Organisatie | Zuid-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 12 december 2017, PZH-2017-623604455 (DOS-2015-0007878), inzake het toekennen van mandaat en machtiging aan de directeur van de Omgevingsdienst West-Holland (Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland 2018). |
Citeertitel | Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland 2018 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | mandaat |
Geen
- afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht; - de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 26-01-2019 | nieuwe regeling | 12-12-2017 | PZH-2017-623604455 (DOS-2015-0007878) |
In dit besluit wordt verstaan onder:
• afdelingshoofd: het hoofd van de afdeling Mobiliteit en Milieu van de provinciale organisatie Zuid-Holland;
• basistaken Brzo-inrichtingen: de taken en activiteiten, bedoeld in artikel 7.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht, voor zover deze betrekking hebben op de categorieën van inrichtingen, bedoeld in artikel 5.3, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van de daaraan verbonden bevoegdheid tot het nemen van besluiten;
• directeur Omgevingsdienst: directeur van de Omgevingsdienst West-Holland;
• geografisch gebied van de Omgevingsdienst: het gebied behorende tot de gemeenten van de deelnemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland;
• Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
• inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer;
• Omgevingsdienst: Omgevingsdienst West-Holland;
• portefeuillehouder: lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dat zich bezig houdt met het betreffende beleidsterrein.
Artikel 2 Mandaat en ondermandaat
Indien ten gevolge van wijziging van wet- en regelgeving bevoegdheden als bedoeld in dit besluit en de bij dit besluit behorende mandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van andere wet- en regelgeving dan waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in de uitoefening ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de bevoegdheden zoals genoemd in dit besluit en de bij dit besluit behorende mandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.
De directeur Omgevingsdienst, alsmede de functionarissen aan wie overeenkomstig artikel 2, vierde lid, ondermandaat is gegeven, alsmede door de directeur Omgevingsdienst aangewezen niet-leidinggevende medewerkers, zijn gemachtigd om namens Gedeputeerde Staten aan de gemandateerde bevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtsgevolg hebben.
Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, juncto artikel 5.2 van die wet.
De directeur Omgevingsdienst informeert het afdelingshoofd en de portefeuillehouder indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke of maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur Omgevingsdienst tijdig vooraf alle benodigde informatie en voert hij overleg met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder alvorens de bewuste bevoegdheid uit te oefenen.
De directeur Omgevingsdienst pleegt altijd vooroverleg met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder bij toepassing van mandaten die door de directeur Omgevingsdienst niet in ondermandaat mogen worden gegeven aan onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevenden, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst anders is bepaald .
De directeur Omgevingsdienst brengt drie keer per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten, door tussenkomst van het afdelingshoofd van de provincie, over de gebruikmaking van de in mandaat uitgeoefende bevoegdheden, waarbij gerapporteerd wordt over alle mandaten die niet ondergemandateerd mogen worden, alsmede over onbevoegd genomen besluiten en de (financiële) risico’s hiervan. Tevens wordt daarbij steekproefsgewijs gerapporteerd over de overige mandaten.
Het Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland van 20 december 2016 (Provinciaal blad 2016, 6871) wordt ingetrokken.
Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland 2018.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
MANDAATLIJST Omgevingsdienst West-Holland 2018
Awb: Algemene wet bestuursrecht
Bibob: Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 2015
Bsb: Bodemsanering bedrijfsterreinen
PMV: Provinciale milieuverordening Zuid-Holland
RIE: Richtlijn industriële emissies
Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Om te voorkomen dat een bestuursorgaan alle besluiten zelf moet nemen is in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geregeld dat besluiten ook namens het bestuursorgaan kunnen worden genomen. Deze bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen staat bekend als mandaat. Onder besluit dient op grond van artikel 1:3, eerste lid, Awb te worden verstaan, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit laatste betekent dat de schriftelijke beslissing gericht moet zijn op een rechtsgevolg. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. De bevoegdheid om namens iemand anders een feitelijke handeling en een privaatrechtelijke rechtshandeling te verrichten heet machtiging, respectievelijk volmacht. De overkoepelende term voor al deze figuren is (evenzeer) machtiging.
Kenmerkend voor mandaat is dat er geen overdracht van bevoegdheden plaatsvindt. De uitoefening van het mandaat geschiedt namens en dus onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het mandaat verleent. Het bestuursorgaan, in dit geval dus Gedeputeerde Staten, behoudt ondanks de mandaatverlening altijd de bevoegdheid om zelf de besluiten te nemen. Overigens is het altijd mogelijk dat Gedeputeerde Staten een mandaat voor een speciale aangelegenheid verlenen, een zogenaamd ad hoc mandaat. Is een mandaat daarentegen structureel bedoeld dan is opname in de bij dit algemeen mandaatbesluit behorende mandaatlijsten aangewezen.
Gelet op het feit dat het mandaat wordt uitgeoefend namens Gedeputeerde Staten, is besluitvorming conform regelgeving, beleid en gedragslijnen van Gedeputeerde Staten geboden. Onder beleid wordt tevens verstaan een bestendige gedragslijn die via individuele besluiten wordt geformaliseerd en kenbaar gemaakt.
In dat licht is eveneens van belang dat Gedeputeerde Staten, en derhalve dus ook haar mandatarissen zich houden aan de procedures en termijnen die gelden voor afdoening van besluiten. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht slechts daar wordt toegepast waar dat voorgeschreven is, tenzij Gedeputeerde Staten in individuele gevallen anders besluiten.
Indien de uitoefening van een bevoegdheid naar verwachting politieke of maatschappelijke gevolgen kan hebben dan wel tot consequentie kan hebben dat de provincie aansprakelijk wordt gesteld dan dient voorafgaande aan de uitoefening van die bevoegdheid vooroverleg plaats te vinden met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder. Dit vooroverleg houdt verband met een van de functies van de omgevingsdienst: het zijn van de oren en ogen van Gedeputeerde Staten in de Zuid-Hollandse samenleving.
Het mandaatsysteem is te typeren als een gesloten systeem. Alleen wat daadwerkelijk is benoemd of ingesloten kan in mandaat worden afgedaan.
Het werkingsgebied is in beginsel geografisch bepaald en betreft het grondgebied van de gemeenten die zijn aangesloten bij de desbetreffende omgevingsdienst.
De geconcentreerde taken zijn ondergebracht bij één bepaalde omgevingsdienst, maar betreffen het hele grondgebied van de provincie Zuid-Holland.
De algemene mandaten (mandaten beginnend met “RAA”) betreffen uitsluitend de bevoegdheden die samenhangen met de opgedragen taken, te weten handhaving (mandaten beginnend met “RH”), vergunningen (mandaten beginnend met “RMV) en bodemsanering (mandaten beginnend met “RBS”). De algemene mandaten ‘liften’ dus als het ware mee met de specifieke mandaten (artikel 2, vijfde lid).
Ambtelijk mandaat = besluitvorming + ondertekening
Gedeputeerde Staten geven mandaat aan de directeur van de omgevingsdienst. In de bij het mandaatbesluit behorende lijst (bijlage) staan de besluiten opgesomd, die namens Gedeputeerde Staten kunnen worden genomen.
Het mandaat betreft zowel een beslissingsmandaat als een ondertekeningsmandaat. Met andere woorden, degene die namens Gedeputeerde Staten mag beslissen, is tevens bevoegd het betreffende besluit, alsmede uitgaande brieven namens Gedeputeerde Staten te ondertekenen. Concreet betekent dat dat besluitvorming en ondertekening in één hand liggen.
Deze regeling biedt in het algemeen de mogelijkheid aan de directeur het verkregen mandaat onder te mandateren, tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten in een specifiek mandaat.
Het verlenen van ondermandaat dient altijd schriftelijk te geschieden en te worden gepubliceerd.
Zoals hiervoor is aangegeven, houdt mandaat in de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. In artikel 3 is geregeld dat tevens de aan de mandaatbevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen in het mandaat zijn inbegrepen. Daarmee zien de mandaten niet alleen op de vergunningverlening, ontheffingverlening of hoe ook genaamd sec, maar ook op de hieraan verbonden uitoefening van wettelijk voorgeschreven taken en bevoegdheden die geen rechtsgevolg hebben.
In de mandaatlijst is een bepaling opgenomen ten aanzien van de mogelijkheid tot vertegenwoordiging van Gedeputeerde Staten in rechte (RAA04). In praktijk gaat het om vertegenwoordiging van het college bij bestuursrechtelijke procedures. Het kan zowel om een algemene als om een incidentele machtiging gaan.
Gedeputeerde Staten zullen hiertoe een format verstrekken.
De RAA-nummers betreffen algemene mandaten waarvan alle gemandateerden binnen hun reguliere werkzaamheden gebruik kunnen maken.
De daaropvolgende mandaten (RMV, RBS, RH) betreffen specifiek belegde mandaten. De rubricering binnen de mandaatlijst is een aanwijzing binnen welk organisatieonderdeel de mandaten kunnen worden uitgeoefend.
De reikwijdte van het mandaat behoort in beginsel duidelijk te zijn uit de tekst in de linker kolom. De mandaten zijn in de linker kolom zo kernachtig mogelijk geformuleerd, waarbij in beginsel de meest verstrekkende bevoegdheid is aangeduid: wie het meerdere mag, mag ook het mindere. Om niet alle besluitmogelijkheden te moeten benoemen is hierbij veelal gebruik gemaakt van “besluiten omtrent”. In principe houdt “omtrent” dus alle besluiten in, tenzij expliciet anders opgenomen.
Daar waar “betreft mede” is gebruikt is bedoeld desalniettemin een niet limitatieve opsomming als voorbeeld te noemen.
Daar waar “besluiten tot” is gebruikt, heeft dat alleen betrekking op het onmiddellijk hierop volgende. In de rechterkolom kan wel, als daaraan behoefte bestaat, (de omvang van) het mandaat worden toegelicht. Naast een toelichting is de rechterkolom tevens bedoeld voor het opnemen van voorwaarden bij het mandaat, bij voorbeeld een periodieke rapportageverplichting. Tevens staat in de rechterkolom aangeduid wanneer het mandaat is voorbehouden aan de directeur en er dus geen ondermandaat kan worden verleend.