Organisatie | Kollumerland en Nieuwkruisland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 |
Citeertitel | Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Kollumerland c.a. 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | wmo |
Geen
Wet maatschappelike onderstuening 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 05-10-2019 | nieuwe regeling | 23-10-2014 gemeenteblad 30-12-2014 | Onbekend |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
College van burgemeester en wethouders.
Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:
De mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.
Het contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.
De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.
Een inwoner van de gemeente die een beperking, een lichamelijk, een psychisch of een psychosociaal probleem ervaart en dit niet zelf of in eigen omgeving denkt te kunnen oplossen.
Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
Lid 9. Algemeen gebruikelijke voorziening
Een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Lid 10. Voorliggende voorziening
Een voorziening die in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.
Lid 11. Wettelijk voorliggende voorziening
Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.
Lid 12. Collectieve voorziening
Een voorziening die wordt toegekend maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.
De hulp die voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.
Een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening.
Lid 15. Persoonsgebonden budget (pgb)
Een geldbedrag om, onder bepaalde voorwaarden, een individuele voorziening mee aan te schaffen.
Een persoon die langdurige zorg biedt die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. De zorg wordt geleverd aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving. De zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en deze overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar.
De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.
Een inkomensafhankelijk bedrag dat de gemeente oplegt. Eigen bijdrage geldt bij een voorziening in natura of Pgb. Het CAK berekent, stelt vast en int de eigen bijdrage. Zie ook artikel 2.1.4 eerste lid van de wet.
Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.
Artikel 2. Vooronderzoek en indienen persoonlijk plan
Lid 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de belanghebbende en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
Lid 2. Voor het gesprek verschaft de belanghebbende het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De belanghebbende verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Lid 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de belanghebbende afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Lid 4. Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Lid 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Lid 2. Als de belanghebbende een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
Lid 3. Het college informeert de belanghebbende over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt deze toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
Lid 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de belanghebbende afzien van een gesprek.
Lid 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Bij het onderzoek naar de noodzaak om een resultaat te bereiken neemt het college het ondertekende verslag van het gesprek als uitgangssituatie.
Lid 2. Binnen vijf werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de belanghebbende een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.
Lid 3. De belanghebbende tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
Lid 4. Als de belanghebbende tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.
Lid 5. Als de belanghebbende van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.
Lid 1. Een belanghebbende of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
Lid 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de belanghebbende dat op het verslag heeft aangegeven.
Artikel 6. Verantwoordelijkheid van de belanghebbende
Lid 1. Van belanghebbende wordt verwacht dat deze zoekt naar mogelijkheden om zelf te voorzien in adequate oplossingen voor zijn ondersteuningsvraag. Hierin worden betrokken de eigen mogelijkheden, de mogelijkheden van zijn sociale netwerk en alle beschikbare voorzieningen.
Lid 2. Van belanghebbende wordt verwacht dat deze tijdig anticipeert op ondersteuningsvragen die verband houden met levensloopgerelateerde fasen en hier ook binnen zijn eigen mogelijkheden, de mogelijkheden van zijn sociale netwerk en beschikbare wettelijke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen treft.
Lid 3. Van belanghebbende wordt verwacht dat deze verantwoordelijkheid neemt voor het verbeteren en of optimaliseren van de lichamelijke en geestelijke gezondheid en individuele psychosociale omstandigheden. Waar nodig met ondersteuning van zijn sociale netwerk, beschikbare wettelijke voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen en of hulpverleners, mantelzorgers of vrijwilligers.
Lid 4. Van belanghebbende wordt verwacht dat deze meewerkt aan een onderzoek om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de woon- en leefsituatie in relatie tot de benodigde en gevraagde voorziening.
Lid 5. Van belanghebbende wordt verwacht de gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de noodzaak om een voorziening te verstrekken.
Artikel 7. Verantwoordelijkheid van het college
Lid 1. Het college handelt vanuit het respect voor en vertrouwen in de kennis en vaardigheden van belanghebbende, en hun verlangen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het college bevordert de zelfredzaamheid en de zelfregie van belanghebbende. Het college zorgt ervoor dat de belanghebbende een beroep kan doen op kostenloze cliëntondersteuning.
Lid 2. Het college staat belanghebbenden bij, indien dat nodig is, bij het zoeken, vinden en treffen van een oplossing voor een hulpvraag. Het college doet dit op objectieve wijze, waarbij hij tevens verantwoordelijk is voor de doelmatige besteding van beschikbaar gestelde middelen. Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid, binnen zeven dagen na de melding, een persoonlijk plan te overhandigen.
Lid 3. Oplossingen voor een hulpvraag, als bedoeld in het vorige lid, worden bij voorkeur gezocht in dat wat een belanghebbende zelf of met diens sociale netwerk redelijkerwijs kan realiseren. Worden daar onvoldoende oplossingen gevonden, dan worden de oplossingen achtereenvolgens gezocht in algemeen gebruikelijke oplossingen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Het college besluit alleen dan een maatwerkvoorziening te verstrekken als er onvoldoende andere oplossingen zijn.
Lid 4. Het college heeft oog voor alle omstandigheden van een belanghebbende en diens gezin. Bij het doen van onderzoek maakt het college waar mogelijk gebruik van al beschikbare informatie.
Lid 5. Het college is bevoegd de dienstverlening in dit kader uit te laten voeren door derden.
Artikel 8. Voorwaarden voor een maatwerkvoorziening
Lid 1. Het college kan eenmaatwerkvoorziening verlenen om een bepaald resultaat te bereiken. Het
college gaat hierbij uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende.
Lid 2. Om een resultaat te bereiken, worden eerst onderstaande voorzieningen beoordeeld op
daadwerkelijke beschikbaarheid en bruikbaarheid voor belanghebbende:
Artikel 9. Uitsluitingsgronden
Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt indien:
een voorziening, waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, of een voorgaande verordening is verstrekt, en de technische levensduur van de voorziening nog niet is verstreken. Tenzij de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen.
Lid 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
Lid 2. Het tarief voor een pgb:
Lid 3. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten
Lid 4. De hoogte van een pgbvoor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en
rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Lid 5. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een belanghebbende aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het
sociaal netwerk. Het betreft een situatie die de gebruikelijke mantelzorg overstijgt.
Lid 6. Het college werkt lid 1 tot en met 5 uit in een regeling.
Artikel 11. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Lid 1. Een belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
Lid 2. Het college bepaalt bij nadere regeling:
Lid 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening en of het (jaarlijkse) onderhoudscontract wordt afgeleid van een vastgesteld normbedrag (bijvoorbeeld een eenheidsprijs van het kernassortiment), een goedgekeurde offerte, of de met de leverancier overeengekomen huur- of koopprijs of uurtarief.
Lid 4. In geval van koop van een voorziening door het college bestaat de kostprijs van een voorziening uit de economische afschrijving van de voorziening, vermeerderd met het beheer- en onderhoudstarief. Mocht er na het verstrijken van de periode voor de economische afschrijving een vervangende voorziening ingezet moeten worden, dan gaat de periode van betaling van een eigen bijdrage voor dit deel opnieuw in.
Lid 5. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waarvoor de gemeente huur betaalt geldt een eigen bijdrage zolang iemand de voorziening gebruikt.
Lid 6. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en die door de gemeente zijn gekocht is een eigen bijdrage verschuldigd op basis van de economische afschrijving en het onderhoudscontract. De eigen bijdrage op basis van de afschrijvingstermijn is verschuldigd gedurende:
Lid 7. De eigen bijdrage over het door de gemeente te betalen onderhoudscontract voor een hulpmiddel is verschuldigd zolang de voorziening technisch nog niet is afgeschreven en nog door aanvrager wordt gebruikt.
Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Lid 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Lid 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming wordt verstrekt.
Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Lid 1. Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van belanghebbenden in de gemeente bestaat.
Lid 2. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.
Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Lid 1. Het college draagt zorg voor goede kwaliteit van diensten en voorzieningen overeenkomstig
Lid 2. Het college stelt daartoe kwaliteitseisen op bij contractering en subsidiëring van diensten en producten.
Lid 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van dezeeisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en hetzo nodig in overleg met de belanghebbende ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Lid 4. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.
Artikel 15. Borging van kwaliteit
Lid 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
Lid 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
Lid 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
Lid 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
Lid 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.
Lid 6. Het college houdt, bij het vaststellen van tarieven voor te leveren overige voorzieningen door derden, in ieder geval rekening met:
Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Lid 1. Een belanghebbende meldt aan het college, hetzij uit eigen beweging hetzij op verzoek van het college, alle feiten en omstandigheden die een aanleiding kunnen vormen tot heroverweging van een beslissing in de zin van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing herzien of intrekken.
Lid 2. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de
verlening heeft plaatsgevonden.
Lid 3. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
Lid 4. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
Lid 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet
steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Artikel 17. Klachtregeling en second opinion
Lid 1. Belanghebbende kan bij het gebiedsteam schriftelijk een klacht indienen die betrekking heeft op de wijze van afhandeling van een melding of aanvraag, als bedoeld in deze verordening. Het gebiedsteam draagt zorg voor doorgeleiding van de klacht naar de juiste organisatie, voor een zorgvuldige afhandeling.
Lid 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van belanghebbenden ten aanzien van hun dienstverlening.
Lid 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.
Lid 4. Tijdens het onderzoek kan belanghebbende de mogelijkheid worden geboden voor een second opinion. Hierbij wordt onderscheiden:
belanghebbende het niet eens is met de conclusie die tijdens dit deel van het onderzoek wordt getrokken, kan hij vragen om zijn dossier te laten bespreken in ander gebiedsteam.
Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Lid 1. Het college bepaalt ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap als bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de wet nodig is, en treft vervolgens maatregelen op te bereiken dat die regeling wordt ingesteld.
Lid 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de
medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.
Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Lid 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval belanghebbenden of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke
ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Lid 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over
verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen
van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Lid 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij
onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een
adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 21. Inwerkingtreding en overgangsrecht
Lid 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 01 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen Wmo Kollumerland c.a. 2012.
Lid 2. Aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden beoordeeld op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Kollumerland c.a. 2012, vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kollumerland c.a. op 22 maart 2012.
Lid 3. Een belanghebbende houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Kollumerland c.a. 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen over dit recht.
Lid 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen Wmo Kollumerland c.a. 2012 wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Kollumerland c.a. 2015.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 23 oktober 2014 te Kollum,
De griffier, De voorzitter,
I.Rozemeijer B. Bilker
Op 1 juni 2017 treedt het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening aangepast.
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.
Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Dit artikel ziet op het leveren van voorzieningen door derden, anders dan diensten van derden.