Organisatie | Borger-Odoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling RUD |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling RUD |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-05-2015 | 01-07-2013 | Nieuwe regeling | 15-10-2015 | 15.24888 |
Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn maken bekend dat door het algemeen bestuur van de RUD Drenthe op 24 november 2014 de Gemeenschappelijke regeling RUD is gewijzigd. De wijziging treedt in werking na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2013.
U kunt de gewijzigde gemeenschappelijke regeling hieronder vinden of opvragen bij het Klantcontactcen-trum.
Toelichting model gemeenschappelijke regeling 19
De Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe:
Gelet op het bepaalde in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de verkregen toestemming van de Provinciale Staten van de provincie Drenthe;
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld en De Wolden;
Gelet op het bepaalde in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de door de colleges van hun raden verkregen toestemming;
vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de Regionale Uitvoeringsdienst van de deelnemende gemeenten en de provincie.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.
Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, provinciale Staten, gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
Artikel 2 Instelling, doel en beleid
Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van de uitvoering van taken van toezicht op en handhaving van de milieuvoorschriften krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de milieuwet- en regelgeving van het betreffende ministerie, alsook voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening krachtens deze wet- en regelgeving, zoals omschreven in Hoofdstuk 2 van deze regeling
Het algemeen bestuur kan besluiten dat de Regionale Uitvoeringsdienst werkzaamheden ten behoeve van derden kan verrichten, indien deze werkzaamheden niet strijdig zijn met de taken vermeld onder artikel 3, indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.
Het openbaar lichaam kent, onverminderd de mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies als bedoeld in artikel 12 van deze regeling, de volgende bestuursorganen:
Artikel 6 Het algemeen bestuur
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.
Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.
Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 het is bepaalde van lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en daarover voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten als vaststaat dat een meerderheid van het algemeen bestuur daar mee instemt.
Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers besluiten tot een andere stemverhouding. Op voorstel van minimaal 3 leden stelt het algemeen bestuur een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt.
Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.
Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het dagelijks bestuur haar opheft.
Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht
De leden van het dagelijks bestuur geven, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.
Artikel 22 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:
Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslag van het personeel van het samenwerkingsverband. Het dagelijks bestuur neemt daarbij de door het algemeen bestuur vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling in acht;
Artikel 27 Doorberekening van kosten
Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan de algemene reserve van de Regionale Uitvoeringsdienst. De algemene reserve mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een algemene reserve van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd op basis van de in lid 2 opgenomen verdeelsleutel, tenzij een meerderheid van het algemeen bestuur instemt met een doelreservering van het batig saldo voor de Regionale Uitvoeringsdienst.
Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en de algemene reserve ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de colleges van gemeenten en gedeputeerde staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen
Een gemeente, provincie, waterschap, het Rijk kan toetreden krachtens daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen. De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.
Indien een deelnemer geen facultatieve taken meer wil afnemen, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen als de Regionale Uitvoeringsdienst voor die taken personeel en/of daarvoor verplichtingen heeft aangegaan. De hoogte van compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur.
Uittreding vindt niet eerder plaats dan per de eerste januari van het tweede jaar volgende op het besluit van het algemeen bestuur met betrekking tot de voorwaarden van uittreding voor de uittreder. De datum van uittreding kan met algemene stemmen op een eerder tijdstip worden vastgesteld dan in de vorige volzin is bepaald.
Het algemeen bestuur stelt voor de eerste keer een productencatalogus op zo spoedig mogelijk na goedkeuring van het bedrijfsplan van de Regionale Uitvoeringsdienst i.o. door de deelnemers.
Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges van de deelnemende gemeenten en de provincie. Deze organen hebben de gelegenheid hun zienswijzen binnen 6 weken na dagtekening naar voren te brengen.
Aldus vastgesteld door:
Het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe,
Voorzitter secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de Gemeente Aa en Hunze,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de Gemeente Assen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeenten De Wolden,
Burgemeester secretaris
Een gemeenschappelijke regeling is een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm voor overheden om hun taken adequaat te laten uitvoeren. In dit geval is de samenwerking niet geïnitieerd vanuit de deelnemers zelf, maar is de samenwerking geïnitieerd vanuit de Rijksoverheid. Omdat het een samenwerking betreft tussen de provincie en de gemeenten in Drenthe is hierop in het bijzonder Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van toepassing. Het is ook een regeling tussen de colleges van de provincie en de gemeenten, omdat de aard van de samenwerking uitsluitend hun taakvelden betreft. Dat neemt niet weg dat de raden en provinciale staten hun college toestemming dienen te geven tot het aangaan van de regeling, omdat de resultaten van deze rechtspersoon uiteindelijk in de rekening van de gemeenten en provincie terecht zullen komen.
Begripsbepalingen in artikel 1 zijn voor lezers die niet bekend zijn met de gemeenschappelijke regeling van belang. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk wat er precies bedoeld wordt met welke aanduiding.
Artikel 2 Instelling, doel en beleid
De vestigingsplaats en de naam van het samenwerkingsverband dienen te worden neergelegd in de gemeenschappelijke regeling. Het doel van het samenwerkingsverband dient ook te worden vermeld.
De bevoegdheden van de Regionale Uitvoeringsorganisatie zijn globaal beschreven, om de flexibiliteit te behouden.
Artikel 3 en 4 Milieu-, bodem- en facultatieve taken
Gekozen is voor een onderverdeling naar milieutaken en een facultatief pakket. Het takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst kan alleen worden uitgebreid na een unaniem besluit van het algemeen bestuur. De facultatieve taken zijn optionele taken (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening) die, als het algemeen bestuur daartoe heeft besloten, door de deelnemers kunnen worden afgenomen. Door ook het facultatieve pakket op te nemen in het voorstel kan gekozen worden voor een breder takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst. Voor het facultatieve pakket ten behoeve van deelnemers en voor werkzaamheden ten behoeve van derden geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd, wanneer die het takenpakket genoemd in artikel 3 niet verdringen en wanneer tenminste een kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Doel is om andere deelnemers niet te laten opdraaien voor de kosten van facultatieve taken, maar ook om er voor te zorgen dat in de toekomst voldaan wordt aan het principe dat is neergelegd in de Wet markt en overheid, die globaal gesproken vergt dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen oneerlijke mededinging toepassen door onder de marktprijzen te werken voor diensten die ook door anderen op de markt worden aangeboden.
Artikel 3, lid 5 is opgenomen om aan te geven dat de Regionale Uitvoeringsdienst voor specialistische taken een beroep kan doen op de deelnemers. Dat heeft het voordeel dat de Regionale Uitvoeringsdienst geen capaciteit hoeft in te huren, die bij de deelnemers in huis en beschikbaar is, zodat de Regionale Uitvoeringsdienst sober en doelmatig kan blijven. Anderzijds kan het voor de deelnemers aantrekkelijk zijn die capaciteit ook voor de Regionale Uitvoeringsdienst aan te wenden.
Het zal hier gaan om de PIOFACHJ taken. Met de nader over een te komen voorwaarden is bedoeld aan te geven dat de uitlenende provincie/gemeenten niet op bestelling mensen hoeft te leveren, maar dat de Regionale Uitvoeringsdienst kan vragen en dat de uitlener redelijke voorwaarden kan stellen.
In artikel 3 en 4 zijn de taken genoemd, die aan de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) betreffen. Daarmee is niet gezegd dat de RUD al die taken in volledige zelfstandigheid kan uitvoeren. Deze artikelen houden met andere woorden geen toedeling van bevoegdheden in. Het is evenmin zo dat de RUD in het geheel geen besluiten kan nemen en uitsluitend adviezen zou uitbrengen. Uit oogpunt van efficiency is het wenselijk dat de RUD met betrekking tot de taken besluiten kan nemen in naam en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Die ruimte zal worden ingevuld met mandaatbesluiten van de deelnemers. Identieke mandaatbesluiten zijn voor de bedrijfsvoering van de RUD wenselijk, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden.
Artikel 6 Het algemeen bestuur
Op grond van de wet is het mogelijk om verschillende varianten te kiezen voor de omvang van het bestuur. Gelet op het aantal van 13 deelnemers is één vertegenwoordiger per deelnemer nog goed werkbaar. Verder betreft het een algemeen gebruikelijke bepaling.
Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is vastgesteld op 2 maal per jaar. Als in de praktijk wordt ervaren dat deze vergaderfrequentie te laag is, dan kan het aantal zonder problemen boven dit minimum worden vastgesteld. In lid 5 zijn onverenigbare activiteiten vermeld, maar is ook impliciet bepaald dat voor de bestuursleden een gedragscode opgesteld moet worden. Aangezien die bij alle deelnemers al aanwezig is, kan de Regionale Uitvoeringsdienst die eenvoudig van een van die deelnemers overnemen.
In de praktijk is gebleken dat het besluitvormingsproces onnodig gehinderd kan worden doordat er niet voldoende leden van het algemeen bestuur aanwezig zijn bij vergaderingen. Dit probleem wordt ondervangen door een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat een nieuwe vergadering wordt belegd, en onafhankelijk van het aantal aanwezigen, dan alsnog over dat onderwerp kan worden beslist. Dan kunnen de leden die niet aanwezig zijn alsnog hun zienswijzen naar voren brengen binnen een vastgestelde termijn. In het voorstel is uitgegaan van het principe, wie niet reageert stemt toe. Dat geldt dus alleen wanneer er al sprake is van een vergadering die voor de tweede keer wordt uitgeschreven, omdat er eerder geen quorum was. Het is dus wel zaak dat deelnemers in die gevallen alert blijven.
In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding ‘vrij’ ingevuld worden. In deze regeling is in beginsel gekozen voor 1 stem per deelnemer. Uitgangspunt is verder dat in beginsel bij gewone meerderheid besluiten worden genomen. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers echter besluiten tot een andere stemverhouding. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van minimaal 3 leden een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven over welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt. Bij majeure onderwerpen kan gedacht worden aan de plaats van huisvesting, een wezenlijke verandering in de bijdrage van een of meer deelnemers en de wijziging van de GR die voor een of meer deelnemers ingrijpend is.
Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht
De inlichtingen- en verantwoordingsplicht moeten goed geregeld zijn in de gemeenschappelijke regeling. In de praktijk is gebleken dat niet alle bestuurders op de hoogte zijn van de mogelijkheden van de gemeenteraad om hun afgevaardigden in het algemeen bestuur ter verantwoording te roepen. In dit artikel is naast de gebruikelijke inlichtingen- en verantwoordingsplicht tevens opgenomen een inlichtingenplicht door het algemeen bestuur rechtstreeks aan de individuele leden van de raden en staten van de deelnemers. Dit is opgenomen, opdat de raden en staten hun controlerende taak goed waar kunnen maken en niet uitsluitend via het college hun informatie kunnen krijgen. De wijze van uitvoering krijgt nader zijn beslag in het Rvo. Overigens zijn de besturingsrelaties en –instrumenten in hoofdstuk 4, Bestuurlijke aansturing, van het Bedrijfsplan beschreven.
De bevoegdheid tot het instellen van commissies is wettelijk neergelegd bij het algemeen bestuur. Er kunnen advies- en bestuurscommissies worden ingesteld, waarbij de behartiging van bepaalde belangen centraal staat. Een adviescommissie is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht.
Aan bestuurscommissies kunnen een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie voor het behartigen van bepaalde belangen mag gelet op artikel 52, jo. artikel 25 Wgr alleen plaatsvinden na verkregen toestemming van de raden/staten.
Door de keuze het dagelijks bestuur gelijk te stellen met het algemeen bestuur vervalt de noodzaak een uitgebreid artikel op te nemen, waarbij aandacht is voor geografische spreiding enz. Het zal voor de leden wel zaak zijn om zich telkens goed te realiseren in welke hoedanigheid besluiten worden genomen. De bevoegdheden van het dagelijks bestuur zijn nog wel nadrukkelijk onderscheiden van die van het algemeen bestuur, opdat daarover geen misverstanden ontstaan.
In het dagelijks bestuur is de stemverhouding ‘vrij’ invulbaar. In deze regeling is het principe one-man, one-vote leidend. Waar een gekwalificeerde meerderheid wenselijk/noodzakelijk is, is dat in de regeling vermeld.
Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht
Ook bij het dagelijks bestuur dient de inlichtingen- en verantwoordingsplicht goed geregeld te zijn. Het dagelijks bestuur dient inlichtingen te verschaffen en verantwoording af te leggen aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als hij/zij het vertrouwen niet meer bezit. Het algemeen bestuur kan in haar reglement termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen.
Door de personele unie van algemeen en dagelijks bestuur zal dit artikel materieel niet echt effectief zijn.
§ 4 De raad van opdrachtgevers
Gezien het uitvoerende karakter van de regeling is er voor gekozen om de secretarissen een plaats te geven in deze regeling, opdat daardoor aandacht zal zijn voor de bedrijfsvoering en voor de uitvoeringsrelatie tussen de ambtelijke organisaties van de deelnemers en de Regionale Uitvoeringsdienst. Er is gekozen voor een kleine raad van opdrachtgevers met daarin een vaste plaats voor de provinciesecretaris en die van drie gemeenten. Bij de laatste is een geografische spreiding gewenst, waarbij het voor de hand ligt dat er een lid uit Zuidwest, Zuidoost en Noordmidden een plaats krijgen. De positionering is dat de secretarissen de bestuursorganen van de Regionale Uitvoeringsdienst adviseren, invulling geven aan de opdrachtgeversol in de richting van de directeur en daarmee overleg voeren.
Artikelen 21 en 22 Bevoegdheden van het algemeen en dagelijks bestuur.
De artikelen die hier zijn opgenomen betreffen de standaard bevoegdheidsregels van beide bestuursorganen. Uitgangspunt is uiteraard de bevoegdheidtoedeling op grond van de Wgr. Daarnaast zijn er enkele essentiële beslissingsbevoegdheden aan het algemeen bestuur opgedragen, zoals bijv. het vaststellen van de productencatalogus.
Aan het dagelijks bestuur zijn vele meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld. Het algemeen bestuur kan ook bevoegdheden door het dagelijks bestuur laten uitoefenen, maar daarop zijn in artikel 22, lid 2 enkele uitzonderingen gemaakt, die in ieder geval niet over- of opgedragen kunnen worden aan het dagelijks bestuur. Dat zijn zulke wezenlijke zaken; daar moet het algemeen bestuur zijn directe verantwoordelijkheid houden.
Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen
Over de directeur is slechts 1 kernartikel opgenomen. Hij heeft naast de dagelijkse leiding ook de scharnierfunctie naar algemeen en dagelijks bestuur. De positie van de directeur als ambtelijk secretaris wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde en de op grond van lid 2 door het algemeen bestuur vast te stellen instructie, die onderdeel uitmaakt van het organisatiereglement.
Overleg met de deelnemers is een goed middel om de deelnemende gemeenten, ook als zij niet deelnemen in het bestuur, te betrekken bij de gang van zaken van het openbaar lichaam. Door de deelnemers te betrekken kunnen zij ook hun belangen naar voren brengen en adviseren over besluiten die genomen moeten worden.. Het ligt voor de hand dat dit overleg of door een enkele bestuurder wordt gevoerd of door de directeur, die daartoe dan gemandateerd wordt.
Van belang is dat de financiële bepalingen enerzijds bewerkstelligen dat de GR goed kan functioneren en anderzijds dat de deelnemers helder hebben en houden welke verplichtingen op hen af komen en hoe die verplichtingen tot stand komen.
In artikel 25 is een relatief vroeg tijdstip opgenomen, waarbinnen de GR zijn ontwerpbegroting in moet dienen; nl. 1 april voorafgaande aan het jaar. Dat betekent dat de deelnemers tijdig kunnen reageren en eventuele effecten nog met de Voorjaarsnota, die bij veel deelnemers gebruikelijk is, kunnen meenemen. Met toepassing van artikel 59, lid 5 van de Wet is de Regionale Uitvoeringsdienst de mogelijkheid gegeven om de schuiven met begrotingsposten, indien dat niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers. Dat maakt de Regionale Uitvoeringsdienst flexibeler en dan behoeft niet elke wijziging de volledige procedure van voorlegging en meningsvorming bij alle deelnemers worden gevolgd.
De jaarrekening dient op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Wet op 1 maart klaar te zijn en in dat artikel zijn ook regels opgenomen om de resultaten te verdelen. Tevens is opgenomen dat de jaarrekening aan de deelnemers wordt gezonden. Dat is onder de huidige Wet nog niet verplicht, maar is voor een behoorlijke verantwoording een vanzelfsprekendheid.
In artikel 27 van de regeling is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen. Daaraan zijn twee beperkingen verbonden. Enerzijds moeten die regels blijven binnen het in het tweede lid verwoorde kader en anderzijds moeten de colleges gehoord worden. Er is geen sprake van een veto- of instemmingsrecht, maar van een horen. In het algemeen bestuur dienen dan de besluiten te vallen. Tot 1 januari 2016 is het uitgangspunt een verdeling van de kosten naar rato van de inbreng. Over de verdeling van de kosten zal het algemeen bestuur besluiten. Doel van deze bepaling is te garanderen dat de kosten voor de deelnemers niet hoger zullen zijn dan de kosten nu per deelnemer bij de uitvoering van de door de Regionale Uitvoeringsdienst op grond van artikel 3 uit te voeren taken. Na 1 januari 2016 zal de afname van de producten bepalend zijn; waarbij uitgangspunt is dat de gemeenten al hun op grond van het bedrijfsplan overgedragen taken van de Regionale Uitvoeringsdienst afnemen. Het gaat hierbij alleen om de kosten van de uitvoering van de taken genoemd in artikel 3, omdat de facultatieve taken zelf kostendekkend moeten zijn. Als na een jaar nog geen structurele verdeelsleutel is afgesproken, dan zal uiteraard het algemeen bestuur ook dan voor de volgende jaren tot een verdeling van de kosten kunnen besluiten.
Artikel 28 Opheffing en Liquidatieplan
Opheffing geschiedt uiteraard net als de instelling door de deelnemers. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op. Daarin zullen de deelnemers de gevolgen van de opheffing zien.
Volgens artikel 40 van de Archiefwet 1995 dient een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1989, 571) tevens een voorziening omtrent de zorg voor de archiefbescheiden in te houden, die zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995 wordt getroffen. De gekozen uitwerking sluit aan op de artikelen 27, eerste lid, 30, eerste lid, 31 en 41, eerste lid van de Archiefwet.
Ten aanzien van geschillen in gemeenschappelijke regelingen waar de provincie ook aan deelneemt, is de minister van BZK belast met de geschilbeslechting. Van een geschil is sprake als een van de deelnemers van oordeel is dat er een geschil is.
Dit artikel ziet op de structurele afname van facultatieve taken. Incidentele opdrachten horen tot het takenpakket van het dagelijks bestuur. Bij het niet langer afnemen van facultatieve taken kan er voor de uitvoeringsdienst een probleem ontstaan met bijvoorbeeld de formatie. In artikel 33 is geregeld op welke wijze facultatieve taken kunnen worden afgestoten door een deelnemer. Het algemeen bestuur zal dan met gewone meerderheid de gevolgen regelen. In de praktijk zal dat neerkomen op het stellen van voorwaarden om de afstoting budgettair neutraal te kunnen laten verlopen voor de Regionale Uitvoeringsdienst en de overige deelnemers. Het is derhalve zaak om bij het laten uitvoeren van facultatieve zaken dan ook al te bezien of dit leidt tot meerkosten voor de Regionale Uitvoeringsdienst en zo ja, om daar dan al afspraken over te maken, opdat een deelnemer niet voor kosten komt te staan, die hij zich wellicht niet gerealiseerd heeft bij het aangaan van de afname.
Uittreding moet op grond van artikel 9 van de Wet worden geregeld in de gemeenschappelijke regeling. Bij een Regionale Uitvoeringsdienst waar de samenwerking vanuit het rijk geïnitieerd wordt is uittreding niet aannemelijk, maar zolang daar geen formele wettelijke belemmering voor bestaat is het noodzakelijk een dergelijke bepaling in de regeling op te nemen
Zeer goed denkbaar is bij een nieuwe regeling dat in de loop der tijd blijkt dat bepaalde keuzes beperkingen opleggen of juist te veel vrijheid laten. Uiteraard kunnen deelnemers de regeling in de loop der tijd wijzigen. In artikel 34 is bepaald dat er in ieder geval een evaluatie komt binnen vijf jaar. Dan zal een overall evaluatie op werking van de regeling, de uitvoeringsbepalingen en de uitvoeringspraktijk moeten worden opgesteld. Daarbij zal ook uiteraard aandacht zijn voor de relatie van de Regionale Uitvoeringsdienst met de deelnemers. Dan kan bezien worden of de Regionale Uitvoeringsdienst heeft gebracht waarvoor deze in het leven is geroepen.
In dit artikel is onder meer bepaald dat het algemeen bestuur voorstellen voor wijziging aan de deelnemers kan sturen. Omdat dit een regeling tussen colleges is geldt ook hier en ook ingeval van uittreden dat daarvoor de instemming van de raad vereist is op grond van artikel 1, lid 3 van de Wgr. De in dit artikel genoemde termijn van zes weken is dan ook kort, maar aannemelijk is dat het algemeen bestuur een dergelijk voorstel niet onverhoeds zal presenteren, zodat de deelnemers al eerder de gelegenheid hebben gehad zich te oriënteren op de standpunten van raden en staten.