Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hendrik-Ido-Ambacht

CAR/UWO 23e wijziging

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHendrik-Ido-Ambacht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingCAR/UWO 23e wijziging
CiteertitelCAR/UWO 23e wijziging
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-11-201701-01-2020Onbekend

12-11-2015

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

CAR/UWO 23e wijziging

 

 

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Functies en functiewaardering

1.Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke

organisatie kunnen worden bekleed.

  • 2.

    Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.

  • 3.

    Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een

functiewaarderingssysteem.

Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

1.Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen,

toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de

tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te

verrichten.

2.De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt

plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Toelichting

Lid 1

In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden

gehouden voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid,

zal nader onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere

uitwerking van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.

Lid 2

De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.

§ 2 Salaris

Artikel 3:3 Vaststelling salaris

1.Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn

functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris

wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.

2.Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle

daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan

zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden

vastgesteld.

Toelichting

Lid 1

Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de

functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt

vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt.

Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-,

medior-of senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder

een eigen functieschaal.

Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit

echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het

minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken,

bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of

als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.

Lid 2

Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als ‘aanloopschaal’, is bedoeld voor

de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn

geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt

om alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding,

ervaring en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld.

Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende

functieschaal.

Artikel 3:4 Salarisverhoging

1.Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek

toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de ambtenaar functioneert voldoende;

  • b.

    de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;

  • c.

    er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling , zijn laatste

periodieke salarisverhoging of zijn promotie.

2.Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende

voorwaarden stellen.

  • 3.

    Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de

ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.

Toelichting

Lid 2

Het college heeft de mogelijkheid om – in afwijking van lid 1 – het toekennen van een

periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de

ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings-en

beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.

Lid 3

Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van

deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot

de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal

1.Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden

met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet-en

regelgeving, een grond aanwezig is.

2.In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden

herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een

overeenkomstige aanpassing van het salaris.

3.In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16,

tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een

overeenkomstige aanpassing van het salaris.

4.In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d,

herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk

overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan

of sociaal statuut.

Toelichting

Lid 1

Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere

functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van

herwaardering de functie vervult.

Lid 2

Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager

salaris heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij

een gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en

ander is geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.

Lid 4

Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is

geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen

waarin het sociaalplan of –statuut voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te

herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van

zijn salaris.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag

dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.

Toelichting

Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de

overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal

verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden

geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.

Artikel 3:7 Uitloopschaal

Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale

regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de

lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom

in-en het doorlopen van de uitloopschaal.

Toelichting

Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een ‘oude’ lokale regeling (in werking

voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal

lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016

in dienst zijn gekomen.

§ 3 Salaristoelagen

Artikel 3:8 Functioneringstoelage

1.Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft

gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van

zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.

2.De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de

gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.

3.De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Toelichting

Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of

het leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de

ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval

is, kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4

lid3, en/of een toelage op grond van artikel 3:20.

Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het

maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te

vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger

wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.

De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 (beloning

uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis

voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning

van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van

medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die

structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum

van de salarisschaal bereikt.

Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op

de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of

zelfs helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend

blijft voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te

kunnen beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet

deze in het toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.

Lid 3

De toelage bedraagt maximaal 10% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in

een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage

1.Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in

dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe

aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort

aan personeel

2.De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met

een maximum van 3 jaar.

3.De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Toelichting

Lid 3

De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om

ambtenaren te werven of te behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat

in een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan

arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage

verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van

maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt

voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe

periode van maximaal 3 jaar.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage

1.Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een

hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een

waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel

uitmaakt van de eigen functie.

2.Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het

verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten

als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.

3.Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.

Toelichting

Lid 1

De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de

hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij

de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de

adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.

Lid 2 + 3

Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer – voor het deel van de functie dat

wordt waargenomen – op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest

indien hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste

vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever

geldende regels – fictief – worden ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt

waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als

waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling

nader worden uitgewerkt.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst

1.De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3)

heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon

gedurende de volgende tijdvakken van de week:

• maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en

22.00 uur: 20%

• maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en

24.00 uur: 40%

• zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%

• zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en

24.00 uur: 65%

Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat

behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6

.

2.De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één

aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde

tijdvakken heeft gewerkt.

3.Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet

tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.

Toelichting

Lid 1

Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor

de werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t/m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als

hoofdregel dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren

gewerkt tijdens onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op

zaterdag, zondag en feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t/m vrijdag buiten de

periode van 8.00 uur tot 18.00 uur.

De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster),

als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.

Lid 3

Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur

zoals omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van ‘overwerk’.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage

1.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door

het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede

lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

2.De buitendagvenstertoelage bedraagt:

• 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het

dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;

• 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

• 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en

op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

3.De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen

recht op een buitendagvenstertoelage

Toelichting

Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de

buitendagvenstertoelage:

1.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een

dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid

8) heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

2.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de

werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor

een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze

beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten

gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over

de uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.

De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon.

Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De

ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het

dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst

1.De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst

heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.

2.De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag

en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen

genoemd in artikel 4:5 derde lid.

3.Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat

behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

Toelichting

Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de

ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een

toelage is sprake als het gaat om:

· afgebakende periodes,

· buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,

· waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te

verrichten.

Afgebakende periodes: Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening

mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit

daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die ’s nachts gebeld

kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte

vragen van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk

horen. De beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele

werkzaamheden. Daarom kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de

beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in

beperkte omvang en gedurende afgebakende periodes worden opgelegd.

Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden: In sommige functies is de

medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden.

In dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.

Beschikbaar zijn: Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor

te geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze

werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de

werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.

Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze

beschikbaarheidsdienst – na een oproep daartoe – werkzaamheden heeft verricht, geldt het

volgende:

-De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de

tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een

buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.

-De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle

tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel

3:18.

Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake

is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.

Artikel 3:15 Garantietoelage

Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of

salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.

Toelichting

Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend.

Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een

ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld.

Deze bepaling is niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is

verstreken. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van

deze bepaling.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage

1.De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de

toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt

verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien

• hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden

gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én

• met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van

tenminste 3% van zijn salaris.

.

2.Het eerste lid is niet van toepassing:

• op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e)

van toepassing is, of

• indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.

3 De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt

in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te

bouwen bedrag.

4.Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was,

wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12

maanden.

5.Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie

aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage

verrekend met de salarisverhoging.

Toelichting

Lid 1

De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de

andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele

beloning.

§ 4 Overige vergoedingen en uitkeringen

Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam

1.De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als

bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet,

EHBO-er, of als lid van een anti-agressie-of interventieteam, ontvangt een

vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende

omvang verricht.

2.De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.

Toelichting

Lid 1

Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.

Lid 2

Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet cumuleert.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding

1.De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de

werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren

waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage

onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.

  • 2.

    De overwerkvergoeding bestaat uit:

    • a.

      verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,

    • b.

      het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende

percentage van het uurloon van de ambtenaar:

• 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen

0.00 en 24.00 uur;

• 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

• 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een

feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;

• 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag

tussen 0.00 en 6.00 uur;

• 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag

of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;

• 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of

vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.

3.Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip.

Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten

wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

4.Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat

de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd

met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.

5.De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en

die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte

tijd een overwerkvergoeding.

6.De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen

recht op een overwerkvergoeding.

Toelichting

Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere

regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de

artikelen 4:3 tot en met 4:7.

Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een

ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van

11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren

een overwerkvergoeding van 25%.

Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering

1.De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 % van het voor

hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een

volledige betrekking minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag

naar rato vastgesteld.

  • 2.

    De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 3.

    Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar

evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar

vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar

dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

Toelichting

lid 2

De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar

opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in

dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat

zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.

Artikel 3:19 Ambtsjubileum

1.Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in

overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is

geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.

2.Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de

maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in

deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt

de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en

de toegekende salaristoelagen.

3.Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR:

en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW gerechtigde

leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een

evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum

van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.

Toelichting

Lid 1

Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet

aansluitende tijd – in voltijd en/of deeltijd – doorgebracht in een dienstverband bij een

(destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken

ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger

bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten

of stages.

Lid 2

De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldend salaris en de

salaristoelagen naar rato over de maand waarin het jubileum valt. De ophoging met 8 %

betreft de vakantietoelage die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werd gerekend maar

sindsdien is opgenomen in het IKB. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen

onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.

Lid 3

Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag,

of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer. Alleen bij reorganisatie

is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele

ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor

ontslag is verleend.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag

toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Toelichting

Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen

de basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties,

uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan

belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die

structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum

van de salarisschaal bereikt.

Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de

loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs

helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het

toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere

keren opeenvolgend kunnen worden toegekend.

Desgewenst kan het college besluiten om het geldbedrag in meerdere termijnen uit te

keren.

Artikel 3:21 Reis-en verblijfkostenvergoeding.

Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis-en verblijfkosten voor reizen die hij heeft

gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding

op basis van het 2e klasse tarief.

Toelichting

Dit artikel laat onverlet dat binnen de daarin aangegeven begrenzing van de vergoeding OV

(2e klasse), voor vergoeding van de overige kosten de ‘Reisregeling binnenland’(BZK) wordt

toegepast.

Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.

Artikel 3:23 Overlijdensuitkering

1.Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag

na het overlijden van de ambtenaar.

2.Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het

ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die

bestaat uit:

a.driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel

keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;

b.het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1

januari tot en met de dag van overlijden.

3.Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt

de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of

zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst

1.Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een

ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering

verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan

de minderjarige kinderen.

2.De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende

salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande

aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel

keuzebudget.

3.Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de

ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de

uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft

verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde

uitkering.

4.Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de

overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of

zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Toelichting

Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst

overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.

De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met het IKB en de salaristoelagen,

waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als

referteperiode dient.

Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v.

artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering.

Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing

van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de

maand van overlijden als referteperiode.

Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

1.De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA

Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft,

heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.

2.De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand

december uitbetaald.

3.Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar

evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • 1.

    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.

  • 2.

    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de

ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek

van schaal 6.

3.De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt

een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is

geweest.

4.De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de

ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de

vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is

geweest.

Toelichting

Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten,

namelijk € 168 per jaar of € 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de

beoordeling of de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten

ontvangt. In de maand december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand

vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6.

Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan

ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan

of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.

II. Aan Hoofdstuk 3 CAR de navolgende bijlage met toelichting van het overgangsrecht Hoofdstuk 3 toe te voegen:

Overgangsrecht en toelichting

1.Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.

1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen

Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.

Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15.

‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.

1b.Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum

Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.

Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat.

Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.

  • 2.

    Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s wordt uitgezonderd van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het overleg van de Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.

  • 3.

    Lokale financiële arbeidsvoorwaarden die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.

  • 4.

    Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden1 die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:

    • a.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen

    • b.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.

Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR.

De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is.

De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB.

De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster.

Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.

De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.

Geen roosters

Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

Overwerk

Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.

5.Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.

De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.

Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken.

Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.

5.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.

De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.

6.Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.

7.Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.

De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt.

Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt.

Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.

8.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.

  • 9.

    Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

  • 10.

    Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.

Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.

11.Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.

De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.

12.Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.

Zie punt 8.

13.Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.

De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald.

De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.

III. De wijzigingen vermeld onder I en de het overgangsrecht Hoofdstuk 3 CAR vermeld onder II. na bekendmaking per 1 januari 2016 inwerking te laten treden.

IV. Bij de vaststelling van de toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 de jubileumgratificatie en de onregelmatigheidstoelage niet met ander toelagen te verrekenen.

V. De BHV jubileumgratificatie als bedoeld in artikel in artikel 3 van de Vergoedingsregeling bedrijfshulpverlening Drechtsteden onder aftrek van € 75,-- in januari 2016 uit te keren aan de BHV-ers die op 31-12-/2015 in dienst zijn en die bij voortzetting van de genoemde regeling voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op een jubileumgratificatie recht zouden hebben gehad.

VI. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 maandelijks in plaats van jaarlijks uit te laten keren.

Aldus besloten in de vergadering van 12 november 2015.

Het College van Burgemeester en Wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht

De secretaris De burgemeester,

A.J.M. Martens J. Heijkoop