Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordoostpolder

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Noordoostpolder 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordoostpolder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Noordoostpolder 2018
CiteertitelParticipatieverordening Noordoostpolder 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Participatieverordening Noordoostpolder juli 2015.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 6 lid 2 Participatiewet
  2. artikel 8 lid 1 Participatiewet
  3. artikel 8 lid 3 Participatiewet
  4. artikel 8a lid 1 Participatiewet
  5. artikel 8a lid 2 Participatiewet
  6. artikel 10b lid 5 Participatiewet
  7. artikel 10b lid 7 Participatiewet
  8. artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  11. artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-01-2018nieuwe regeling

18-12-2017

Gemeenteblad 2018, 9676

520476

Tekst van de regeling

Intitulé

Participatieverordening Noordoostpolder 2018

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

 

Gelezen het voorstel van het burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2017.nr 521603

 

gelet op de artikelen 6 lid 2, 8, lid 1 onderdeel c en lid 3, 8a, lid 1 en lid 2 en 10b, lid 5 en lid 7 van de Participatiewet, de artikelen 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

 

B E S L U I T

 

vast te stellen de hierna volgende

 

Participatieverordening Noordoostpolder 2018

 

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan en waar de persoon fysiek toe in staat is. Er wordt geen rekening gehouden met opleiding en/of werkervaring. De arbeid mag niet indruisen tegen de persoonlijke integriteit van de mens;

    • c.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • d.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • e.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

    • f.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      maatschappelijke participatie: deelname aan de samenleving en/of een bijdrage leveren aan de samenleving;

    • i.

      mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid van de Wmo 2015;

    • j.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • k.

      ondersteuning: ondersteuning bij arbeidsinschakeling conform artikel 7, eerste lid onder a van de wet;

    • l.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder;

    • m.

      reguliere arbeid: arbeid in een dienstbetrekking waarbij aan de werkgever geen subsidie wordt verstrekt;

    • n.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie;

    • o.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ;

    • p.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;

    • q.

      tegenprestatie: de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, lid 1 onderdeel c van de wet, artikel 37 lid 1 onderdeel f van de IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel f van de IOAZ;

    • r.

      beschut werk: werken in een beschutte werkomgeving als bedoeld in artikel 10b van de wet.

    • s.

      jobcoaching: het geheel aan ondersteunende activiteiten dat nodig is om arbeidsparticipatie van mensen met een beperking op een specifieke werkplek optimaal en duurzaam te maken, waarbij het gaat om activiteiten die overstijgend zijn aan het gebruikelijke inwerktraject van de werkgever en die na het inwerken (nog) nodig zijn om de opgedragen taken te kunnen blijven uitvoeren.

Artikel 2 - Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college biedt aan belanghebbenden die behoren tot de doelgroep als genoemd in artikel 3 van deze verordening ondersteuning bij het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Het college houdt bij het aanbieden van de in het eerste lid bedoelde ondersteuning en voorzieningen rekening met eventuele structurele functionele beperkingen en de omstandigheden van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van de belanghebbende en de mogelijkheid dat de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. De grondslag voor die afweging wordt geregeld in nadere beleidsregels waarbij in ieder geval wordt geregeld of en welke zorgtaken een invloed kunnen hebben op die afweging.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en de evenwichtige verdeling van de middelen over de totale doelgroep.

  • 5.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 6.

    Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Hoofdstuk 2 - Doel en doelgroep

Artikel 3 - Doelgroep

  • 1.

    De doelgroep bestaat uit de personen aan wie op grond van artikel 7 lid 1 onder a van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, voor zover het ondersteuning bij een leer-werktraject betreft, bestaat de doelgroep uit de personen als bedoeld in artikel 10f van de wet.

Artikel 4 - Doel van de ondersteuning

  • 1.

    Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van lid 1 aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5 - Vorm van de ondersteuning

  • 1.

    Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3.

    Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 6 - Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 7 - Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 6;

    • c.

      het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

    • e.

      anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de wet, de IOAW, de IOAZ, de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Noordoostpolder 2018.

Artikel 8 - Beperking

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt dan wel kan bijdragen aan de re-integratie van de aanvrager.

Hoofdstuk 3 - Voorzieningen

Artikel 9 - Algemene bepalingen voor voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW en de IOAZ aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 15, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 lid 1 en 2 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt, niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4 - Re-integratie-instrumenten

Artikel 10 - Deelname aan projecten

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde verplichten om deel te nemen aan een project gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 11 - Activering

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende als onderdeel van een traject in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Activiteiten als bedoeld in lid 1 en 2, hebben als doel:

    • -

      het wegnemen van belemmeringen;

    • -

      het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt of bij de start van een eigen bedrijf of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 12 – Persoonlijke ondersteuning

  • 1.

    Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning aanbieden. Persoonlijke ondersteuning is een vorm van structurele begeleiding die noodzakelijk is om een dienstverband te verkrijgen en te behouden.

  • 2.

    Persoonlijke ondersteuning kan in elk geval worden geboden in de vorm van:

    • -

      Een persoonsgebonden re-integratiebudget;

    • -

      Jobcoaching;

    • -

      Werkervaringsplaats;

    • -

      Scholing op de additionele werkplek;

    • -

      Een individuele op de persoon en situatie afgestemde vorm van ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan de duur en uitwerking van de mogelijkheden van persoonlijke ondersteuning nader regelen in door het college vast te stellen regels.

Artikel 13 - Re-integratiebaan

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een re-integratiebaan aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op belanghebbenden die behoren tot de doelgroep van de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, lid 1 onderdeel e van de wet.

  • 3.

    De re-integratiebaan heeft als doel de uitkeringsgerechtigde beroepsgerichte werkervaring te laten opdoen, eventueel in combinatie met functiegerichte scholing.

  • 4.

    Het college kan aan de werkgever waar de uitkeringsgerechtigde wordt geplaatst een subsidie voor een deel van de loonkosten toekennen. De hoogte van de subsidie wordt door het college individueel vastgesteld en gebaseerd op de productiviteit van de uitkeringsgerechtigde en de mate van begeleiding door de werkgever.

  • 5.

    De re-integratiebaan duurt maximaal 2 jaar.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 14 - Verloning

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een traject aanbieden in de vorm van een betaalde baan bij een daarvoor aangewezen instelling.

  • 2.

    De op grond van dit artikel aangeboden baan wordt niet beschouwd als reguliere arbeid.

  • 3.

    Het college kan hiervoor nadere regels stellen.

Artikel 15 - Scholing

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 16 - Beschut werk

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon als bedoeld in artikel 10b eerste lid van de wet.

  • 2.

    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, worden de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 3.

    Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, een traject bij Concern voor Werk als een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling aangeboden.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de volgorde van plaatsing in een voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17 - Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college laat zich bij het vaststellen of een persoon behoort tot de doelgroep van het werken met loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c van de wet adviseren door het UWV;

  • 2.

    Voor zover het gaat om het ambtshalve vaststellen of een persoon behoort tot de doelgroep van het werken met loonkosten, maakt het college eerst een voorselectie.

  • 3.

    Voor het vaststellen van de loonwaarde maakt het college gebruik van de gecertificeerde methodiek van Matchcare/SZeebra.

Hoofdstuk 5 - Studietoeslag

Artikel 18 – Individuele studietoeslag

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 36b van de wet kan op schriftelijke aanvraag in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag ter hoogte van € 1.500,00 per studiejaar.

  • 2.

    De studietoeslag wordt in maandelijkse termijnen uitgekeerd.

  • 3.

    De studietoeslag moet worden aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van het betreffende studiejaar.

  • 4.

    Geen recht op de individuele studietoeslag heeft de persoon die reeds vijfmaal eerder in aanmerking is gekomen voor deze studietoeslag.

Hoofdstuk 6 - Tegenprestatie

Artikel 19 – Opleggen tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden opdragen als tegenprestatie, voor zover deze werkzaamheden niet belemmerend werken voor de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college houdt bij het opdragen van een tegenprestatie rekening met de mogelijkheden en vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vastellen waarin wordt vastgelegd:

    • -

      welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden;

    • -

      welke regels gelden indien er sprake is van noodzakelijke mantelzorg;

    • -

      welke voorwaarden gelden bij die aanvullende werkzaamheden dan wel mantelzorg voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 4.

    Een uitkeringsgerechtigde kan zelf een voorstel doen voor een tegenprestatie.

Artikel 20 - Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen geschikte werkzaamheden voorhanden zijn, kan het college alsnog een tegenprestatie opdragen zodra deze werkzaamheden wel voorhanden komen. In elk geval beoordeelt het college elke 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 21 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 - Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23 - Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening Noordoostpolder 2018” en treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 24 - Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Participatieverordening Noordoostpolder juli 2015, het laatst gewijzigd vastgesteld op 29 juni 2015, ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18 december 2017.

de griffier, de voorzitter,

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING  

Artikel 1

Het begrip belanghebbende als opgenomen onder lid 2 d wijkt af van het begrip belanghebbende zoals opgenomen in de AWB.

In lid 2 onder h is het begrip “maatschappelijke participatie” opgenomen.

Maatschappelijke participatie is onder te verdelen in deelname aan de samenleving en een bijdrage leveren aan de samenleving. Van het eerste is sprake wanneer iemand bijvoorbeeld contact onderhoudt met familie, vrienden of buren. Iemand draagt bij aan de samenleving wanneer hij of zij bijvoorbeeld lid is van een vereniging of vrijwilligerswerk verzorgt.

In lid 2 onder n en p is aangegeven dat een voorziening of een traject gericht zijn op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie.

 

Artikel 2

De Participatiewet geeft het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.

 

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling bepalen van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In de leden 3 en 4 van dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

 

Artikel 3

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    personen zonder uitkering;

en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Daarnaast kan het college op grond van artikel 10f van de Participatiewet nog ondersteuning geven bij een leer-werktraject aan jongeren van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; en jongeren van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

 

Artikel 4

Het uiteindelijke doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Ondersteuning voor belanghebbenden is, als algemeen geaccepteerde arbeid niet bereikbaar is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

 

Artikel 5

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende.

 

Artikel 6

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

 

Artikel 7

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In artikel 9 van de Participatiewet is vastgelegd dat de uitkeringsgerechtigde van 18 tot de pensioengerechtigde leeftijd verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden zonder dat gebruik gemaakt wordt van een voorziening. De uitkeringsgerechtigde is eveneens op grond van artikel 9 verplicht om deel te nemen aan een voorziening of mee te werken aan een onderzoek indien het college dit noodzakelijk acht. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

 

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zo nodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

 

Artikel 8

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld WW) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

 

Artikel 9

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.

 

Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft voornamelijk tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

 

Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 10

Dit artikel is erop gericht om de mogelijkheid te creëren een uitkeringsgerechtigde die maar enigszins kan werken of dagritme nodig heeft, meteen binnen enkele dagen na de aanvraag om een uitkering voor 20 tot 32 uur per week bezig te houden met productiewerk of andere activiteiten.

Het college moet daarbij wel een nadere afweging maken met betrekking tot de vraag op welke wijze het project bijdraagt aan de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van betrokkene.

 

Artikel 11

Bij activering wordt een onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op arbeidsinschakeling en activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Activering gericht op arbeidsinschakeling is vooral gericht op het wegnemen van belemmeringen en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Activering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie kan bestaan uit het deelnemen aan educatieve activiteiten of het zoeken van hulp bij de aanpak van problemen.

 

Activering wordt door de gemeente zo lang mogelijk gezien als een eerste stap op weg naar werk door het opheffen van allerlei belemmeringen die werkaanvaarding in de weg staan. De doelgroep wordt gevormd door werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn deel te nemen aan een re-integratietraject naar regulier werk vanwege in de persoon gelegen factoren. Er is vaak sprake van een meervoudige problematiek zoals huisvesting, schulden, verslaving, geen arbeidsritme, verstoord dagnachtritme, sociaal niet vaardig, geen goed zelfbeeld, gebrek aan eigenwaarden, taalachterstand, gezondheidsproblemen. Voor een deel van de belanghebbenden zal het erg lang duren, zo niet: onmogelijk zijn, om uit deze fase te geraken. Voor die groep kan er een moment aanbreken dat er trajecten met een zorgkarakter afgesproken worden.

 

Re-integratieactiviteiten kunnen ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf.

 

Artikel 12

Het eerste lid behoeft geen nadere toelichting.

 

In het tweede lid van artikel 12 worden de mogelijkheden weergegeven van de in het eerste lid bedoelde persoonlijke ondersteuning. Daarbij hoort ook een op de persoon en situatie afgestemde vorm van ondersteuning. Dit vergt maatwerk en is mogelijk de voor de belanghebbende meest belangrijke vorm.

 

In tegenstelling tot de Participatieverordening 2015 zijn de vormen van persoonlijke ondersteuning in de Participatieverordening 2018 niet verder uitgewerkt. Deze uitwerking volgt in beleidsregels. Hiermede is sneller in te spelen op wijzigingen in wet- en regelgeving, de ontwikkeling van het bestand en gewijzigde (economische) inzichten.

 

Artikel 13

Het gaat hier vooral om een combinatie van leren en werken, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is om beroepsgerichte ervaring op te doen en functiegerichte scholing te volgen. Hier is sprake van loonbetaling met allerlei subsidie mogelijkheden, waarbij in ieder geval de werkgever betaalt voor de geleverde prestatie. Deze wordt individueel vastgesteld afhankelijk van de geleverde (en in tijd groeiende) prestatie. Gesubsidieerde arbeid dient (vanuit de klant gezien) altijd tijdelijk te zijn. Er dient sprake te zijn van een maximale periode van 2 jaar.

De mate van begeleiding door de werkgever moet bij de bepaling van de hoogte van de subsidie meegenomen kunnen worden, zodat werkelijk voor het netto resultaat betaald wordt. Het maakt dan in feite geen verschil of dit in de profit of de non-profit sector plaatsvindt. Doordat namelijk voor de geleverde prestatie navenant betaald wordt, kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing e.d.

 

Gesubsidieerde arbeid is een belangrijke voorziening voor klanten die lang uit het arbeidsproces zijn, of om andere redenen een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt.

Zij kunnen via een gesubsidieerde baan werkervaring opdoen en zo hun kansen op een reguliere baan vergroten. Gesubsidieerd werk is naar het oordeel van de gemeente Noordoostpolder meer een instrument om mensen uiteindelijk toe te kunnen leiden naar regulier werk dan een doel op zich.

 

Loonkostensubsidie wordt uitsluitende verstrekt aan uitkeringsgerechtigden. Voor nuggers en ANW gerechtigden wordt geen loonkostensubsidie betaald.

 

De Participatiewet kent een eigen regeling voor werken met loonkostensubsidie voor personen binnen de doelgroep, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Daarom is deze subdoelgroep hier uitgezonderd. Het gaat bij artikel 14 lid 4 van deze verordening dus nadrukkelijk niet om loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c en 10d van de Participatiewet en artikel 17 van deze verordening.

 

Artikel 14

Voor het behoud van arbeidsritme kan voor een deel van de uitkeringsgerechtigden het instrument verloning worden ingezet. Hierbij wordt de belanghebbende geplaatst bij een daarvoor aangewezen bedrijf. Het bedrijf neemt de belanghebbende voor een afgesproken periode in dienst, zorgt voor een werkplek, begeleiding en bemiddelt naar regulier werk bij een andere werkgever. Het bedrijf ontvangt een vergoeding voor de loonkosten en de begeleiding. Verloning is geen einddoel maar een re-integratie-instrument dat uitsluitend beschikbaar is voor uitkeringsgerechtigden.

 

Artikel 15

Uitgangspunt is de kortste weg naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid. Als het vinden of houden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

 

Artikel 16

Met ingang van 1 januari 2017 zijn de gemeenten verplicht de voorziening beschut werk aan te bieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

 

Indien beschut werk nog niet kan worden aangeboden, wordt de persoon uit de doelgroep tot het moment dat een beschutte werkplek beschikbaar is, een lokale voorziening gericht op arbeidsinschakeling aangeboden. (derde lid)

 

Artikel 17

Het college kan op schriftelijke aanvraag van iemand die tot de re-integratie doelgroep behoort vaststellen of hij in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie. Het college kan dit ook ambtshalve vaststellen als gaat om iemand uit de doelgroep van artikel 7 lid 1 onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 van de Participatiewet. (Nuggers en ANW’ers kunnen dus wel op aanvraag in aanmerking komen voor werken met loonkostensubsidie, maar de gemeente beoordeelt dit niet uit zichzelf.)

 

Het college laat zich hierbij adviseren over de vraag of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie en wat daarbij de loonwaarde moet zijn. Als het gaat om het ambtshalve vaststellen of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie, maakt het college wel eerst een voorselectie.

 

Artikel 18

De individuele studietoeslag is een extraatje voor personen die niet het minimum loon kunnen verdienen, maar wel enig arbeidsvermogen hebben, om hen te stimuleren te studeren of een opleiding te volgen. De toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet). De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Gekozen is voor een bedrag per jaar dat per maand wordt uitbetaald. De hoogte is zodanig, dat ook daadwerkelijk een stimulans kan zijn om te gaan studeren.

 

Omdat de studietoeslag niet gekoppeld is aan specifieke studiekosten maar wel een vorm van bijzonder bijstand is, is bepaald dat zij binnen 3 maanden na aanvang van het betreffende studiejaar moet zijn aangevraagd. Bijzondere bijstand moet zoveel mogelijk vooraf worden aangevraagd.

 

Artikel 19

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

 

Omdat uitstroom uit de uitkering naar betaald werk het belangrijkste (eind)doel is van de participatie van betrokkene, is hier expliciet bepaald dat de arbeidsinschakeling niet belemmerd mag worden door de tegenprestatie. Daarbij dient een tegenprestatie hoe dan ook beperkt van omvang en duur te zijn.

 

De wet laat ruimte voor uitkeringsgerechtigden om zelf ook hun wensen ten aanzien van een tegenprestatie kenbaar te maken. De kans dat een tegenprestatie goed vervuld wordt is natuurlijk ook groter als de uitkeringsgerechtigde het zelf ook een nuttige activiteit vindt. Maar het blijft wel aan het college om een bepaalde tegenprestatie op te leggen.

 

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is eveneens niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

 

Artikel 20

Als er geen geschikte werkzaamheden voor handen zijn, heeft het natuurlijk ook geen zin om een tegenprestatie op te dragen. Dat kan dan alsnog, op het moment dat er wel geschikte werkzaamheden zijn. Om te voorkomen dat iemand, die op zich in aanmerking zou komen voor een tegenprestatie, uit beeld kan verdwijnen als niet aanstonds een tegenprestatie kan worden opgelegd, wordt tevens bepaald dat in elk geval elke 12 maanden opnieuw moet worden bekeken of een tegenprestatie moet worden opgelegd.

 

Artikel 21

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

 

Artikel 22 t/m 24

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.