Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venlo

Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018
CiteertitelBeleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Art. 18a Participatiewet
  2. Art. 20a IOAW
  3. Art. 20a IOAZ

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2018Nieuwe regeling

21-11-2017

Gemeenteblad jaargang 2017, nummer 214725

crm 1238525

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

Gezien het voorstel van 27 oktober 2017;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op artikel 18a Participatiewet, artikel 20a Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

    • b.

      PW: de Participatiewet;

    • c.

      IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      Bbz 2004: de Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • f.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • g.

      Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • h.

      uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de PW of uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004

    • i.

      inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of de IOAZ;

    • j.

      inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi;

    • k.

      boete: de bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de PW en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ;

    • l.

      benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de PW dan wel artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering dan wel inkomensvoorziening is ontvangen.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, vierde lid van de PW en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ.

  • b.

    het afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, zevende lid van de PW en artikel 20a, zevende lid van de IOAW/IOAZ.

  • c.

    het verlenen van kwijtschelding van een opgelegde boete in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling, welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, dertiende lid van de PW.

Artikel 3. Schending inlichtingenplicht

  • 1.

    De verplichting om de volledige gegevens op verzoek of onverwijld uit eigen beweging te melden vloeit voort uit artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi en artikel 13, eerste lid onder a van de IOAW/IOAZ en is van toepassing op alle gegevens, die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het geldend maken van het recht, de duur en de hoogte van de uitkering of de inkomensvoorziening.

  • 2.

    Bij overschrijding van de in artikel 4 dan wel in artikel 5 genoemde termijnen is sprake van schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4. Onverwijld uit eigen beweging

  • 1.

    Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het wijzigingsformulier, verstrekken onverwijld doch uiterlijk binnen ten hoogste 7 dagen (1 week) nadat het te melden feit of de omstandigheid zich voordoet, bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, uit eigen beweging de feiten of omstandigheden, welke van belang zijn voor de arbeidsinschakeling of het bepalen van het recht op uitkering dan wel inkomensvoorziening. Belanghebbende maakt hiervoor gebruik van het “wijzigingsformulier”.

  • 2.

    Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het maandformulier, leveren dit formulier in, ingevuld en voorzien van bewijsstukken, op de 1ste werkdag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Het niet inleveren van het maandformulier uiterlijk op de 10de dag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft, wordt beschouwd als schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 5. Op verzoek

Belanghebbende verstrekt op verzoek van het college de gevraagde gegevens binnen de daarbij gestelde termijn.

Artikel 6. Eenzelfde gedraging

Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 18a vijfde lid van de PW en artikel 20a, vijfde lid van de IOAW/IOAZ wordt verstaan een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 7. Vaststellen benadelingsbedrag

Voor de vaststelling van de hoogte van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het bedrag dat in de betreffende maand te veel is uitbetaald. Eventuele verrekening achteraf speelt geen rol bij het vaststellen van het benadelingsbedrag.

Artikel 8. Afronding boetebedrag

De boete wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van 10 euro.

HOOFDSTUK 2 WAARSCHUWING

Artikel 9 Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-

  • 1.

    Er wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid.

    • b.

      Aan belanghebbende is in de afgelopen 24 maanden niet eerder een waarschuwing of boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

  • 2.

    Er wordt volstaan met een boete van € 75,- als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van grove schuld.

    • b.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

  • 3.

    Er wordt een boete opgelegd van € 150,- als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van opzet.

    • b.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of belanghebbende heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat het college de overtreding heeft geconstateerd.

HOOFDSTUK 3 HOOGTE BOETE

Artikel 10. Verminderde verwijtbaarheid

Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.

Artikel 11. Geen verminderde verwijtbaarheid

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

  • a.

    een belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt;

  • b.

    een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen.

Artikel 12. Dringende redenen

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een boete als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten niet aanvaardbaar kan worden geacht.

  • 2.

    Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete ingeval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 13. Geen dringende redenen

Er is geen sprake van dringende redenen als:

  • a.

    het opleggen van een bestuurlijke boete leidt tot onaanvaardbare financiële consequenties, zijnde noodsituaties, voor belanghebbende en/of zijn gezin;

  • b.

    lichamelijke en psychische klachten al enige tijd bestaan en niet in het bijzonder het gevolg zijn van het boetebesluit;

  • c.

    belanghebbende (weer) in een schuldsaneringstraject is of wordt opgenomen.

Artikel 14. Draagkracht

  • 1.

    De boete wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in geval van opzet, 18 maanden in geval van grove schuld, 12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    De boete bij recidive wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 36 maanden in geval van opzet, 27 maanden in geval van grove schuld, 18 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 9 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    Onder fictieve draagkracht wordt verstaan de financiële ruimte boven 90% van de toepasselijke bijstandsnorm op het moment van het opleggen van de boete.

  • 4.

    Indien belanghebbende geen inkomen heeft of het inkomen minder bedraagt dan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt uitgegaan van een boete van € 45,- x het toepasselijke aantal maanden.

  • 5.

    Het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht als één of meer van de volgende situaties van toepassing is:

    • a.

      er is sprake van opzet of grove schuld;

    • b.

      de schending van de inlichtingenplicht bestaat uit het verzwijgen van vermogen.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 15. Zienswijze

  • 1.

    Als sprake is van een benadelingsbedrag van minder dan € 340,-, wordt belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven.

  • 2.

    Als sprake is van een benadelingsbedrag van € 340,- of meer, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling zijn zienswijze te geven.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 17. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Venlo 2018.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    De Beleidsregels bestuurlijke boete 2015, d.d. 14 april 2015, worden met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken.

Aldus vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo op 21 november 2017,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo,

De secretaris, De burgemeester,

Nota-toelichting  

TOELICHTING BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE 2015 PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

ALGEMENE TOELICHTING

Per 1 januari 2013 is het boetestelsel heringevoerd met als beoogd resultaat dat strafverhoging c.q. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht.

Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep zich in een aantal uitspraken over de boete gebogen en is het Boetebesluit sociale zekerheidswetten aangepast. Dit heeft gevolgen voor onze beleidsregels.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel1.Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

Benadelingsbedrag: voor bijstand wordt uitgegaan van het nettobedrag. Voor de IOAW en IOAZ wordt uitgegaan van het brutobedrag.

Artikel2.Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Artikel 18a PW, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In artikel 2 wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

In sub a is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om een schriftelijke waarschuwing te geven in plaats van een boete op te leggen.

In sub b is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord.

Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. In de artikelen 12 en 13 van deze beleidsregels wordt hierop nader ingegaan.

In sub c is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om onder voorwaarden kwijtschelding van een opgelegde boete te verlenen. In artikel 18a, lid 13 en 14, PW zijn deze voorwaarden opgenomen.

Artikel3.Schending inlichtingenplicht

Er wordt aan belanghebbende een boete opgelegd bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. Het gaat hier om de verplichting van de belanghebbende om op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn of bekend had kunnen zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand of de inkomensvoorziening.

In het eerste lid wordt aangegeven wat de basis is van de verplichting tot het verschaffen van gegevens die nodig zijn voor de bepaling van het recht op uitkering of de inkomensvoorziening.

In het tweede lid wordt aangegeven dat overtreding van deze regels schending van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft.

Artikel4.Onverwijld uit eigen beweging

Onverwijld wil zeggen ‘onmiddellijk’. Dit houdt in dat belanghebbende op het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, dit op eigen initiatief direct moet melden aan de gemeente.

Het college maakt gebruik van wijzigingsformulieren en maandformulieren. Personen met periodieke inkomsten moeten deze inkomsten melden op het maandformulier. De overige personen maken gebruik van het wijzigingsformulier.

In het eerste lid is geregeld wat onder tijdig wordt verstaan bij gebruik van het wijzigingsformulier.

Het college stelt zich op het standpunt dat wijzigingen in beginsel onverwijld dienen te worden gemeld. Indien de wijziging niet onverwijld maar wel alsnog binnen 1 week volledig wordt gemeld, dan wordt de melding toch als tijdig aangemerkt. Wordt de melding na de termijn van 1 week gemeld, dan wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt. De termijn van 1 week gaat in op het moment van het (redelijkerwijs) bekend worden of kunnen zijn van het te melden feit of de omstandigheid.

In het tweede lid is voor het “maandformulier” een uitzondering gemaakt. Het maandformulier moet worden ingeleverd op de eerste werkdag van de maand volgend op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Vanuit praktisch oogpunt, is ervoor gekozen om niet te spreken van schending van de inlichtingenplicht indien het maandformulier slechts een paar dagen te laat wordt ingeleverd. Wordt het maandformulier na de 10de dag ontvangen, dan wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt en wordt een boete beoordeeld.

Artikel5.Op verzoek

In dit artikel gaat het om gegevens, die op verzoek van het college dienen te worden ingeleverd om het recht op uitkering of inkomensvoorziening te beoordelen. Indien de belanghebbende deze termijn overschrijdt, is er sprake van schending van de inlichtingenplicht.

Het gaat om termijnen, die van geval tot geval kunnen verschillen. In de brief wordt aangegeven wat de termijn in dat specifieke geval is. Dit artikel is niet van toepassing op de hersteltermijn die wordt geboden, indien het maandformulier wel is ingeleverd, maar niet volledig is ingevuld of indien de bewijsstukken ontbreken.

Artikel6.Eenzelfde gedragen

In artikel 18a, vijfde lid, PW en artikel 20a, vijfde lid van de IOAW/IOAZ wordt gesproken over eenzelfde gedraging in verband met recidive. In artikel 6 is opgenomen dat we onder eenzelfde gedraging ieder schending van de inlichtingenplicht verstaan. Het maakt daarbij geen verschil of het de eerste keer bijvoorbeeld om inkomsten gaat en de tweede keer om een gezamenlijke huishouding.

Artikel7.Vaststellen benadelingsbedrag

Bij de vaststelling van het benadelingsbedrag wordt gekeken naar het bedrag dat te veel is uitbetaald. Of het bedrag kan worden ingevorderd middels verrekening is niet van belang.

Het gaat om het bedrag dat door de schending van de inlichtingenplicht te veel is uitbetaald. Als de voortzetting van de onjuiste uitbetaling het gevolg is van het niet tijdig reageren door het college wordt dit niet meegeteld bij het benadelingsbedrag.

Artikel8.Afronding boetebedrag

Voorheen was in artikel 2, lid 2, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten opgenomen, dat de boete wordt afgerond op een veelvoud van € 10,-. Nu dit is komen te vervallen, is de afronding opgenomen in de beleidsregels. Om misverstanden te voorkomen wordt in alle gevallen naar beneden afgerond.

HOOFDSTUK 2 WAARSCHUWING

Artikel9Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-

In dit artikel is geregeld hoe we reageren op een schending van de inlichtingenplicht als er geen sprake is van een benadelingsbedrag of van een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid een rol:

  • 1.

    Normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid: waarschuwing.

  • 2.

    Grove schuld: € 75,-.

  • 3.

    Opzet: € 150,-.

Daarnaast moet aan de overige criteria zijn voldaan.

HOOFDSTUK 3 HOOGTE BOETE

Artikel10.Verminderde verwijtbaarheid

De verminderde verwijtbaarheid is geregeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Voor de duidelijkheid is wordt in de beleidsregels verwezen naar deze criteria.

Artikel11.Geen verminderde verwijtbaarheid

In de toelichting bij artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn twee voorbeelden opgenomen van situaties waarin geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Deze situaties zijn in dit artikel overgenomen.

In sub a wordt ingegaan op de situatie dat de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er is bepaald dat de belanghebbende zich in een dergelijk geval niet kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid, omdat van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis van stukken van de gemeente.

Sub b gaat over de situatie waarin een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in dat geval ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Dit is dus evenmin een situatie waarin de belanghebbende zich kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid.

Artikel12.Dringende redenen

Dringende redenen komen in feite neer op een bijzondere en uitzonderlijke situatie, waardoor een afwijking van de regel gerechtvaardigd is. Net als bij bijzondere omstandigheden gaat het om gevolgen voor de klant zelf, in het geval de boete aan de klant wordt opgelegd.

Er kan geen opsomming gegeven worden van wat dringende redenen zijn, wel kunnen dringende redenen omschreven worden:

  • °

    het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden; van algemene of categoriale afwijkingen kan geen sprake zijn;

  • °

    bij dringende redenen wordt niet gedacht aan financiële redenen. Wat de financiële omstandigheden betreft, dient te worden bedacht, dat in het algemeen reeds voldoende bescherming wordt geboden door de toepasselijke beslagvrije voet;

  • °

    met dringende redenen wordt niet gedoeld op doelmatigheidsoverwegingen, in die zin dat op grond van een kosten-baten afweging van uitoefening van de betrokken verplichting kan worden afgezien.

Artikel13.Geen dringende redenen

In dit artikel zijn situaties weergegeven die op zich onvoldoende zijn om te oordelen dat er dringende redenen zijn om van het opleggen van een boete af te zien.

De situatie onder a is opgenomen, bij de oplegging van de boete al rekening kan worden gehouden met de financiële situatie van de belanghebbende.

Artikel14.Draagkracht

De Centrale Raad van Beroep heeft zich in een aantal uitspraken uitgelaten over het meennemen van de draagkracht bij het bepalen van de hoogte van de boete. Deze uitspraken zijn in dit artikel verwerkt.

In het eerste lid is opgenomen, dat voor de berekening van de boete wordt aangesloten bij de mate van verwijtbaarheid. Naar mate de verwijtbaarheid groter is wordt de draagkracht over een langere termijn, uitgedrukt in aantal maanden, meegenomen.

In het tweede lid is opgenomen, dat bij recidive de termijn zoals genoemd in het eerste lid, met 50% wordt verlengd.

In het derde lid is opgenomen, dat we rekenen met een fictieve draagkracht. Daaronder verstaan we de financiële ruimte boven 90% van de bijstandsnorm.

In het vierde lid is geregeld dat we uitgaan van een draagkracht van € 45,- per maand als iemand geen inkomen heeft of een lager inkomen dan 90% van de bijstandsnorm. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij kostendelers.

In het vijfde lid is geregeld in welke gevallen het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel15.Zienswijze

De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Awb. Er wordt in de Awb onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340,00 en de zware procedure bij boetes vanaf € 340,00. Met het bedrag van de boete wordt het oorspronkelijke/maximale boetebedrag bedoeld en niet het boetebedrag dat resteert nadat er sprake blijkt te zijn van verminderde verwijtbaarheid.

In het eerste lid is geregeld dat bij de lichte procedure niet om een zienswijze wordt gevraagd. De boeterapportage wordt meegestuurd met de boetebeschikking.

In het tweede lid is geregeld, dat belanghebbende in de zware procedure de keuze krijgt hoe hij zijn zienswijze wil geven: schriftelijk dan wel mondeling.

Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. Daarbij wordt aangegeven, dat de belanghebbende zijn zienswijze ook mondeling mag geven als hij dat wenst. Bij de brief tot het voornemen wordt de onderliggende boeterapportage gevoegd alsmede een (standaard) vragenlijst. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven.

Het kan ook voorkomen dat de gemeente de voorkeur heeft de belanghebbende mondeling te horen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende situaties:

  • ·

    bij analfabetisme en/of onvoldoende schriftelijke vaardigheden;

  • ·

    wanneer wordt ingeschat dat de belanghebbende verzachtende omstandigheden mondeling beter onder woorden kan brengen of dat er door mondelinge interactie meer bekend zal worden;

  • ·

    wanneer wordt ingeschat dat de relatie met de belanghebbende in de toekomst wordt verbeterd door de belanghebbende mondeling te spreken.

Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel16.Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel17.Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel18.Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.