is om het te voorziene onderhoud uit te voeren dienen de burgemeester en wethouders met voorstellen te komen om in de dekking hiervan te voorzien.

  • 5.

    Als de centrale reserves onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties (afzonderlijk) na resultaatsbestemming het maximum overschrijden, wordt het meerdere verrekend met de algemene reserve.

  • 6.

    Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat de centrale reserves onderhoud vastgoed en onderhoud sportaccommodaties (afzonderlijk) negatief worden, dan komen burgemeester en wethouders met een voorstel om de betreffende reserve binnen maximaal twee begrotingsjaren ten minste op nihil te krijgen.

Artikel 5:10 Voorzieningen

  • 1.

    Voorzieningen dienen dekkend te zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s.

  • 2.

    Alleen voorzieningen die samenhangen met heffingen en die mede dienen ter egalisatie van kosten kunnen tijdelijk negatief staan. Voorwaarde hiervoor is dat de voorziening wordt onderbouwd door een meerjarenplan waaruit blijkt dat de voorziening binnen afzienbare tijd weer een positieve stand heeft.

  • 3.

    Bij het verstrekken van leningen en garanties aan derden wordt een voorziening gevormd ten laste van het betreffende beleidsprogramma.

  • 4.

    Voor middelen afkomstig van derden met een specifiek bestedingsdoel wordt een voorziening gevormd. Uitzondering hierop vormen middelen met een specifiek bestedingsdoel van nationale en Europese overheden. Deze middelen worden conform het BBV via de exploitatie en de overlopende activa/passiva verantwoord.

  • 5.

    Voor een voorziening ingesteld met middelen van derden gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      er is een onderbouwd en gekwantificeerd meerjarenplan waarmee het bestedingspatroon vastligt;

    • b.

      het bestedingspatroon mag boekjaar overschrijdend zijn, mits dit in het meerjarenplan is aangegeven.

    • c.

      het meerjarenplan is onderdeel van de begroting en wordt voor minimaal vier jaar opgesteld.

  • 6.

    Egalisatievoorzieningen zijn gevormd conform BBV artikel 44, lid 1, onderdeel c voor leges opbreekvergunningen, verkiezingen, afvalstoffenheffing en riolering.

  • 7.

    Het instellen van een reorganisatievoorziening vindt alleen dan plaats wanneer sprake is van:

    • a.

      een reorganisatiebesluit conform het Sociaal Beleidskader (SBK) van de gemeente;

    • b.

      een raming van kosten direct samenhangend dan wel voortvloeiend uit de reorganisatie van tenminste € 2,5 mln.

Artikel 5:11 Prijzen en tarieven

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks bij de programmabegroting de hoogte vast van de gemeentelijke tarieven, rechten en heffingen. Bij de berekening van tarieven gelden de volgende algemene uitgangspunten:

    • a.

      de burgemeester en wethouders begroten loon- en prijscompensatie;

    • b.

      de tarieven worden zodanig berekend dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (kostendekkendheid), zoals bepaald in artikel 229b, lid 1 Gemeentewet;

    • c.

      de ontwikkeling van tarieven past binnen de overige wet- en regelgeving.

  • 2.

    Inzake de kostentoerekening gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      bij de kostentoerekening kunnen naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa worden betrokken;

    • b.

      voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt (voor de niet-directe kosten) een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd;

    • c.

      voor het bepalen van de geraamde kostprijs van grondexploitaties en investeringen wordt (voor de niet-directe kosten) een intracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd via verrekening aan de lastenkant met het overzicht overhead;

    • d.

      voor de doorberekening van overheadkosten wordt voor het begrotingsjaren 2017 en 2018 dezelfde systematiek als voorgaande jaren gehanteerd;

    • e.

      voor de doorberekening van overheadkosten voor begrotingen vanaf de begroting 2019 wordt uitgegaan van een gemeentebreed percentage voor overhead. Dit percentage wordt berekend door het aandeel van de kosten van de overhead (overzicht overhead) uit te drukken in een percentage van de geraamde directe kosten primair proces van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6:1 Slotbepalingen

  • I.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018 en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • II.

    De Verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2014 wordt ingetrokken.

  • III.

    De Verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2014 blijft van toepassing op alle handelingen inzake de administratieve en bestuurlijke afwikkeling van het financieel beheer en beleid inzake het begrotingsjaar 2016.

  • IV.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2017.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 14 december 2017.

De griffier, Ineke Seuren en de voorzitter, Pauline Krikke

Bijlage 1: Maximale hoogte programmareserves

 

Programma's/Overzicht van Overhead

Lasten begroting minus 7,7% overhead

3% afgerond (in mln.) * *

1. Gemeenteraad

7.192

AR

2. College en Bestuur

39.976

1,0

3. Dienstverlening

65.203

2,0

4. Openbare orde en Veiligheid

52.729

1,5

5. Cultuur en Bibliotheek

98.899

3,0

6. Onderwijs

137.372

4,0

7. Werk, Inkomen en Armoedebeleid*

171.517

5,0

8. Zorg en Welzijn

340.693

10,0

9. Jeugd

139.842

4,0

10. Ontwikkeling Buitenruimte

229.673

7,0

11. Economie, Internationale stad en Binnenstad

75.293

2,5

12. Sport

61.447

2,0

13. Verkeer en Milieu

99.318

3,0

14. Wonen en Duurzaamheid

37.447

1,0

15. Stadsontwikkeling

163.185

5,0

16. Financiën

99.043

AR

17. Overige beleidsvoornemens

4.933

AR

18. Interne dienstverlening

7.609

0,0

19. Stadsdelen en Wijkaanpak

75.276

2,0

20. Overzicht van Overhead

0

CBR

Totaal

 

53,0

* bij het programma 7 zijn de lasten voor bijstandsverlening niet meegenomen bij de bepaling van de maximale hoogte van de programmareserve. Dit omdat hiervoor een uitzondering is gemaakt in het coalitieakkoord: verrekening van voor- en nadelen in de jaarrekening met de algemene reserve.

** alle bedragen zijn afgerond op € 0,5 mln.