Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wwb 2005 |
Citeertitel | Verordening Toeslagenverordening Wwb 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappij en zorg |
Deze regeling vervangt [Verordening Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 inclusief de toelichting van 26 oktober 2004]
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2005 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 18-10-2005 De Zandvoorter, 3 november 2005 | 23 augustus 2005, nr. 2005/9109 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, nr. 2005/9109;
gelet op de overwegingen van de commissiePlanning en Control van 22 september 2005;
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand (Wwb);
besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze verordening wordt verstaan onder:
netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8 eerste lid onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met aanspraak op vakantietoeslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekering, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie; de loonbelasting en premie volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 55 tweede lid van die wet;
De alleenstaande ouders respectievelijk alleenstaanden met uitsluitend ten laste komende en/of inwonend(e) kind(eren), die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten, ontvangen een toeslag van 20 % op de wettelijk vastgestelde bijstandsnorm van 70% respectievelijk 50% van het minimumloon.
Het college stelt de bijstandsnorm of de toeslag lager vast indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.
Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.
Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.
De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb.
Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb.
Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten:
Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De schaalvoordelen worden aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het minimumloon, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:
De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 4 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)
De Wwb noemt de volgende verlagingen:
In deze verordening zijn geen bepalingen opgenomen omtrent het overgangsrecht. De noodzaak hiertoe is niet anwezig doordat in 2004 de bepalingen van de Invoeringswet Wwb van kracht waren.
In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 Wwb is geregeld dat de raad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de raad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.
Artikel 30 Wwb bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.
Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.
In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan een aantal verlagingen die de Wwb mogelijk maakt.
Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de Wwb de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)
3 Berekening toepasselijke bijstandsnorm
In de Wwb is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaatste vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de Wwb, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt.
Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de Wwb uitkering voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
Hoewel de tekst van de artikel 26 Wwb ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 Wwb zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van
belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.
Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 Wwb onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen.
De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden mogelijk en gelet op de middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.
Artikel 18 lid 1 van de Wwb luidt als volgt:
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover opgemerkt dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een volledige toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op deze toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.
Artikel 30 tweede lid Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25 tweede lid van de Wwb.
Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27, 28 en 29 Wwb geven de raad de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3 tweede lid van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de raad daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen (artikelen 3 tot en met 7 van deze verordening). Daarnaast blijft ook artikel 8 van de verordening, respectievelijk artikel 30 vierde lid van de wet in verbinding met artikel 18 eerste lid van de wet van invloed.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden (forfaitair) vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Hiervan kan sprake zijn bij het bewonen van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in geval van krakers. Hiervan is ook sprake als een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige of ex-partner, de woonlasten van de woning betaalt. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan bijstand.
Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 18% van het netto minimumloon. De extra kosten die gemaakt moeten worden om de woning te kunnen bewonen, worden in alle gevallen geraamd op 10% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 10% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.
Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet Wwb (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).