Organisatie | Lansingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling van de gemeenteraad van de gemeente Lansingerland houdende Verordening Sociaal Domein 2016 - 2 gemeente Lansingerland |
Citeertitel | Verordening Sociaal Domein 2016 - 2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting Verordening Sociaal Domein 2016 - 2 gemeente Lansingerland |
Deze verordening vervangt de Verordening Sociaal Domein 2016, zoals vastgesteld op 17 december 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2017 | Aanpassing | 26-10-2017 | T17.12433 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
individuele of maatwerkvoorziening: voorzieningen om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo en een uitkering of bemiddeling naar werk, zoals bedoeld in de Participatiewet. Voor deze voorzieningen wordt een beschikking door de gemeente afgegeven.
Indien de uitvoering van een bepaling van deze verordening in voorkomende gevallen in strijd is met de wet, dan geldt de bepaling uit deze verordening in dat geval niet.
De toegangspartij onderzoekt in een gesprek of indien nodig meerdere gesprekken met de inwoner:
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en met partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de gewenste resultaten;
Artikel 2:4 Het ondersteuningsplan
In het ondersteuningsplan staat beschreven welke afspraken er tussen de inwoner en de toegangspartij zijn gemaakt om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of om in de behoefte aan beschermd wonen of opvang te voorzien. In het plan is rekening gehouden met de afstemming van het totaal van de voorzieningen.
Hoofdstuk 3. Cliëntenparticipatie
De Adviesraad heeft tot taak het college gevraagd en ongevraagd te informeren en te adviseren over onderwerpen die de vorming van het gemeentelijk beleid ten aanzien van het sociale domein betreffen. Tevens adviseert de Adviesraad over de uitvoering van het beleid. Alle adviezen van de Adviesraad aan het college worden ook onverkort ter kennisname aan de gemeenteraad verstrekt, doch niet eerder dan wanneer het betreffende stuk vanuit het college naar de Adviesraad is verstuurd.
De leden van de Adviesraad en de voorzitter worden na een transparante sollicitatieprocedure en op voordracht van de Adviesraad benoemd door het college. Selectie vindt plaats door de Adviesraad Sociaal Domein. Het Dagelijks Bestuur van de Adviesraad motiveert de voordracht van kandidaat-leden aan het college.
Artikel 3:6 Samenstelling Adviesraad
De Adviesraad dient zoveel mogelijk evenredig te zijn samengesteld uit de specialismen die het sociaal domein vraagt, onderverdeeld in de drie hoofddomeinen Jeugd Gezin en Welzijn, Werk en Inkomen, Zorg en Wonen. Leden moeten affiniteit hebben met één of meer specifieke doelgroepen en/of beleidsterreinen op het gebied van het sociaal domein.
Artikel 3:7 Openbaarheid vergaderingen
De afzonderlijke ASD werkgroepen vergaderen in principe minimaal zes keer per jaar en het dagelijks bestuur van de ASD vergadert minimaal zes keer per jaar. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn in principe niet openbaar. De vergaderingen van de werkgroepen worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten wanneer tenminste drie van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter dit als nodig oordeelt. De Adviesraad besluit vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
Artikel 3:10 Overige bepalingen
De Adviesraad behandelt geen klachten die op individuen betrekking hebben.
Artikel 3:11 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist het college, na daartoe advies te hebben ingewonnen van de Adviesraad.
Hoofdstuk 4. Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 4:3 Criteria voor maatwerkvoorziening
Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid of participatie:
als de maatwerkvoorziening, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk twee bedoelde onderzoek, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang:
als de maatwerkvoorziening, rekening houdend met de uitkomsten van het in het in hoofdstuk twee bedoelde onderzoek, een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Het college is bevoegd om ten behoeve van het onderzoek de inwoner of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de inwoner behoren:
voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening,
Artikel 4:7 Persoonsgebonden budget
Artikel 4:8 Hoogte Persoonsgebonden budget
1.Niet-professionele hulpverleners
Hulpverleners die als niet-professioneel worden aangemerkt en mensen uit het sociaal netwerk krijgen o.b.v. de landelijke vereniging van budgethouders (Per Saldo) het volgende tarief:
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel worden bepaald als tegenwaarde van het hulpmiddel dat de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als het in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Het pgb voor een sportrolstoel of andere sportvoorziening is mede bestemd als tegemoetkoming in aanschaf, het onderhoud, de reparaties en de aanpassingen van de voorziening voor een periode van 3 jaar en bedraagt maximaal € 3.000.
Het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding bedraagt € 2.580,86.
Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt voor het toegankelijk maken van een woning bedraagt
In de gemeente Lansingerland worden de werkelijke kosten van huur van de door betrokkene bewoonde woning vergoed voor zover het de meerkosten betreft.
7.Collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt overeenkomstig het OV tarief een bedrag per zone afgerekend. Elk jaar wordt opnieuw nagegaan wat het dan geldende tarief is voor vaststelling van de kosten per zone.
Het pgb bedraagt voor een vervoersvoorziening maximaal:
Het pgb voor noodzakelijke aanpassingen en in aanmerking komende kosten voor een eigen auto bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten op basis van de goedkoopste compenserende voorziening.
10.Aanpassing van een scootmobiel en rolstoel
Pgb bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten op basis van de goedkoopste compenserende voorziening. Onder de noodzakelijke kosten worden ook verstaan de kosten van verzekering, onderhoud, reparatie en stalling.
Paragraaf 4.4 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 4:11 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Artikel 5:4 Voorwaarden voor het toekennen van individuele voorzieningen
Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag of familiegroepsplan als bedoeld in artikel 2:7 wordt vastgesteld dat de jeugdige of zijn ouders:
Artikel 5:6 Regels voor persoonsgebonden budget
Conform artikel 8.1.1 van de Jeugdwet verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders alleen een PGB, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Artikel 5:7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het ten onrechte genoten PGB.
Artikel 5:8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
1.Het college ziet er op toe dat jeugdhulpaanbieders over een klachtenregeling beschikken en ziet toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks klanttevredenheid onderzoek.
Artikel 5:11 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 6. Werk, re-integratie en tegenprestatie
Artikel 6:2 Evenwichtige verdeling en financiering
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandig-heden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 6:4 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in dit onderdeel geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 6:10 Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint daarna bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Artikel 6:11 Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
Artikel 6:12 Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van tijdelijke, langdurige of structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 6:16 Hardheidsclausule
Indien hiervoor gegronde redenen zijn, kan het college ten gunste van een persoon uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in dit onderdeel.
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 7:3 Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 7:4 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit onderdeel, indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Naast de in artikel 36 van de Participatiewet genoemde voorwaarden dient er sprake te zijn van dringende redenen op grond waarvan verlening van de individuele studietoeslag noodzakelijk is.
Artikel 7:8 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Artikel 7:10 Betaling individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.
In dit onderdeel wordt verstaan onder:
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 7:12 Het handhavingsbeleid
Het college biedt iedere vier jaar een beleidsplan handhaving aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.
Artikel 7:13 Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
Artikel 7:16 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken of als de uitkering over die periode nog niet is uitbetaald.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 7:15, eerste lid, sub b, opnieuw een uitkering ontvangt.
Artikel 7:17 Berekeningsgrondslag
Paragraaf 7.3.2 Niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7:18 Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9 en 9a van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1)het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
Artikel 7:19 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
1) het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, sub f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
2) het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
3) gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;
4) Het niet of onvoldoende meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, zoals bijvoorbeeld een groepsworkshop of een werkervaringsplaats.
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, sub e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 7:20 Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7:18 en 7:19, wordt vastgesteld op:
Paragraaf 7.3.3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7:21 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 7:22 Verrekenen verlaging
Paragraaf 7.3.4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 7:23 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt bijzondere bijstand verlaagd met een bedrag gelijk aan de noodzakelijke kosten, wanneer de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand wordt veroorzaakt door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan door belanghebbende.
Artikel 7:24 Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen kan een verlaging worden opgelegd van:
Artikel 7:25 Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
Artikel 7:26 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in dit onderdeel of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in dit onderdeel of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in dit onderdeel of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in dit onderdeel of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7:18, 7:19, 7:23, 7:24 of 7:25 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Artikel 7:28 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 7:31 Verrekenen bij geen of onvoldoende saldo
Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende(n), verrekent het college de recidiveboete, indien is aangetoond dat het saldo van alle bank- en spaarrekeningen van de belanghebbende(n) lager is dan tweemaal de toepasselijke bijstandsnorm, op de volgende wijze;
Artikel 7:32 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 7:30 en 7:31 kan het college, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende(n), de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen. Bij schriftelijk verzoek dient de belanghebbende(n) aannemelijk te maken dat:
Artikel 7:33 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 7:30, 7:31 en 7:32 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels vaststellen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe elk jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 8:4 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken:
-Verordening Sociaal Domein 2016, zoals vastgesteld op 17 december 2015.