Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wwb 2005 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wwb 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappij en zorg |
Deze regeling vervangt [Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Zandvoort inclusief de toelichting, 26 oktober 2004]
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2005 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 18-10-2005 De Zandvoorter, 3 november 2005 | 23 augustus 2005, nr 2005/9109 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, nr. 2005/9109
gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 22 september 2005;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), voorts gelet op EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb. 202, nr. L337), alsmede de beleidsaanbeveling "Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden" verzamelcirculaire april 2004, nr. 24233 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze verordening verstaat onder
Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 4 Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college kan, voordat besloten wordt tot een arbeidsplan en/of tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.
VRIJWILLIGERSWERK EN WERKEN MET BEHOUD VAN UITKERING
Artikel 10 Sociale activering (vrijwilligerswerk)
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een arbeidsplan activiteiten in het kader van sociale activering en/of vrijwilligerswerk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement.
Artikel 14 Aanvullende voorwaarde
Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een arbeidsplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het traject door het college worden ondersteund. Het arbeidsplan moet door het college worden goedgekeurd.
Artikel 15 Samenloop van subsidies
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door een bevoegd bestuursorgaan, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.
In alle gevallen waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de Wwb, is sprake van een vrijlating die bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wwb een activeringspremie toekennen.
Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:
Aan de persoon die deeltijdarbeid verricht en die bij aanvang van deze werkzaamheden tenminste 12 maanden een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz heeft ontvangen en door medische en/of sociale redenen niet in staat is meer uren te werken, wordt één keer per jaar een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van 25% van de genoten netto-inkomsten met een maximum van 25% van het in artikel 31 lid 2 sub j Wwb genoemde bedrag;
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (Wwb). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 Wwb.
In deze verordening zijn geen bepalingen opgenomen omtrent het overgangsrecht. De noodzaak hiertoe is niet aanwezig doordat in 2004 de bepalingen van de Invoeringswet Wwb van kracht waren.
Artikel 10 van de Wwb luidt als volgt:
Artikel 10. Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8 eerste lid onderdeel a aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 7 lid 1 van de Wwb luidt als volgt:
Het college is verantwoordelijk voor:
het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en;
Artikel 40 lid 1 van de Wwb luidt als volgt:
Artikel 40. Woonplaats en adresgegevens
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10 eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven.
In de Wwb is in artikel 10 derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40 eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de raad aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de Wwb dat de raad evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de het college de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Artikel 3 Verantwoording en evaluatie
De raad zal na het van kracht worden van de verordening minimaal twee keer per jaar worden geïnformeerd of de beoogde doelstellingen zijn behaald. Uitgangspunt hierbij is dat alleen merkbare wijzigingen worden aangegeven.
Het verantwoordingsverslag over de uitvoering (VODU) zal binnen een jaar achteraf aan de raad worden aangeboden.
Artikel 4 Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.
Artikel 5 Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld arbeidsplan met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de Wwb gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande, dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.
Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het arbeidsplan ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het arbeidsplan is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het arbeidsplan wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het arbeidsplan door beide partijen ondertekend wordt.
Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten en kosten van kinderopvang worden aangemerkt als voorziening. Ingeval van gesubsidieerde banen als bedoeld in de artikelen 12 en 13 ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet vergoeden van deze kosten bij de werkgever. Dit is voortzetting van bestaand beleid.
Artikel 9 van de Wwb luidt als volgt:
Artikel 9. Plicht tot arbeidsinschakeling
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44 tweede lid verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25 eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten, een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot reïntegratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend, het is verplicht. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een arbeidsplan af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.
Bij de voorbereiding van deze verordening is vanuit budgettair belang overwogen om de inzet van ondersteuning voor de doelgroep Nuggers en Anw-ers inkomensafhankelijk te maken en te beperken tot de doelgroep met een laag inkomen. Dit levert echter een arbeidsintensieve en fraudegevoelige regeling op. Reden waarom hiervan is afgezien. In plaats daarvan is gekozen voor het vaststellen van een subsidieplafond (zie ook artikel 9). De materiele ondersteuning aan deze groep blijft voorts beperkt tot het instrument van scholing waarbij tevens het in de wet vastgelegde uitgangspunt van de kortste weg naar werk blijft gelden.
Artikel 9 Budget- en subsidieplafonds
Om de financiële risico’s te beheersen kan een verdeling worden gemaakt van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan bij verordening subsidie- en budgetplafonds worden ingensteld.
De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het college dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 10 Sociale activering (vrijwilligerswerk)
Activiteiten in het kader van sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid dat pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op regulier werk . Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is. Het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt. Als indicatie kan worden aangehouden:
Korte termijn: binnen anderhalf jaar;
Middellange termijn: tussen anderhalf en tweeënhalf jaar;
Lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder l volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.
Er is van afgezien om voor sociale activering en vrijwilligerswerk een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een arbeidsplan naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een arbeidsplan van beperkte duur is.
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor overheden om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;
die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;
die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;
de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer.
Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van drie tot zes maanden.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
De detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze is alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.
Artikel 13 en 14 Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde
Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 13 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.
Artikel 15 Samenloop van subsidies
Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.
Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.
Artikel 17 Definitieve vaststelling
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden is voldaan.
Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing, de duur en de maximale kosten.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door het college ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van het college. De goedkoopste scholingsinstrument is hierbij een toetsingcriterium.
In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) op de korte of middellange termijn vraag naar is.
Vanuit het beginsel “de kortste weg naar werk” dient de scholing kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling. Om deze redenen past scholing gericht op zelfstandig ondernemerschap niet in dit principe.
Voor niet uitkeringsgerechtigden (nuggers) en Anw-ers is de subsidie vanuit budgettaire overwegingen gemaximaliseerd.
Artikel 20 Specifieke kosten in verband met scholing
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen. Reiskosten worden vergoed wanneer er sprake is van de te overbruggen afstand tegen een tarief gelijk aan het openbaar vervoer (2e klasse).
Voor nuggers en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden. Scholingskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking indien de scholing heeft geresulteerd in werkaanvaarding. Onder werkaanvaarding wordt verstaan het aanvaarden van een dienstverband met een omvang van tenminste 16 uur per week. De vergoeding wordt op declaratiebasis verleend nadat het dienstverband een half jaar heeft voortgeduurd.
De kosten van kinderopvang komen voor nuggers en Anw-ers niet voor vergoeding in aanmerking omdat voor de ouderbijdrage kinderopvang reeds een inkomensafhankelijke bijdrage geldt.
Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating maximaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de Wwb.
Artikel 31, lid 2 sub o van de Wwb luidt als volgt:
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van EUR 163,00 [Red: per 1 juli 2004: EUR 165,00] per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling
Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Wwb (artikel 31 lid 2 sub j) bepaalde mogelijkheid om een activeringspremie te verstrekken.
De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.
Er is uitdrukkelijk voor gekozen om niet de maximale premie toe te kennen. Enerzijds druist een premietoekenning in tegen het principe van de Wwb, die als algemeen uitgangspunt werk verplicht stelt. Anderzijds kan deze premie, door het te koppelen aan een uitkeringsduur van tenminste 12 maanden, gezien worden als een stimulans respectievelijk een beloning vanwege de inspanning om een afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen.
De premie voor het verrichten van deeltijdwerk wordt per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald. Heeft men bijvoorbeeld gedurende 7 maanden deeltijdwerk verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 7/12 van 25% van het bedrag zoals dat genoemd is in artikel 31 lid 2 onder j van de Wwb. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes. De deeltijdpremie bedraagt 25% van de netto-inkomsten en is gemaximeerd op 25% van het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder j. Hiermee wordt bereikt dat degene die blijvend op deeltijdwerk is aangewezen niet wordt benadeeld vanwege het niet kunnen ontvangen van de langdurigheidstoeslag.
Artikel 31, lid 2 sub j van de Wwb luidt als volgt:
Artikel 23 Afstemming en terugvordering
In dit artikel wordt verwezen naar de bepalingen in de afstemmingsverordening, waarin is geregeld welke gevolgen het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen ingevolge de wet, de Wet SUWI alsmede deze verordening voor de hoogte van de uitkering van een uitkeringsgerechtigde kan hebben. Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing. Voor deze doelgroepen is een mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van de doelgroep of van werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is de mogelijkheid voor het college opgenomen tot vaststelling van algemene nadere regels.