Organisatie | Bronckhorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Bronckhorst 2018 |
Citeertitel | Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Bronckhorst 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2019 | Nieuwe regeling | 02-10-2017 Gemeenteblad, 2017, 195853 | Z96776 BW17-03892 (3) |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;
gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikelen 231, tweede lid en 237 van de Gemeentewet,op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en op artikel 4:81 van de Algemene wetbestuursrecht;
vast te stellen de volgende regeling:Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invorderingvan de gemeentelijke belastingen van de gemeente Bronckhorst 2018 (Uitvoeringsregeling gemeente-lijke belastingen gemeente Bronckhorst 2018).
De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet,worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen,met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde,onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven belastingen buiten toepassing.
De belastingplichtige voor de:
b. onroerende-zaakbelastingen;
aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet isuitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maandenbij de in artikel 231, eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar eenschriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden datdoor de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnenveertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantalhonden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet be-doelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.
Artikel 3 Registratieverplichting toeristenbelasting
Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231,tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legteen voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld,na verrekening van voorheffingen en al opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waaroverde belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:
Bij de bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag op grond van het bepaalde in het vorigelid kan op benaderende wijze rekening worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belastingen alsmede met andere wijzigingen die voor deheffing van de gemeentelijke belastingen van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanslag vermoedelijk lager zal worden vastgesteld dan het op voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.
De Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2016 gemeente Bronckhorst, vastgesteld op 22 december 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 7 genoemde datum van ingang van deze regeling, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op feiten en omstandigheden, die zich voor deze datum hebben voorgedaan.