Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Velsen

Bouwverordening 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVelsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordening 2010
CiteertitelBouwverordening 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp
Externe bijlagentoelichting toelichting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2012wijziging

26-04-2012

Jutter/Hofgeest, 07-06-2012

R12.031

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordening 2010

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • -

      omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      straatpeil:

      • a.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

(vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

Vervallen

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

Vervallen

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

Vervallen

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

Vervallen

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      vervallen.

  • 2

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn

  • 6

    gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

Vervallen

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

Vervallen

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

Vervallen

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

Vervallen

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

Vervallen

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

Vervallen

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

Vervallen

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

Vervallen

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

Vervallen

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

Vervallen

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niets worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.
    • 1.

      dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. In het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

vervallen

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

Vervallen

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

 

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

  • bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • b.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • 1.

    In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2.

    Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • a.

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • b.

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

    • en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer,het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

  • 1.

    Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a.

      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    • b.

      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c.

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3.

    Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen.

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1.

    De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    • b.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c.

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d.

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e.

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2.

    Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • d.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • e.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • i.

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • k.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l.

    bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1.

    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2.

    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1.

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2.

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

      • 3.

        bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1

    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking en onder sub b van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

  • Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1.

    Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4.

    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.

  • Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.

  • Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4.

    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1.

    Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1.

    De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2.

    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1.

    De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 verleende ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • a.

    De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • b.

    De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:

    • 1

      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

    • 2

      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.

    draagconstructies voor een reclame;

  • k.

    vrijstaande schoorstenen;

  • l.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1.

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3.

    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van de brandmeldinstallatie

Vervallen

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsinstallaties

Vervallen

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsinstallaties

Vervallen

2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

Vervallen

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

Vervallen

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

 

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

 

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet vervallen

 

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

  • 1

    Vervallen

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

  • 1

    Vervallen

     

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

- Vervallen

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen.

Vervallen

HOOFDSTUK 3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

Vervallen

Artikel 3.2 Welstandscriteria

Vervallen

Noot

Zie toelichting op dit hoofdstuk

HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen

 

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

Vervallen

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

Vervallen

 

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

 

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

Vervallen

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

Vervallen

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

Vervallen

 

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

Vervallen

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

Vervallen

Artikel 4.11 Bouwafval

Vervallen

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

Vervallen

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

Vervallen

HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Vervallen

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

Vervallen

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

Vervallen

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

Vervallen

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen

Vervallen

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

 

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

 

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

 

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

  • Vervallen

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Vervallen

 

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

Vervallen

HOOFDSTUK 6 Brandveilig gebruik

Vervallen

HOOFDSTUK 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

Vervallen

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

Vervallen

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

Vervallen

 

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Vervallen

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Vervallen

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

Artikel 7.3.2 Hinder

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

Vervallen

 

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

Vervallen

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

Vervallen

HOOFDSTUK 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

 

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

Vervallen

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

Vervallen

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen

 

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

Vervallen

 

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

 

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

 

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

  • Vervallen

     

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

 

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

Vervallen

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

  • Vervallen

     

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

  • Vervallen

     

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

  • Vervallen

     

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

vervallen

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

Vervallen

HOOFDSTUK 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de commissie Stedelijk Schoon

De commissie Stedelijk Schoon adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. De commissie Stedelijk Schoon baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2 Samenstelling van de commissie Stedelijk Schoon

  • 1.

    De commissie Stedelijk Schoon bestaat uit 3 leden, waaronder een voorzitter, de leden zijn deskundig op het gebied van architectuur, architectuur-historie, inrichting openbare ruimte dan wel monumenten / cultuurhistorie.

  • 2.

    De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

  • 3.

    De commissie Stedelijk Schoon wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

  • Vervallen

     

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De commissie Stedelijk Schoon stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota

  • -

    de werkwijze van de commissie Stedelijk Schoon

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen

  • -

    de bijzondere projecten

De commissie Stedelijk Schoon kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1.

    De commissie Stedelijk Schoon brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    De commissie Stedelijk Schoon brengt het advies over de over de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de commissie Stedelijk Schoon een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies.

  • Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de commissie Stedelijk Schoon is openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie Stedelijk Schoon wordt tijdig bekend gemaakt in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de commissie Stedelijk Schoon in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Er is geen spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    .De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

    2. In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.’

     

    .

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De commissie Stedelijk Schoon adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

  • Vervallen

     

HOOFDSTUK 10 overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Vervallen

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

Vervallen

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Vervallen

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

Vervallen

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

Vervallen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

HOOFDSTUK 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

Vervallen

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

Vervallen

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

Vervallen

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

Vervallen

HOOFDSTUK 12 Straf-, overgangs-, en slotbepalingen.

Artikel 12.1 Strafbare feiten

Vervallen

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Vervallen

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

Vervallen

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

Vervallen

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1.

    Deze gewijzigde verordening (errata) treedt na afkondiging in werking op 1 oktober 2010.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Bouwverordening 2010, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2010.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Bouwverordening 2010”.

toelichting

Bijlage 1. bebouwde kom

Kaart van de bebouwde kom van de gemeente Velsen.

Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

Vervallen

Bijlage 3. Gebruikseisen voor bouwwerken

Vervallen

Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties

Vervallen

Bijlage 5. Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen

Bijlage 6. Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen

Bijlage 7.

Vervallen

 

Bijlage 8.

Vervallen

Bijlage 9.

Reglement van orde van de welstandscommissie

Zie: Welstandsnota

Bijlage 10.

Vervallen

Bijlage 11

Vervallen

Bijlage 12

Vervallen

 

toelichting

Bijlagen

Bijlage 1 Toelichting verordening

Figuren 1 t/m 19, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen

Figuren 1 tm 19, bij stedenbouwkundige bepalingen.pdf (versie geldig sinds: 04-05-2010; PDF-bestand; grootte: 326.57 KB)

Bijlage 5 Activiteiten samenhangende met slopen en bedreigingen

 

 

Activiteit samenhangende met sloopproject

Sloopmethode

Bedreiging

Beulen (slopen met behulp van slingeren, zwaaien, vallen van bal)

– onvoldoende afstand tot gebouwen

– stof bij instorten

– overmatige trillingen

– ongecontroleerd instorten

– ongecontroleerd instorten

Omduwen/omtrekken (uitoefenen kracht haaks op lengterichting met als gevolg breuk)

– stof bij instorten

– wegspatten dommekracht (hefboom)

– ongecontroleerd instorten

Expanderen (sloopmethode die gebruik maakt van bepaalde stoffen die een aanzienlijke volumevergroting vertonen; o.a. explosieven.)

– rondvliegend puin

– opslag e.d.

– trillingen

– verzakkingen

Afhijsen (knijpen)

– vallend materiaal/onvoldoende afstand

– omvallen kraan/maximum hijslast

– afbreken hijslast

Trekken (uitoefen kracht in de lengterichting)

– kantelen trekapparatuur

– stapelen palen

Overige methoden:

Slopen in het algemeen met de hand vanaf stellingen, al dan niet met behulp van werktuigen. Hierbij kan indien het bouwhek niet vergenoeg staat puin, gereedschap e.d. Buiten het sloopterrein vallen.

Materieel (bouwkranen, mobiele puinbrekers)

- aan- en afvoer

- op- en afbouw

- afbreken hijslast of delen daarvan

- omvallen kraan

- overschrijden max. wegbelasting

Sloopobject

- omvallen bouwdelen

- wegspattend/vallend puin en gereedschap

- verontreinigd sloopmateriaal

Activiteit samenhangende met sloopproject

Bedreiging

Sloopterrein

- afkalven, instorten bouwputten

- opslag van materialen en materieel

- onvoldoende afgrenzing

Bouwputten en -sleuven

- instorten/afkalven bouwputten en sleuven

- onjuiste bemaling

Bodemverontreiniging en afvoer van sloopmaterialen

Veiligheidsaspecten reeds gedekt: p-bladen arbeidsinspectie en APV's

Bijlage 6 Checklist van bedreigde objecten, functies en maatregelen ten behoeve van de opsteller van het sloopveiligheidsplan

 

 

 

 

Bedreigde functies en objecten

Mogelijke maatregelen (bron-, pad- en object- gericht)

Aanbevelingen

Belendingen

Bouwkundige staat

– constructief scheiden

Overleg met eigenaar/beheerder

-

-

– trillingsarm slopen belending (in extremo: met de hand)

-

-

-

– stutten/stempelen bouwputten- en sleuven

-

-

-

– gecontroleerd bemalen

-

-

-

– voorzieningen i.v.m. gemeenschappelijke bouwmuren en funderingen

-

-

Gebruikers

– trillingsarm slopen

Voorlichten gebruikers

-

-

– stofarm slopen

-

-

-

– slopen op bepaalde dagen/tijden

-

-

-

– in extreme situaties (calamiteiten): ontruimen

-

-

-

– rekening houden met verontreinigd sloopmateriaal, zoals asbest

-

-

Gebruiksfuncties

– vrijhouden / toegankelijk houden van belendende gebouwen

Overleg met gebruikers, eventueel koppelen aan verkeerscirculatieplan

-

-

– aangepaste werktijden

-

Gedeeltelijk te slopen objecten

Bouwkundige staat resterende constructie

– toetsen aan Bouwbesluit en Bouwverordening voor wat betreft veiligheid Zie ook bouwkundige staat belendingen

Getoetst dient te worden aan de regelgeving met betrekking tot veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voor bestaande situaties. Voor mogelijke maatregelen en aanbevelingen zie ’belendingen’

-

Gebruikers resterende constructie

– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft veiligheid en gezondheid Zie ook gebruikers belendingen.

-

-

Gebruiksfuncties resterende constructie (school, ziekenhuis, e.d.)

– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft bruikbaarheid Zie ook gebruiksfuncties belendingen

-

Infrastructuur

Kabels, leidingen en rioleringen

– aangepaste sloopmethode

Regelen in vooroverleg met betreffende nutsbedrijven

-

-

– stutten

-

-

-

– beschermen

-

-

-

– (afdekken)

-

-

-

– afsluiten

-

-

-

– omleggen

-

-

-

– hijsplan bij grote hijsklussen

-

-

Straatmeubilair (lantaarnpalen e.d.)

– beschermen

-

-

-

– afsluiten

-

-

-

– verwijderen

-

-

Wegen, bruggen, viaducten, e.d.

– afdekken (schotten, rijplaten, zand)

Overleg met verantwoordelijke instanties

-

-

– aangepaste sloop methode

-

-

Waterstaatkundige werken (kanalen, sluizen, dijken e.d.)

-

Overleg met verantwoordelijke instanties

-

Overig (tunnels e.d.)

-

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instantie

Verkeerssituatie

Voetgangers en fietsers

– afdoende afgrenzen sloopterrein

Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– uitstekers (valschermen)

-

-

-

– voetgangerstunnels

-

-

-

– afzetten weggedeelte met hekwerk

-

-

-

– (tijdelijk) afzetten van de gehele weg

-

-

Overig wegverkeer (openbaar vervoer, auto’s)

– afdoende afgrenzen sloopterrein

Bij complexe situaties:

-

-

– vrijhouden en waarbor gen veiligheid boven leidingen trams en trolleys

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– uitstekers

-

-

-

– afzetten weg verkeerscirculatieplan

-

-

Routes voor brandweer- en ziekenhuis auto’s e.d.

– vrijhouden weg

Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan

-

-

– aangepaste sloop methode

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– beperken overige verkeersstroom

-

-

Spoorwegen

Regelen in vooroverleg met NS

-

-

Scheepvaart

Regelen in vooroverleg met waterbeheerder (RWS, provincie, waterschap, gemeente)

-

Bijzondere omstandigheden

Veel omstanders

– aanbrengen extra veiligheidsvoorzieningen

Vooraf informeren omwonenden

-

-

– afzetten wegen

Bij grote manifestaties overleg met gemeente

-

Calamiteiten (slopen na brand, explosies e.d)

– afzetten weg

Overleg met deskundige instanties

-

-

– ontruimen belendende percelen

-

-

Vandalen en daklozen

– extra afscheiding

-

-

-

– verscherpt toezicht

-

Bijlage 7 Voorbeeld voor inhoudsopgave sloopveiligheidsplan

Voorbeeld inhoudsopgave sloopveiligheidsplan

  • 1.

    Naam en correspondentieadres van de aannemer

  • 2.

    Ligging van het te slopen perceel

  • 3.

    Doel en opzet sloopveiligheidsplan

  • 4.

    Beschrijving werkzaamheden

  • 5.

    Beschrijving toe te passen sloopmethode(n) en materialen, materieel en hulp- en beveiligingsmiddelen

  • 6.

    Verantwoordelijkheden en verantwoordelijke personen met betrekking tot externe veiligheid

  • 7.

    Betrokken instanties

  • 8.

    Dagindeling werkzaamheden

  • 9.

    Instructies aan werknemers

  • 10.

    Instructies/voorlichting omwonenden

  • 11.

    Voorgenomen veiligheidsmaatregelen

  • 12.

    Uitvoering toezicht op maatregelen

  • 13.

    Logboek

Bijlagen bij het sloopveiligheidsplan

  • a.

    belangrijke telefoonnummers

  • b.

    tekening waarop staat aangegeven:

    • -

      de situering van het sloopobject;

    • -

      de plaats van de bouwkranen;

    • -

      de aan- en afvoerwegen;

    • -

      de laad-, los- en hijszones;

    • -

      de plaats van de bouwketen;

    • -

      de situering van het sloopobject ten opzichte van aangrenzende wegen, bouwwerken e.d.;

    • -

      de grenzen van het sloopterrein, waarbinnen alle sloopwerkzaamheden, het laden en lossen daaronder begrepen, plaatsvinden;

    • -

      de in of op de bodem van het bouwperceel aanwezige leidingen;

    • -

      de plaats van ander hulpmaterieel. De schaal van deze tekening mag niet kleiner zijn dan 1:1.000. (indien nodig bij detailleringen niet kleiner dan 1:100).

  • c.

    controlelijst ten behoeve van externe veiligheid op de werken

  • d.

    transportroutes afkomende materialen

Bijlage 8 Keuzetabel voor de vaststelling van deelstromen bij sloop

 

 

 

 

niveau I minimumscheiding

niveau I-plus minimumscheiding

niveau II

niveau III maximumscheiding

gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen)

gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen

olieproducten overig gevaarlijk afval

afgewerkte olie brandstofrestanten

batterijen

accu's

schoorsteenkanalen

rookkanalen

overig chemisch belast puin

verontreinigde leidingen

oliehoudende elementen

coatings, kitten

bitumineuze materialen

zeefzand

tl-buizen/starters

halogeen lampen

niet uitputtende lijst, voor overzicht zie EURAL

asbest en asbesthoudende afvalstromen

asbest en asbesthoudende afvalstromen

asbestproducten golfplaat

spouwbladen brandwerende platen isolatiemateriaal producten niet elders genoemd

met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval

met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval

metalen

metalen

ferro

constructiebalken e.d.

metalen trappen e.d.

betonijzer

schroot

tanks, silo's

ferro niet elders genoemd

non ferro

aluminium (kozijnen, instructies) lood (buis, slabben)

zink (regenpijp, dakgoot) koperbuis

non ferro niet elders genoemd

elektriciteitskabels

kabels 220 V

kabels > 220 V

steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin

steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin

beton

gewapend beton

schuimbeton

gasbeton

staalvezelbeton

hoge sterkte beton betonproducten

beton niet elders genoemd

metselwerk

metselwerkpuin

metselmortel

kalkzandsteen

metselwerkpuin

bouwblokken

dakpannen/bedekking (beton, keramiek, leisteen)

intacte dakpannen

gebroken dakpannen

dakleien

keramiek

wandtegels

plavuizen

sanitair

gipshoudende elementen

gipsplaat

stucwerk

anhydriet

vloeren

gipsvezelplaat

gipshoudende elementen

asfalt

asfaltbeton

asfaltpuin

freesafval

steenwol

steenwol

steenwol

glaswol

glaswol

glaswol

massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)

massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)

massief hout (direct herbruikbaar)

balken

vloerdelen

trapelementen

dakbeschot

regels/tengels

pallets

schoon hout niet elders genoemd

geverfd/gelakt hout

gevelelementen

kozijnen

deuren

parketvloeren

geverfd/gelakt hout niet elders genoemd

verlijmd hout (plaatmateriaal)

spaanplaat

multiplex

hardboard

vezelplaat

houtwolcementplaat

bekistingmateriaal

vloerplaat

plaatmateriaal niet elders genoemd

geïimpregneerd hout

tuinhout

bielzen

geïmpregneerd hout

niet elders genoemd

overig afval

kunststof gevelelementen

kunststof gevelelementen

kunststof gevelelementen

PVC- en PE-leidingen

PVC

leidingsystemen (riolering, afvoer)

PP en PE

leidingsystemen (riolering, afvoer)

dakfolies

wandfolies

vlak glas

vlak glas

vlak glas

draadglas

spiegelglas

dubbelglas

HR- en LE-glas

papier en karton

papier en karton

papier

karton

overig afval

LDPE/HDPE

dakfolies

wandfolies

leidingsystemen

XPS/EPS

vloerisolatie

dakisolatie

wandisolatie

PUR

isolatieplaten

PUR-producten niet elders genoemd

overige kunststoffen gemengd

EPDM

overige kunststoffen gemengd

cellulose isolaties

cellulose isolaties

textiel

gordijnen

vloerbedekking

door vuil voor hergebruik ongeschikte materialen

folies met aanhangend papier/karton met aanhangend vuil textiel met aanhangend vuil glas met kitresten

composiet-materialen

beton met PS-platen sandwichtpanelen metselwerk met stucwerk

beton met stucwerk

thermohardende kunststoffen

meterkasten

deurknoppen

overig afval

overig afval

Toelichting tabel

In de tabel worden drie niveaus onderscheiden. Niveau I en niveau I-plus staan voor de vereiste minimumscheiding zoals bedoeld in artikel 8.4.1. Dit minimumniveau correspondeert met artikel 4.11 waarin de vereiste minimumscheiding van bouwafval is vastgelegd. Het bestaan van twee niveaus, respectievelijk I en I-plus, is nodig omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van artikel 4.11 juncto 8.4.1, een keuze heeft uit twee alternatieven.

Niveau III geeft een optimaal scenario weer, waarin sprake is van een maximale scheiding.

Niveau II is te beschouwen als een tussenstap, waarmee een verder inzicht wordt verkregen in het opsplitsen naar de verschillende afvalstromen. De verschillende categorieën van afvalstoffen die in niveau II worden onderscheiden, kunnen niet worden opgevat als definitieve oplossingen met betrekking tot scheiden.

Hierna wordt kort beschreven op welke wijze de tabel kan worden gebruikt als hulpmiddel.

- Gevaarlijke afvalstoffen; chemische en chemisch belaste afvalstromen:

Op het gevaarlijke afval is het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen van toepassing (EURAL). Het scheiden van de herbruikbare componenten uit het gevaarlijke afval heeft alleen zin indien deze gescheiden worden op niveau III.

- Asbest en asbesthoudende afvalstromen

Het scheiden van asbestproducten tot op niveau III is niet zinvol. Volstaan kan worden met het apart houden van asbest en asbesthoudende producten in één afvalstroom, omdat asbest altijd moet worden gestort.

- Overige afvalstromen

Het scheiden van de diverse componenten is alleen zinvol indien hiermee een afvalstroom wordt verkregen die in aanmerking komt voor hergebruik en waarvoor inzamel- en verwerkings- of bewerkingscapaciteit bestaan.

Voor sommige componenten betekent dit dat gescheiden dient te worden tot niveau III (bijvoorbeeld bepaalde betonproducten, steenachtige isolatiematerialen, dakpannen, metalen, kunststoffen, glas, schoon hout). Voor andere componenten kan ook worden volstaan met scheiding op niveau II (asfalt, metselwerk, kalkzandsteen, geverfd en gelakt hout, verlijmd hout, papier en karton, textiel, kabels).

- Niet-herbruikbare niet-gevaarlijke (c.q. chemisch verontreinigde) afvalstromen

In verband met het stortverbod voor bouw- en sloopafval, moet ook deze categorie worden beschouwd als overig afval en worden afgevoerd naar de sorteerinrichting.

De tabel is niet meer dan een hulpmiddel voor de gemeente bij het bepalen van de mate van scheiding die zal worden voorgeschreven in de sloopvergunning.

Er is bewust voor gekozen om geen indicatie te geven voor de verschillende inzamelstructuren en bewerkings- of verwerkingsstructuren, omdat deze regionaal of lokaal kunnen verschillen en aan wijzigingen onderhevig zijn.

Het is daarom noodzakelijk dat de desbetreffende ambtenaar, verantwoordelijk voor de controle van de vergunningaanvraag, op de hoogte is van de lokale en regionale verwerkingscapaciteit voor de bij sloop vrijkomende afvalstromen.

Al dan niet verontreinigde grond is niet in deze tabel opgenomen. Grond die tijdens of na het slopen wordt afgevoerd, is geen sloopafval en kan dus geen onderwerp zijn in een voorschrift van de sloopvergunning. Toch verdient het aanbeveling alert te zijn op de afvoer van (verontreinigde) grond.

Bijlage 10 Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest

 

 

 

 

Product

Mogelijk toegepast in

Mate waarin het is toegepast

Uiterlijk

Asbestcement, vlakke plaat

Gevels, dakbeschot, rondom schoorstenen

Vaak

Grijze plaat van 3 tot 8 mm dik, vaak aan een kant ‘wafelstructuur'

Asbestcement, vlakke gevelplaat met coating

Decoratieve buitengevels, galerij

Vrij algemeen in flats

Als vlakke plaat maar met aan een kant gekleurde geëmailleerde of gespoten coating

Asbestcement, schoorsteen of luchtkanaal

Bij kachel of CV-installatie, ventilatiekanalen

Vaak

Rond of vierkant kanaal, verder als vlakke plaat

Asbestcement, bloembak

Zowel buiten als binnen, balkons

Vaak

In diverse vormen, verder als vlakke plaat, meestal dunner dan betonnen bak

Asbestcement, golfplaat

Daken van schuren en garages

Vaak

Als golfplaat, in diverse dikten

Asbestcement met cellulosevezels (asbestboard)

Alleen geschikt voor binnentoepassingen, aftimmeringen, inpandige kasten

Soms

Geelbruine, dunne plaat, lijkt op hardboard

Asbestcement, dakleien

Imitatieleien

In Nederland weinig toegepast

Vlakke plaatjes, aan één zijde gecoat

Asbestcement, standleidingen

Afvoer toilet

Vaak

Als luchtkanaal, maar dikker

Asbestcement, imitatiemarmer

Vensterbanken en schoorsteenmantels

Soms

Als marmer, in breuk of zaagvlakken zijn witte vezels zichtbaar

Harde asbesthoudende vinyltegels

Toiletten, keukens

Soms, meestal bij de bouw gelegd

Harde tegel met meestal een wit gevlamd motief

Toelichting tabel

Herkennen van asbest

Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.

Voor de herkenning van vinylvloertegels en vinylvloerbedekking (in de volksmond zeil) waarin mogelijk asbest zit, kan de volgende informatie worden gegeven:

- Asbesthoudende vinylvloertegels

Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit 'gevlamde' decoratie.

- Asbesthoudende vinylvloerbedekking

Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.

Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zeil met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).

Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde asbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.