Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Besluit tot vaststelling van de beleidsregel re-integratie 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit tot vaststelling van de beleidsregel re-integratie 2017
CiteertitelBeleidsregel re-integratie Den Haag 2017
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-12-201701-07-2017Onbekend

12-11-2017

Gemeenteblad

BSW/2017.164

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit tot vaststelling van de beleidsregel re-integratie 2017

 

 

 

Algemene toelichting

In aanvulling op de Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015 stelt het college nadere regels, in de vorm van een beleidsregel voor een concretere invulling van een aantal voorzieningen. In 2017 hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden. Daarom wordt de beleidsregel opnieuw vastgesteld. Het gaat met name om gewijzigd beleid ten aanzien van de tegenprestatie en een aantal aanpassingen bij de definities en voorzieningen, waaronder het beleid ten aanzien van de doorlooptijden bij loonwaardemetingen. De tijdelijke no-riskpolis is komen te vervallen en vervangen door een landelijke regeling.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In 2017 is het begrip ‘arbeidsbeperkte’ gewijzigd als gevolg van de zogeheten praktijkroute. De praktijkroute is, naast de reguliere beoordeling door UWV, een extra toegang tot het doelgroepenregister van de banenafspraak. Mensen met een arbeidsbeperking die onder de doelgroep van de Participatiewet vallen, van wie op de werkplek via een gevalideerde loonwaardemethodiek is vastgesteld dat zij een loonwaarde hebben onder het wettelijk minimumloon, worden zonder beoordeling door UWV opgenomen in het doelgroepenregister en behoren tot de doelgroep banenafspraak.

Artikel 2.1 Werknemerscheque

In de re-integratieverordening is bepaald dat een werkzoekende een vergoeding via de werknemerscheque kan krijgen als hij aantoonbaar kosten moet maken die samenhangen met zijn re-integratie en hiervoor geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening. De kosten moeten noodzakelijk en aantoonbaar zijn, zoals bijvoorbeeld gereedschap, speciale kleding, reiskosten enzovoorts. In dit artikel wordt de maximale hoogte van de vergoeding bepaald en worden nadere regels gesteld onder welke voorwaarden de werkzoekende in aanmerking komt voor een reiskostenvergoeding of fietsverstrekking in natura.

Artikel 2.2 Werkgeverscheque

De werkgeverscheque is een subsidievorm, die wordt ingezet bij plaatsing van niet direct bemiddelbare kandidaten bij een reguliere werkgever. Het kan gaan om individuele plaatsingen, als ook om plaatsing van groepen kandidaten. Het gaat om een forfaitair bedrag dat werkgevers kunnen gebruiken voor extra kosten die zij moeten maken bij het in dienst nemen van kandidaten, zoals bijvoorbeeld voor extra begeleiding of ter compensatie van verminderde arbeidsproductiviteit. In dit artikel worden de bedragen gespecificeerd en nadere voorwaarden gesteld.

De werkgeverscheque is vanwege de gekozen subsidievorm niet stapelbaar met de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e van de Participatiewet.

Artikel 2.3 Tegemoetkoming vakmanschap (verbijzondering werkgeverscheque)

In geval van groepsplaatsingen kan, in aanvulling op de werkgeverscheque of de loonkostensubsidie een tegemoetkoming vakmanschap verstrekt worden. Het kan hierbij gaan om vakmanschapskosten om kandidaten werknemerscompetenties aan te leren en geschikt te maken voor plaatsing op werk, als ook om kosten voor bijvoorbeeld een vakopleiding, die onvoldoende wordt vergoed door de werkgeverscheque. Het gaat hier dus niet om een tegemoetkoming in de loonkosten.

Artikel 2.4 Leerwerkcheque

Het college kan aan de werkgever, die een jongere tot 27 jaar een leerwerkstage of leerbaan (in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg) aanbiedt een leerwerkcheque verstrekken, als tegemoetkoming voor de (stage)vergoeding die de werkgever aan de jongere moet betalen. De doelgroep bestaat momenteel uit jongeren met een afgeronde opleiding op mbo 2-3 niveau die vanwege gebrek aan werkervaring geen werk kunnen vinden, leerlingen van het ROC Mondriaan die nog geen leerbaan hebben kunnen vinden en schoolverlaters van het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In de hoogte van de vergoeding wordt onderscheid gemaakt in leeftijd.

Voor jongeren van 18 tot 27 jaar bedraagt de vergoeding aan de werkgever 500 euro per maand. De werkgever betaalt de jongere maandelijks 600 euro netto (incl. vakantietoeslag) en draagt loonheffing en ZVW-premie af (bij elkaar kost het de werkgever circa 700 euro tegenover een vergoeding van 500 euro). Voor jongeren van 16/17 jaar bedraagt de vergoeding aan de werkgever 300 per maand. De jongere ontvangt dan 400 euro netto per maand (inclusief vakantietoeslag).

De leerwerkcheque wordt verstrekt op basis van een leerwerkovereenkomst van zes maanden, of een beroepspraktijkovereenkomst van zes tot tien maanden. Hiermee kan worden aangesloten op de duur van het schooljaar.

Jongeren met alleen een havo- of vwo-diploma komen niet in aanmerking voor de leerwerkcheque of Startersbeurs. Van hen verwacht het college dat zij doorstuderen.

Artikel 2.5 Loonkostensubsidie en loonwaardemeting

De vaste herbeoordelingstermijnen zijn sinds 1 januari 2017 vervangen door flexibele termijnen die worden vastgesteld op basis van het ontwikkelperspectief van de werknemer. Daarnaast hebben zowel werkgever als werknemer de mogelijkheid om tussentijds een loonwaardemeting aan te vragen. In de arbeidmarktegio Haaglanden is afgesproken de volgende richtlijnen te gebruiken bij het plannen van nieuwe loonwaardemetingen:

  • -

    de eerste meting vindt plaats tijdens de proefplaatsing of in ieder geval binnen een half jaar na indiensttreding;

  • -

    vervolgmetingen vinden plaats op basis van het ontwikkelperspectief van de werknemer, maar uiterlijk binnen 3 jaar na de laatste meting;

  • -

    bij collectieve plaatsingen kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt voor de herbeoordelingsmomenten. De maximale termijn van 3 jaar blijft hierbij ongewijzigd gelden.

Artikel 2.6 Forfaitaire loonkostensubsidie

Om versnelling in het plaatsingsproces te brengen en werkgevers snel een beeld te kunnen geven van de financiële gevolgen op de korte termijn, kan de gemeente Den Haag gebruik maken van de mogelijkheid om een forfaitaire loonkostensubsidie van 50 procent van het wettelijk minimumloon in het eerste half jaar van het dienstverband toe te kennen.

Werkgever en gemeente moeten het erover eens zijn dat een forfaitaire loonkostensubsidie wordt ingezet in de plaats van een loonkostensubsidie gebaseerd op een vastgestelde loonwaarde.

Nadat de forfaitaire loonkostensubsidie is verstrekt, wordt de loonkostensubsidie voortgezet, maar berekend op basis van een op de werkplek vastgestelde loonwaarde.

Artikel 2.7 Vervoersvoorzieningen

Als een kandidaat of werknemer door een ziekte of handicap niet zelfstandig kan reizen, kan de gemeente een vervoersvoorziening verstrekken. Voorbeelden zijn een aangepaste fiets, een bruikleenauto, kilometervergoedingen, regiotaxi en/of begeleidingskosten. De vervoersvoorziening in de Participatiewet wordt in Den Haag afgestemd met de vervoersvoorzieningen in de wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Waar mogelijk wordt tevens aansluiting gezocht bij de vervoersvoorziening van het SW-bedrijf of het leerlingenvervoer.

In dit artikel is een aantal bedragen en voorwaarden opgenomen die zijn afgestemd op beleidsregels van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (zie onder sub a en b) en op de uitgangspunten van de vervoersvoorzieningen binnen de WMO (sub c).

Artikel 2.8 Jobcoaching

In 2014 is door de vier grote steden intensief overleg gevoerd met het UWV om werkgevers een eenduidig basisaanbod aan te kunnen bieden. Afgesproken is dat de vier gemeenten het bestaande beleid van het UWV inzake de jobcoach volgen, behoudens de intensiteit van de inzet van de jobcoach die door het UWV wordt ingehuurd. Reden hiervoor is dat dit voor de gemeenten, vanwege de hoge kosten onbetaalbaar is.

Artikel 2.9 Beschut werk

In de uitwerking van het collegeakkoord is afgesproken dat in de periode 2015 tot 2019 bij de Haeghe Groep 200 beschutte werkplekken worden gerealiseerd. De opbouw van deze 200 plekken volgt het tempo van rijksfinanciering voor de begeleidingskosten. Verdere opbouw is afhankelijk van beschikbare en benodigde financiering.

Het uitgangspunt is dat het aantal arbeidsuren voldoende is om uit de uitkering te komen. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders ligt de grens op 32 uur. Voor gehuwden en daaraan gelijkgestelden geldt dit bij een volledig dienstverband. Deze norm geldt indien sprake is van kostwinnerschap, dat wil zeggen dat het moet gaan om de partner die het belangrijkste deel van het inkomen verdient en daarmee de rest van het gezin onderhoudt.

In artikel 6b van de wet wordt geregeld dat het UWV de medische urenbeperking uitvoert. Wanneer sprake is van een medische urenbeperking kan het college een beschutte werkplek aanbieden die kleiner van omvang is dan het aantal werkuren waarmee iemand uit de uitkering komt. Een beschutte werkplek van dergelijke omvang moet wel beschikbaar zijn, betrokkene moet daarom tenminste 16 uur per week in 4 dagdelen van 4 uur kunnen werken. Het dienstverband kan dus 16, 20, 24 of 28 uur zijn, wanneer sprake is van een medische urenbeperking.

De rijksregelgeving beperkt de te verstrekken loonkostensubsidie tot 70 procent. Bij een lagere loonwaarde dan 30 procent komt het verschil ten laste van de werkgever.

Artikel 3.1 Kader voor tegenprestatie en wederkerigheid

In de gemeente Den Haag wordt de wettelijke tegenverplichting ingevuld door twee instrumenten: de (vrijwillige) wederkerigheid en de tegenprestatie(eis). In eerste instantie is ervoor gekozen om klanten de mogelijkheid te geven om iets terug te doen voor je uitkering in het kader van de wederkerigheid. Dit principe van wederkerigheid wordt ingevuld door met name vrijwilligerswerk, maar ook mantelzorg, werken aan het oplossen van problemen of andere nuttige activiteiten. Deze activiteiten zijn ter bevordering van de zelfredzaamheid en om het hoogst haalbare resultaat te behalen bij de uitkeringsgerechtigde.

In artikel 3.1 lid 1 wordt de mogelijke inzet van dit principe toegelicht. Dit is uitgebreid ten opzichte van de eerdere beleidsregel. De tegenprestatie wordt nu opgelegd als de uitkeringsgerechtigde niet meewerkt aan de wederkerigheid. Deze wederkerigheid kan worden aangetoond door een bewijs van deelneming. Voor de tegenprestatie blijven de wettelijke vereisten gelden. Plaatsingen in het kader van de tegenprestatie zullen niet leiden tot verdringing van betaalde arbeidsplaatsen.

Artikel 3.2 Controle en handhaving

Vrijwilligerswerk is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De gemeente heeft in een werkproces de controle en handhaving geregeld. Hierin is geregeld dat iedere uitkeringsgerechtigde een ontwikkelplan ondertekent, waarin wordt vastgelegd welke activiteit hij gaat doen en voor hoeveel uur per week. Het college heeft regelmatig – in ieder geval jaarlijks- met de uitkeringsgerechtigde contact om het ontwikkelplan te bespreken, en stelt indien nodig de gemaakte afspraken bij.

Artikel 3.3 Additionaliteit

Het college ziet erop toe dat de werkzaamheden, in het kader van de tegenprestatie en het vrijwilligerswerk, additionele werkzaamheden betreft. Voor de werkzaamheden geldt geen resultaatverplichting, zoals bij een normale arbeidsovereenkomst. Vrijwilligerswerk is toegestaan bij instellingen en bedrijven die handelen vanuit maatschappelijk belang en niet als primair doel hebben om winst te maken, zoals bij de overheid, welzijnsinstellingen, onderwijsinstellingen, zorg- en gezondheidsinstellingen, musea en woningbouwcorporaties. De voorwaarden zijn in lijn met het protocol “Voorkomen van verdringing en werken zonder loon’ dat in 2016 met FNV en de regiogemeenten overeen is gekomen.

Artikel 3.4 Rapportage

Jaarlijks wordt aan de raad een overzicht gepresenteerd van het aantal uitkeringsgerechtigden dat in het kader van wederkerigheid, maatschappelijk actief is. Voordat de rapportage naar de raad wordt gestuurd wordt deze voorgelegd aan de Cliëntenraad.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Dit hoofdstuk behoeft geen verdere toelichting.

 

 

Besluitvorming

 

Het College van Burgemeester en Wethouders

 

Besluit:

 

  • I.

    vast te stellen de navolgende Beleidsregel re-integratie Den Haag 2017, onder intrekking van Beleidsreges re-integratie 2016.

 

Beleidsregel re-integratie Den Haag 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsbeperkte persoon die geregistreerd staat in het doelgroepenregister van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • b.

      belanghebbende: persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening;

    • c.

      beroepsbegeleidende leerweg: een leerweg binnen het middelbaar beroepsonderwijs waarbij de leerling leert terwijl hij werkt. De leerling is tenminste 60 procent van de studietijd aan het werk in de praktijk;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

    • e.

      leerwerkstage: werkzaamheden waarbij afspraken tussen werkgever en stagiair zijn vastgelegd in een leerwerkovereenkomst of beroepspraktijkovereenkomst en geen sprake is van een arbeidsovereenkomst;

    • f.

      loonwaarde: waarde van de prestatie die de werknemer levert op de werkvloer in verhouding tot die van een reguliere werknemer in dezelfde functie;

    • g.

      medische urenbeperking: door ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling niet in staat zijn om 30 uur of meer per week te werken;

    • h.

      uitkeringsgerechtigde: persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

    • h.

      UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • i.

      verordening: Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015;

    • j.

      wet: Participatiewet;

    • k.

      ZVW-premie: premie Zorgverzekeringswet;

  • 2.

    De begripsbepalingen van de wet zijn op deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Werknemerscheque

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende gedurende zijn re-integratie vergoedingen verstrekken tot een totaalbedrag van maximaal 500 euro.

  • 2.

    Het college kan in aanvulling op het eerste lid aan de belanghebbende een fiets met slot in natura verstrekken, indien deze persoon minimaal vier dagen in de week een re-integratietraject volgt en er geen andere mogelijkheden zijn om naar de locatie te reizen.

  • 3.

    Het college kan in aanvulling op het eerste lid aan de belanghebbende die een re-integratietraject volgt een reiskostenvergoeding voor openbaar vervoer verstrekken, indien de belanghebbende geen andere vergoeding voor reiskosten ontvangt en er geen alternatief vervoer mogelijk is. De eigen bijdrage voor de reiskostenvergoeding bedraagt één euro per enkele reis, met een maximale eigen bijdrage van 35 euro per maand.

Artikel 2.2 Werkgeverscheque

  • 1.

    Het college kan aan de werkgever die een belanghebbende in dienst neemt een tegemoetkoming verstrekken indien de werkgever hiervoor extra kosten moet maken, waaronder kosten voor extra begeleiding en compensatie van tijdelijk productieverlies. De toegekende subsidie wordt door het college forfaitair verstrekt.

  • 2.

    De werkgever die voor een werknemer loonkostensubsidie ontvangt, kan voor dezelfde werknemer niet in aanmerking komen voor een werkgeverscheque.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt 2.250 euro bij een arbeidsovereenkomst voor een periode van zes maanden, op basis van een 32-urige werkweek. Een werkgever kan maximaal twee keer voor dezelfde werknemer deze vergoeding ontvangen, indien aansluitend op het eerste contract een nieuw arbeidscontract wordt aangeboden van tenminste zes maanden.

  • 4.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt 4.500 euro bij een arbeidsovereenkomst voor een periode van minimaal twaalf maanden, op basis van een 32-urige werkweek. Deze vergoeding kan maximaal één keer voor dezelfde werknemer aan de werkgever worden verstrekt.

  • 5.

    Indien de arbeidsovereenkomst korter duurt dan vermeld in lid 3 en 4 en/of bij minder dan 32 arbeidsuren per week, wordt de vergoeding naar rato verstrekt.

Artikel 2.3 Tegemoetkoming vakmanschap (verbijzondering van de werkgeverscheque)

  • 1.

    De werkgeverscheque in de vorm van een tegemoetkoming vakmanschap wordt aangewend als meerdere belanghebbenden tegelijkertijd worden geplaatst op een werkplek.

  • 2.

    De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt maximaal 4.000 euro.

  • 3.

    Cumulatie van deze tegemoetkoming met de werkgeverscheque en met loonkostensubsidie is mogelijk.

Artikel 2.4 Leerwerkcheque

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van een persoon, die bij aanvang van de leerwerkstage nog geen 27 jaar is een leerwerkcheque toekennen, indien geen aanspraak bestaat op een andere stagevergoeding en er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

  • 2.

    Personen met alleen een havo- of vwo-diploma komen niet in aanmerking voor een leerwerkcheque.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding aan de werkgever, ten behoeve personen die bij aanvang van de leerwerkstage 18 jaar of ouder zijn, bedraagt 500 euro per maand voor de duur van zes maanden, op basis van een 32-urige werkweek. De hoogte van de vergoeding aan de werkgever voor personen die bij aanvang van de leerwerkstage 16 of 17 jaar zijn, bedraagt 300 euro per maand voor de duur van zes maanden, op basis van een 32-urige werkweek.

  • 4.

    Aan de toekenning wordt de voorwaarde verbonden dat de werkgever de persoon van 18 jaar of ouder maandelijks 600 euro netto en de persoon van 16 of 17 jaar 400 euro netto betaalt en dat deze loonheffing en ZVW-premie afdraagt.

  • 5.

    In geval van een leerbaan als onderdeel van een beroepsbegeleidende leerweg kan de vergoeding worden verlengd tot maximaal 10 maanden.

Artikel 2.5 Loonkostensubsidie en loonwaardemeting

  • 1.

    Het college stelt vast of een belanghebbende die arbeidsmogelijkheden heeft, niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en daarmee behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e van de wet.

  • 2.

    De eerste loonwaardemeting vindt plaats tijdens de proefplaatsing of in ieder geval binnen een half jaar na indiensttreding.

  • 3.

    Vervolgmetingen vinden plaats op basis van het ontwikkelperspectief van de belanghebbende, maar uiterlijk binnen drie jaar na de laatste meting.

  • 4.

    Bij collectieve plaatsingen kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt voor de herbeoordelingsmomenten na de eerste meting, met een maximale herbeoordelingstermijn van drie jaar.

Artikel 2.6 Forfaitaire loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van een belanghebbende van wie het college aanneemt dat hij niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen, een forfaitaire loonkostensubsidie verstrekken.

  • 2.

    Nadat het college in overleg met de werkgever van mening is dat de vaststelling van de loonwaarde van de persoon, bij aanvang van de dienstbetrekking achterwege kan blijven, bedraagt de hoogte van de loonkostensubsidie gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 4.

    Over het tijdvak na de periode als bedoeld in het derde lid, stelt het college de loonwaarde vast en verleent het college loonkostensubsidie op basis van de vastgestelde loonwaarde.

Artikel 2.7 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college verstrekt indien noodzakelijk kilometervergoedingen op basis van de woon- werkafstand, volgens de ANWB-routeplanner ‘snelste route’, op basis van volledige postcodes en per enkele reis afgerond naar boven. Bij het vaststellen van de hoogte van de kilometervergoeding en algemeen gebruikelijke kosten woon-werkverkeer per kilometer wordt aangesloten bij de beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen.

  • 2.

    Taxikosten kunnen worden vergoed op advies van een deskundige van de gemeente, als belanghebbende niet meer dan 100 meter kan lopen.

  • 3.

    Er zijn geen drempelbedragen, inkomensgrenzen of eigen bijdragen van toepassing.

Artikel 2.8 Jobcoach(cheque)

  • 1.

    Het college beoordeelt in het individuele geval of een jobcoach nodig is, welk begeleidingsregime daarbij past en stemt met de werkgever en werknemer de wijze van jobcoaching af. Hierin wordt onderscheid gemaakt in een jobcoach die het college toekent aan de werknemer of een subsidieverstrekking in de vorm van een jobcoach-cheque waarmee de werkgever zelf een jobcoach regelt.

  • 2.

    De werkgever kan uitsluitend een aanvraag indienen voor een jobcoach-cheque als de werknemer hiertoe toestemming verleent.

  • 3.

    Bij de aanvraag voor de jobcoach-cheque dient de werkgever te verklaren dat, de door de werkgever beoogde jobcoach:

    • a.

      een training heeft gevolgd om werknemers met structureel functionele beperkingen te begeleiden op de werkplek;

    • b.

      aantoonbaar ervaring heeft met het geven van werkinstructies;

    • c.

      aantoonbaar ervaring heeft met de werkzaamheden die de werknemer dient uit te voeren;

    • d.

      voor een deel van zijn werkuren vrijgesteld is om de begeleiding op zich te kunnen nemen.

  • 4.

    Het college onderscheidt voor de begeleidingsintensiteit de begeleidingsregimes ‘licht’ en ‘midden‘ met elk een vast bedrag per zes maanden, ongeacht of de gemeente of de werkgever zelf een jobcoach regelt.

  • 5.

    De bedragen bij het begeleidingsniveau ‘licht’ zijn vastgesteld op 2.700 euro in het eerste jaar en 1.400 euro in het tweede en derde jaar, op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer.

  • 6.

    De bedragen bij het begeleidingsniveau ‘midden’ zijn vastgesteld op 4.500 euro in het eerste jaar, 2.700 in het tweede jaar en 1.400 euro in het derde jaar, op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer.

  • 7.

    Indien de arbeidsovereenkomst minder dan 24 arbeidsuren per week bedraagt, wordt de bedragen genoemd in het vijfde en zesde lid, naar rato verstrekt.

  • 8.

    Toekenning van een jobcoach geschiedt voor een periode van een half jaar of een jaar. Na deze periode beoordeelt het college of jobcoaching nog noodzakelijk is.

  • 9.

    Een belanghebbende die bij een andere werkgever, dezelfde of andersoortige werkzaamheden gaat verrichten, kan opnieuw tot maximaal drie jaar in aanmerking komen voor een jobcoach, indien het college dit noodzakelijk acht.

Artikel 2.9 Beschut werk

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks vast hoeveel beschutte werkplekken er worden aangeboden en hoe deze gefaseerd worden ingevoerd.

  • 2.

    De beschutte werkplek betreft een dienstverband van 32 uur per week voor de alleenstaande of alleenstaande ouder en een volledig dienstverband voor de gehuwde of samenwonende, indien deze persoon de kostwinner is.

  • 3.

    Het college kan een dienstverband van geringere omvang aanbieden dan het gestelde in het derde lid, indien sprake is van een medische urenbeperking of de belanghebbende anderszins (voorlopig) niet de mogelijkheid heeft om het gestelde aantal uren te werken. Dit kan een dienstbetrekking zijn van 16, 20, 24 of 28 uur.

  • 4.

    Indien sprake is van een loonwaarde vanaf 30 procent, is plaatsing op een beschutte werkplek mogelijk.

  • 5.

    Bij aanvang wordt een tijdelijk dienstverband aangeboden voor een periode van een jaar.

  • 6.

    Indien tijdens het tijdelijke dienstverband sprake is van een loonwaarde van tenminste 30 procent, kan het college het dienstverband omzetten naar een vast dienstverband.

  • 7.

    Indien tijdens de periode van een tijdelijk dienstverband een loonwaarde daalt tot onder de 30 procent, zal het college de tijdelijke dienstbetrekking niet verlengen.

Hoofdstuk 3 Tegenprestatie en wederkerigheid

Artikel 3.1 Kader voor de tegenprestatie en wederkerigheid

  • 1.

    Het college bevordert in het kader van wederkerigheid en ten behoeve van het ontwikkelen van eigenwaarde en maatschappelijk rendement, vrijwilligerswerk voor uitkeringsgerechtigden die niet actief zijn met re-integratie. Naast vrijwilligerswerk worden ook activiteiten zoals mantelzorg, taal, of een activiteit gericht op zorg, multiproblematiek, of schuldhulpverlening gezien als een activiteit in het kader van wederkerigheid.

  • 2.

    Het college legt de tegenprestatie alleen op aan uitkeringsgerechtigden die niet bereid zijn om in het kader van wederkerigheid een passende activiteit te verrichten met als doel het ontwikkelen van eigenwaarde en bijdragen aan maatschappelijk rendement.

  • 3.

    Het college kan de tegenprestatie jaarlijks opleggen voor maximaal acht uur per week en voor een periode van maximaal zes maanden.

  • 4.

    Het college legt geen tegenprestatie op aan de uitkeringsgerechtigde die naar vermogen een passende activiteit verricht, gericht op het ontwikkelen van eigenwaarde en daarmee een bijdrage levert aan maatschappelijk rendement.

  • 5.

    In individuele gevallen kan het college vanwege persoonlijke omstandigheden de duur en omvang van de tegenprestatie lager vaststellen.

  • 6.

    Het college legt de afspraken met de uitkeringsgerechtigde vast.

Artikel 3.2 Controle en handhaving

  • 1.

    De controle en handhaving als volgt:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde dient bewijs te kunnen overleggen waaruit de invulling van zijn activiteit gericht op (het ontwikkelen van) eigenwaarde en de bijdrage aan maatschappelijk rendement blijkt;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde heeft de plicht de gemeente onverwijld te informeren als de activiteit stopt;

    • c.

      het college voert met regelmaat een goed gesprek met de uitkeringsgerechtigde waarbij de gemaakte afspraken worden geëvalueerd.

  • 2.

    Bij niet of onvoldoende meewerken aan de tegenprestatie kan het college de uitkering verlagen overeenkomstig de bepalingen van de wet en de verordening Maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016.

Artikel 3.3 Additionaliteit

1.Het college hanteert de volgende voorwaarden van additionaliteit, waaraan de tegenprestatie en het vrijwilligerswerk moeten voldoen:

  • a.

    er mag geen sprake zijn van werkzaamheden die gewoonlijk door werknemers in loondienst of door zelfstandigen worden verricht;

  • b.

    de werkzaamheden worden in de betreffende organisatie reeds door één of meer vrijwilligers verricht;

  • c.

    er moet sprake zijn van werkzaamheden die anders niet of significant minder vaak gedaan worden;

  • d.

    de werkzaamheden mogen niet worden verricht bij bedrijven die als hoofddoel hebben winst te maken;

  • e.

    er mogen geen resultaatsverplichtingen worden opgelegd aan degene die de werkzaamheden verricht.

Artikel 3.4 Rapportage

Het college stuurt jaarlijks een voortgangsrapportage naar de raad over het aantal opgelegde tegenprestaties en het aantal uitkeringsgerechtigden op een activiteit gericht op het ontwikkelen van eigenwaarde en leveren van een bijdrage aan maatschappelijk rendement.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze regels afwijken voor zover toepassing daarvan in individuele gevallen leidt tot een onbillijkheid van individuele aard.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2017.

Artikel 4.3 Intrekking

De beleidsregel 2016 wordt met terugwerkende kracht per 1 juli 2017 ingetrokken.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel re-integratie Den Haag 2017.

Artikel 4.5 Bekendmaking

Deze beleidregel wordt bekendgemaakt door plaatsing in het digitaal gemeenteblad binnen een week na het besluit tot vaststelling ervan.

 

Den Haag, 12 november 2017

 

Het college van burgemeester en wethouders,

Namens dezen,

 

Mw E.M. ten Hoorn Boer

Algemeen directeur Dienst sociale zaken en werkgelegenheid

 

Op grond van hoofdstuk 1.6 van de mandaatregeling gemeente Den Haag (mandaatbesluit BSW/2014.291 RIS 280265)