Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Noordoostpolder 2018 |
Citeertitel | Participatieverordening Noordoostpolder 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Participatieverordening Noordoostpolder juli 2015.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-01-2018 | nieuwe regeling | 18-12-2017 | 520476 |
De raad van de gemeente Noordoostpolder,
Gelezen het voorstel van het burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2017.nr 521603
gelet op de artikelen 6 lid 2, 8, lid 1 onderdeel c en lid 3, 8a, lid 1 en lid 2 en 10b, lid 5 en lid 7 van de Participatiewet, de artikelen 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
vast te stellen de hierna volgende
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan en waar de persoon fysiek toe in staat is. Er wordt geen rekening gehouden met opleiding en/of werkervaring. De arbeid mag niet indruisen tegen de persoonlijke integriteit van de mens;
voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;
jobcoaching: het geheel aan ondersteunende activiteiten dat nodig is om arbeidsparticipatie van mensen met een beperking op een specifieke werkplek optimaal en duurzaam te maken, waarbij het gaat om activiteiten die overstijgend zijn aan het gebruikelijke inwerktraject van de werkgever en die na het inwerken (nog) nodig zijn om de opgedragen taken te kunnen blijven uitvoeren.
Artikel 2 - Opdracht aan het college
Het college houdt bij het aanbieden van de in het eerste lid bedoelde ondersteuning en voorzieningen rekening met eventuele structurele functionele beperkingen en de omstandigheden van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van de belanghebbende en de mogelijkheid dat de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. De grondslag voor die afweging wordt geregeld in nadere beleidsregels waarbij in ieder geval wordt geregeld of en welke zorgtaken een invloed kunnen hebben op die afweging.
Hoofdstuk 2 - Doel en doelgroep
Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de wet, de IOAW, de IOAZ, de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Noordoostpolder 2018.
Hoofdstuk 4 - Re-integratie-instrumenten
Artikel 13 - Re-integratiebaan
Het college kan aan de werkgever waar de uitkeringsgerechtigde wordt geplaatst een subsidie voor een deel van de loonkosten toekennen. De hoogte van de subsidie wordt door het college individueel vastgesteld en gebaseerd op de productiviteit van de uitkeringsgerechtigde en de mate van begeleiding door de werkgever.
Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, een traject bij Concern voor Werk als een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling aangeboden.
Artikel 20 - Geen werkzaamheden voorhanden
Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen geschikte werkzaamheden voorhanden zijn, kan het college alsnog een tegenprestatie opdragen zodra deze werkzaamheden wel voorhanden komen. In elk geval beoordeelt het college elke 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Artikel 21 - Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 22 - Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het begrip belanghebbende als opgenomen onder lid 2 d wijkt af van het begrip belanghebbende zoals opgenomen in de AWB.
In lid 2 onder h is het begrip “maatschappelijke participatie” opgenomen.
Maatschappelijke participatie is onder te verdelen in deelname aan de samenleving en een bijdrage leveren aan de samenleving. Van het eerste is sprake wanneer iemand bijvoorbeeld contact onderhoudt met familie, vrienden of buren. Iemand draagt bij aan de samenleving wanneer hij of zij bijvoorbeeld lid is van een vereniging of vrijwilligerswerk verzorgt.
In lid 2 onder n en p is aangegeven dat een voorziening of een traject gericht zijn op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie.
De Participatiewet geeft het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling bepalen van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In de leden 3 en 4 van dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.
Daarnaast kan het college op grond van artikel 10f van de Participatiewet nog ondersteuning geven bij een leer-werktraject aan jongeren van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; en jongeren van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Het uiteindelijke doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Ondersteuning voor belanghebbenden is, als algemeen geaccepteerde arbeid niet bereikbaar is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In artikel 9 van de Participatiewet is vastgelegd dat de uitkeringsgerechtigde van 18 tot de pensioengerechtigde leeftijd verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden zonder dat gebruik gemaakt wordt van een voorziening. De uitkeringsgerechtigde is eveneens op grond van artikel 9 verplicht om deel te nemen aan een voorziening of mee te werken aan een onderzoek indien het college dit noodzakelijk acht. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zo nodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld WW) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.
Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.
Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft voornamelijk tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel is erop gericht om de mogelijkheid te creëren een uitkeringsgerechtigde die maar enigszins kan werken of dagritme nodig heeft, meteen binnen enkele dagen na de aanvraag om een uitkering voor 20 tot 32 uur per week bezig te houden met productiewerk of andere activiteiten.
Het college moet daarbij wel een nadere afweging maken met betrekking tot de vraag op welke wijze het project bijdraagt aan de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van betrokkene.
Bij activering wordt een onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op arbeidsinschakeling en activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Activering gericht op arbeidsinschakeling is vooral gericht op het wegnemen van belemmeringen en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Activering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie kan bestaan uit het deelnemen aan educatieve activiteiten of het zoeken van hulp bij de aanpak van problemen.
Activering wordt door de gemeente zo lang mogelijk gezien als een eerste stap op weg naar werk door het opheffen van allerlei belemmeringen die werkaanvaarding in de weg staan. De doelgroep wordt gevormd door werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn deel te nemen aan een re-integratietraject naar regulier werk vanwege in de persoon gelegen factoren. Er is vaak sprake van een meervoudige problematiek zoals huisvesting, schulden, verslaving, geen arbeidsritme, verstoord dagnachtritme, sociaal niet vaardig, geen goed zelfbeeld, gebrek aan eigenwaarden, taalachterstand, gezondheidsproblemen. Voor een deel van de belanghebbenden zal het erg lang duren, zo niet: onmogelijk zijn, om uit deze fase te geraken. Voor die groep kan er een moment aanbreken dat er trajecten met een zorgkarakter afgesproken worden.
Re-integratieactiviteiten kunnen ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf.
Het eerste lid behoeft geen nadere toelichting.
In het tweede lid van artikel 12 worden de mogelijkheden weergegeven van de in het eerste lid bedoelde persoonlijke ondersteuning. Daarbij hoort ook een op de persoon en situatie afgestemde vorm van ondersteuning. Dit vergt maatwerk en is mogelijk de voor de belanghebbende meest belangrijke vorm.
In tegenstelling tot de Participatieverordening 2015 zijn de vormen van persoonlijke ondersteuning in de Participatieverordening 2018 niet verder uitgewerkt. Deze uitwerking volgt in beleidsregels. Hiermede is sneller in te spelen op wijzigingen in wet- en regelgeving, de ontwikkeling van het bestand en gewijzigde (economische) inzichten.
Het gaat hier vooral om een combinatie van leren en werken, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is om beroepsgerichte ervaring op te doen en functiegerichte scholing te volgen. Hier is sprake van loonbetaling met allerlei subsidie mogelijkheden, waarbij in ieder geval de werkgever betaalt voor de geleverde prestatie. Deze wordt individueel vastgesteld afhankelijk van de geleverde (en in tijd groeiende) prestatie. Gesubsidieerde arbeid dient (vanuit de klant gezien) altijd tijdelijk te zijn. Er dient sprake te zijn van een maximale periode van 2 jaar.
De mate van begeleiding door de werkgever moet bij de bepaling van de hoogte van de subsidie meegenomen kunnen worden, zodat werkelijk voor het netto resultaat betaald wordt. Het maakt dan in feite geen verschil of dit in de profit of de non-profit sector plaatsvindt. Doordat namelijk voor de geleverde prestatie navenant betaald wordt, kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing e.d.
Gesubsidieerde arbeid is een belangrijke voorziening voor klanten die lang uit het arbeidsproces zijn, of om andere redenen een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt.
Zij kunnen via een gesubsidieerde baan werkervaring opdoen en zo hun kansen op een reguliere baan vergroten. Gesubsidieerd werk is naar het oordeel van de gemeente Noordoostpolder meer een instrument om mensen uiteindelijk toe te kunnen leiden naar regulier werk dan een doel op zich.
Loonkostensubsidie wordt uitsluitende verstrekt aan uitkeringsgerechtigden. Voor nuggers en ANW gerechtigden wordt geen loonkostensubsidie betaald.
De Participatiewet kent een eigen regeling voor werken met loonkostensubsidie voor personen binnen de doelgroep, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Daarom is deze subdoelgroep hier uitgezonderd. Het gaat bij artikel 14 lid 4 van deze verordening dus nadrukkelijk niet om loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c en 10d van de Participatiewet en artikel 17 van deze verordening.
Voor het behoud van arbeidsritme kan voor een deel van de uitkeringsgerechtigden het instrument verloning worden ingezet. Hierbij wordt de belanghebbende geplaatst bij een daarvoor aangewezen bedrijf. Het bedrijf neemt de belanghebbende voor een afgesproken periode in dienst, zorgt voor een werkplek, begeleiding en bemiddelt naar regulier werk bij een andere werkgever. Het bedrijf ontvangt een vergoeding voor de loonkosten en de begeleiding. Verloning is geen einddoel maar een re-integratie-instrument dat uitsluitend beschikbaar is voor uitkeringsgerechtigden.
Uitgangspunt is de kortste weg naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid. Als het vinden of houden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.
Met ingang van 1 januari 2017 zijn de gemeenten verplicht de voorziening beschut werk aan te bieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Indien beschut werk nog niet kan worden aangeboden, wordt de persoon uit de doelgroep tot het moment dat een beschutte werkplek beschikbaar is, een lokale voorziening gericht op arbeidsinschakeling aangeboden. (derde lid)
Het college kan op schriftelijke aanvraag van iemand die tot de re-integratie doelgroep behoort vaststellen of hij in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie. Het college kan dit ook ambtshalve vaststellen als gaat om iemand uit de doelgroep van artikel 7 lid 1 onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 van de Participatiewet. (Nuggers en ANW’ers kunnen dus wel op aanvraag in aanmerking komen voor werken met loonkostensubsidie, maar de gemeente beoordeelt dit niet uit zichzelf.)
Het college laat zich hierbij adviseren over de vraag of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie en wat daarbij de loonwaarde moet zijn. Als het gaat om het ambtshalve vaststellen of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie, maakt het college wel eerst een voorselectie.
De individuele studietoeslag is een extraatje voor personen die niet het minimum loon kunnen verdienen, maar wel enig arbeidsvermogen hebben, om hen te stimuleren te studeren of een opleiding te volgen. De toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet). De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.
Gekozen is voor een bedrag per jaar dat per maand wordt uitbetaald. De hoogte is zodanig, dat ook daadwerkelijk een stimulans kan zijn om te gaan studeren.
Omdat de studietoeslag niet gekoppeld is aan specifieke studiekosten maar wel een vorm van bijzonder bijstand is, is bepaald dat zij binnen 3 maanden na aanvang van het betreffende studiejaar moet zijn aangevraagd. Bijzondere bijstand moet zoveel mogelijk vooraf worden aangevraagd.
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.
Omdat uitstroom uit de uitkering naar betaald werk het belangrijkste (eind)doel is van de participatie van betrokkene, is hier expliciet bepaald dat de arbeidsinschakeling niet belemmerd mag worden door de tegenprestatie. Daarbij dient een tegenprestatie hoe dan ook beperkt van omvang en duur te zijn.
De wet laat ruimte voor uitkeringsgerechtigden om zelf ook hun wensen ten aanzien van een tegenprestatie kenbaar te maken. De kans dat een tegenprestatie goed vervuld wordt is natuurlijk ook groter als de uitkeringsgerechtigde het zelf ook een nuttige activiteit vindt. Maar het blijft wel aan het college om een bepaalde tegenprestatie op te leggen.
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is eveneens niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Als er geen geschikte werkzaamheden voor handen zijn, heeft het natuurlijk ook geen zin om een tegenprestatie op te dragen. Dat kan dan alsnog, op het moment dat er wel geschikte werkzaamheden zijn. Om te voorkomen dat iemand, die op zich in aanmerking zou komen voor een tegenprestatie, uit beeld kan verdwijnen als niet aanstonds een tegenprestatie kan worden opgelegd, wordt tevens bepaald dat in elk geval elke 12 maanden opnieuw moet worden bekeken of een tegenprestatie moet worden opgelegd.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.