Organisatie | Heemskerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende Beleidsregels caravans op eigen erf 1995 |
Citeertitel | Beleidsregels caravans op eigen erf 1995 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 128 Algemene Plaatselijke Verordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-06-1996 | nieuwe regeling | 06-06-1996 Onbekend | 2008/5454 |
In de beleidsregel wordt op pagina 1, onder “Huidige regeling” verwezen naar artikel 128 van de Algemene plaatselijke verordening. Dit artikel is inmiddels vervangen door artikel 5.1.3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Heemskerk 2008, dat dezelfde strekking heeft. De termijn waarbinnen het verboden is om een caravan op of aan de weg te plaatsen of te hebben is echter verlengd van drie achtereenvolgende dagen tot zeven achtereenvolgende dagen.
In artikel 128 van de Algemene Plaatselijke Verordening is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven op te treden tegen recreatievoertuigen (in deze notitie verder kort aangeduid als: caravans) op plaatsen waar zij deze schadelijk achten voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het betreffende artikel zegt daarover het volgende:
Het is verboden een kampeerwagen, caravan, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
Het is te voorzien dat toepassing van de hier geboden mogelijkheid niet tot één geval beperkt zal blijven. Zal alleen reeds daarom consistent beleid nodig zijn, ook in geval van beroep zal het uitvoeringsbeleid toetssteen zijn. Het is uit een oogpunt van rechtszekerheid van belang aan te geven in welke gevallen sprake zal zijn van schade voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Het uitvoeringsbeleid zal aan enkele voorwaarden moeten voldoen.
Voorts zal het beleid afgestemd moeten zijn op de bestaande plaatselijke regelgeving, met name de bestemmingsplannen. In een aantal bestemmingsplannen is het stallen van voertuigen op erven bij woningen expliciet verboden. In de meeste andere bestemmingsplannen is aangegeven dat erven bij woningen slechts 'overeenkomstig de bestemming' mogen worden gebruikt. De (rechts-)praktijk geeft aan dat aanwenden van deze grond voor 'het meest doelmatige gebruik' is toegestaan. Een absoluut verbod tot het hebben van recreatievoertuigen op eigen erf zou daarmee wellicht in strijd worden geacht en zou een tè grote inbreuk op het eigendoms/gebruiksrecht kunnen zijn.
Uit een oriënterende rondgang door de gemeente is gebleken dat caravans (soms ook boten) op eigen erf hoofdzakelijk worden aangetroffen bij hoekwoningen of kopwoningen, omdat daar ruimte is voor een dergelijke stalling. In enkele gevallen komt stalling in de voortuin voor. Zonder dat van inventarisatie sprake is geweest wordt geschat dat in ten minste honderd gevallen een caravan of ander recreatievoertuig in het straatbeeld waarneembaar is.
Opvallend is dat in de meeste gevallen de eigenaar reeds een poging heeft gedaan om zijn caravan aan het gezicht te onttrekken. In een aantal gevallen is de caravan nagenoeg geheel onzichtbaar door hoge groenblijvende beplanting. Het verschijnsel geeft in elk geval aan dat bij caravanbezitters het besef aanwezig is dat zo'n voertuig geen versiering is voor de omgeving.
Dit besef kan, zeker voor een deel, worden toegeschreven aan het beleid dat op dit punt in de jaren tachtig gedurende enkele jaren strikt is gevoerd. In de vorige APV was namelijk bepaald dat het verboden was een recreatievoertuig te laten staan waar dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders schadelijk was voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Uit de uitvoeringspraktijk van die jaren blijkt dat de werking van die bepaling zich behalve tot de weg ook tot erven uitstrekte. Als gevolg van dat beleid zijn in die periode vele hagen aangeplant of hekwerken van klimplanten voorzien om caravans te camoufleren.
De recreatievoertuigen waarover genoemd APV-artikel spreekt zijn voor het overgrote deel caravans. Als recreatiemiddel zijn deze voertuigen niet meer weg te denken. Een daarmee helaas ook niet de aanwezigheid bij de woning omdat vele caravanbezitters die plaats prefereren boven het onderbrengen in een collectieve stalling.
Caravans zijn door de combinatie van hun afmetingen (gelijk een bestelauto of kleine vrachtauto) en kleur (aanmerkelijk lichter dan de omgevingskleuren) zeer in het oog springende objecten en vormen daardoor een erg storend element in de beleving van de (woon)omgeving. Het is zaak deze zoveel mogelijk uit het straatbeeld te weren. Dit is onder meer te bereiken door een minimale afstand tot de weg aan te houden. Bij de eerder genoemde rondgang is de ervaring opgedaan dat een caravan al gauw indringend in het straatbeeld aanwezig is wanneer deze op minder dan 10 meter van de weg is geplaatst. In elk geval zou deze afstand zeker niet minder dan 7 meter mogen zijn. Eveneens is er de wenselijkheid om de norm voor plaatsing van bijgebouwen zeker ook voor caravans te doen gelden: ten minste drie meter achter de voorgevel. Het enkel hanteren van deze afstandsnormen zou alle zijtuinen ongeschikt maken voor het stallen van een caravan, omdat deze tuinen in vrijwel alle gevallen maar enkele meters breed zijn. De maatregel zou dan neerkomen op een vrijwel totaal verbod. Dit kan worden ondervangen door het hanteren van een zichtbaarheidsnorm. Het blijkt zeer goed mogelijk een caravan aan het gezicht te onttrekken met gebruikmaking van groenblijvende beplanting (uitgezonderd de naar de oprit gerichte zijde).
Met de hierna samengevatte normen zal het mogelijk zijn het uiterlijk aanzien van de gemeente te beschermen, terwijl een groot aantal caravans in principe op zijn huidige plaats kan blijven (in een aantal gevallen is enige uitbreiding van de reeds getroffen voorzieningen nodig).
Voorgesteld wordt de volgende norm te hanteren:
Een recreatievoertuig als bedoeld in artikel 128 APV is op het erf van een woning langer dan op drie achtereenvolgende dagen toegestaan:
Het voorgaande is niet van toepassing:
* voor het industriegebied De Houtwegen
* op voertuigen die inclusief hun lading niet hoger zijn dan 1 meter
Toelichting op de norm: De APV verstaat onder 'weg' nagenoeg alle plaatsen die niet in particulier bezit zijn en voorts nog de in particulier bezit zijnde plaatsen indien deze voor het publiek toegankelijk zijn (artikel 1 ).
De drie dagen-termijn is opgenomen om ongelijkheid met het bepaalde in lid 1, sub a van genoemd artikel te voorkomen.
Uitgezonderd zijn lage voertuigen. Hier wordt gedoeld op de bagage-aanhangwagens en zg. tentwagens; voertuigen die aanmerkelijk kleinere afmetingen kennen dan caravans en niet opvallend in het straatbeeld aanwezig zijn.
Ofschoon het eerste lid van het aangehaalde artikel 128 een negatieve formulering veronderstelt (aangeven van een plaats waar stalling schadelijk wordt geacht), is hier uit een oogpunt van duidelijkheid gekozen voor een positieve formulering van het uitvoeringsbeleid. Dit beleid zal voldoen aan de hiervoor genoemde beleidsvoorwaarden. In het voorstel is een uitzondering opgenomen voor De Houtwegen. Ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente door caravans e.d. op het industrieterrein lijkt niet verdedigbaar.
Voorts zou een strengere norm of een algeheel verbod wellicht op gespannen voet komen met het uitgangspunt bij de ruimtelijke ordening dat het aanwenden van het eigen erf bij de woning voor het meest doelmatige gebruik is toegestaan. Daarnaast zou de kans bestaan op een te grote beperking van het eigendoms/gebruiksrecht.
Door de redelijk soepele norm zal een groot aantal caravans kunnen blijven in de zijtuinen waar ze nu staat; het aantal gevallen dat leidt tot optreden zal daardoor worden beperkt. Kleine recreatievoertuigen worden geheel ontzien. Dat de norm eenvoudig en duidelijk is, zal positieve gevolgen hebben voor de omvang van de uitvoeringswerkzaamheden.
Met betrekking tot de handhaving van regels als thans aan de orde is er in de rechtspraktijk een duidelijke verschuiving waar te nemen. Het strafrecht wordt als middel tot handhaving teruggedrongen ten gunste van de bestuursrechtelijke middelen als bestuursdwang, de bestuurlijke dwangsom en de bestuurlijke boete.
Er moet van worden uitgegaan dat voor de handhaving van het hier voorgestelde beleid het strafrecht niet als cie meest geschikte vorm zal worden gezien. De handhaving zal dan ook gevonden moeten worden in de genoemde bestuursrechtelijke middelen.
Deze handhaving zal de volgende werkzaamheden met zich brengen:
Het lijkt noodzakelijk in de eerste jaren uit te gaan van een algehele inventarisatie; daarna kan wijksgewijs of incidenteel een controle plaatsvinden.
Aanpassing van de APV in vorenstaande zin zal een aantal consequenties hebben.
In de extra behoefte aan stallingsruimte die zal ontstaan zal niet elke caravanbezitter op korte termijn kunnen voorzien. En aan degenen die een caravan op het eigen erf kunnen plaatsen dient voldoende tijd te worden gegeven om maatregelen te kunnen treffen (bijv. beplanting). Een invoeringsperiode van bijvoorbeeld twee jaar lijkt nodig. Dit beleid ware dan ook niet eerder dan 1 oktober 1996 te effectueren.
Ook de caravans e.d. die op de weg staan geparkeerd zijn schadelijk voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Uitvoering van het hierbij voorgestelde beleid zal tot gevolg moeten hebben dat aan het bepaalde in artikel 128, lid 1, sub a, een meer stringente uitvoering wordt gegeven. Daartoe zijn speciale afspraken met de politie wenselijk.
Het onderhavige APV-artikel spreekt enkel van voertuigen. Het komt echter ook voor dat een garageoprit, een zij- of voortuin wordt "opgesierd" met een boot. Indien deze op een aanhanger is geplaatst kan met de hiervoor voorgestelde bepaling worden opgetreden. Dat is niet het geval als een vaartuig op andere wijze is gestald. Met het oog daarop verdient het aanbeveling de strekking van de bepaling uit te breiden tot vaartuigen. Aangenomen dat tegen de opslag van een zeilplank, zijnde een vaartuig, géén overwegende bezwaren bestaan, dient daarvoor weer een uitzondering te worden gemaakt.
Voorgesteld wordt de aanhef van artikel 128 na het woord "gebezigd" aan te vullen met: , dan wel een vaartuig, uitgezonderd een zeilplank.
Samenvattend wordt het volgende geadviseerd: