Organisatie | Hendrik-Ido-Ambacht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | CAR/UWO 23e wijziging |
Citeertitel | CAR/UWO 23e wijziging |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-11-2017 | 01-01-2020 | Onbekend | 12-11-2015 Onbekend | Onbekend |
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
1.Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke
organisatie kunnen worden bekleed.
Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
1.Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen,
toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de
tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te
2.De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt
plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden
gehouden voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid,
zal nader onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere
uitwerking van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.
De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
1.Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn
functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris
wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
2.Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle
daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan
zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden
Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de
functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt
vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt.
Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-,
medior-of senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder
Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit
echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het
minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken,
bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of
als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.
Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als ‘aanloopschaal’, is bedoeld voor
de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn
geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt
om alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding,
ervaring en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld.
Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende
1.Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek
toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
2.Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende
ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Het college heeft de mogelijkheid om – in afwijking van lid 1 – het toekennen van een
periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de
ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings-en
beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.
Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van
deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot
de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
1.Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden
met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet-en
regelgeving, een grond aanwezig is.
2.In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden
herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een
overeenkomstige aanpassing van het salaris.
3.In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16,
tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een
overeenkomstige aanpassing van het salaris.
4.In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d,
herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk
overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan
Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere
functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van
herwaardering de functie vervult.
Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager
salaris heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij
een gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en
ander is geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.
Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is
geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen
waarin het sociaalplan of –statuut voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te
herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag
dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de
overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal
verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden
geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale
regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de
lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom
in-en het doorlopen van de uitloopschaal.
Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een ‘oude’ lokale regeling (in werking
voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal
lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
1.Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft
gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van
zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
2.De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de
gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.
3.De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of
het leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de
ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval
is, kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4
lid3, en/of een toelage op grond van artikel 3:20.
Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het
maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te
vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger
wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.
De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 (beloning
uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis
voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning
van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van
medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum
Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op
de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of
zelfs helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend
blijft voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te
kunnen beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet
deze in het toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.
De toelage bedraagt maximaal 10% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in
een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
1.Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in
dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe
aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort
2.De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met
3.De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om
ambtenaren te werven of te behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat
in een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan
arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage
verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van
maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt
voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
1.Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een
hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een
waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel
uitmaakt van de eigen functie.
2.Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het
verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten
als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
3.Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.
De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de
hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij
de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de
adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.
Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer – voor het deel van de functie dat
wordt waargenomen – op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest
indien hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste
vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever
geldende regels – fictief – worden ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt
waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als
waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1.De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3)
heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon
gedurende de volgende tijdvakken van de week:
• maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en
• maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en
• zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
• zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6
2.De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één
aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde
3.Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet
tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor
de werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t/m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als
hoofdregel dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren
gewerkt tijdens onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op
zaterdag, zondag en feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t/m vrijdag buiten de
periode van 8.00 uur tot 18.00 uur.
De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster),
als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.
Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur
zoals omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van ‘overwerk’.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
1.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door
het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede
lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2.De buitendagvenstertoelage bedraagt:
• 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het
dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
• 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
• 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en
op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
3.De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een buitendagvenstertoelage
Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de
1.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een
dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid
8) heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2.De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de
werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor
een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten
gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over
de uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.
De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon.
Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De
ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het
dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
1.De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst
heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.
2.De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag
en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen
genoemd in artikel 4:5 derde lid.
3.Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.
Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de
ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een
toelage is sprake als het gaat om:
· buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,
· waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te
Afgebakende periodes: Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening
mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit
daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die ’s nachts gebeld
kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte
vragen van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk
horen. De beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele
werkzaamheden. Daarom kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de
beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in
beperkte omvang en gedurende afgebakende periodes worden opgelegd.
Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden: In sommige functies is de
medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden.
In dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.
Beschikbaar zijn: Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor
te geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze
werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de
werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.
Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst – na een oproep daartoe – werkzaamheden heeft verricht, geldt het
-De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de
tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een
buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.
-De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle
tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake
is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of
salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een
ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld.
Deze bepaling is niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is
verstreken. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van
1.De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de
toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt
verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien
• hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden
gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
• met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van
tenminste 3% van zijn salaris.
2.Het eerste lid is niet van toepassing:
• op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e)
• indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
3 De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt
in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te
4.Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was,
wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12
5.Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie
aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage
verrekend met de salarisverhoging.
De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de
andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele
§ 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
1.De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als
bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet,
EHBO-er, of als lid van een anti-agressie-of interventieteam, ontvangt een
vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende
2.De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.
Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet cumuleert.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
1.De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de
werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren
waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage
onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.
percentage van het uurloon van de ambtenaar:
• 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen
• 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
• 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een
feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
• 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
• 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag
of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
• 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
3.Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip.
Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten
wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
4.Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat
de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd
met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.
5.De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en
die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte
6.De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een overwerkvergoeding.
Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere
regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de
Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een
ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van
11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren
een overwerkvergoeding van 25%.
Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering
1.De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 % van het voor
hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een
volledige betrekking minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag
evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar
vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar
dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar
opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in
dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat
zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.
1.Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in
overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is
geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.
2.Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de
maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in
deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt
de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en
de toegekende salaristoelagen.
3.Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR:
en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW gerechtigde
leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een
evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum
van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet
aansluitende tijd – in voltijd en/of deeltijd – doorgebracht in een dienstverband bij een
(destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken
ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger
bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten
De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldend salaris en de
salaristoelagen naar rato over de maand waarin het jubileum valt. De ophoging met 8 %
betreft de vakantietoelage die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werd gerekend maar
sindsdien is opgenomen in het IKB. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen
onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.
Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag,
of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer. Alleen bij reorganisatie
is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele
ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag
toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen
de basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties,
uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan
belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum
Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de
loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs
helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het
toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere
keren opeenvolgend kunnen worden toegekend.
Desgewenst kan het college besluiten om het geldbedrag in meerdere termijnen uit te
Artikel 3:21 Reis-en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis-en verblijfkosten voor reizen die hij heeft
gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding
op basis van het 2e klasse tarief.
Dit artikel laat onverlet dat binnen de daarin aangegeven begrenzing van de vergoeding OV
(2e klasse), voor vergoeding van de overige kosten de ‘Reisregeling binnenland’(BZK) wordt
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
1.Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag
na het overlijden van de ambtenaar.
2.Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het
ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die
a.driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel
keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;
b.het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1
januari tot en met de dag van overlijden.
3.Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt
de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
1.Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een
ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering
verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan
2.De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende
salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande
aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel
3.Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de
ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de
uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft
verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde
4.Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de
overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst
overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.
De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met het IKB en de salaristoelagen,
waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als
Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v.
artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering.
Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing
van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de
maand van overlijden als referteperiode.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
1.De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA
Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft,
heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2.De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
3.Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar
evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek
3.De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt
een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is
4.De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de
ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de
vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is
Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten,
namelijk € 168 per jaar of € 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de
beoordeling of de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten
ontvangt. In de maand december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand
vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6.
Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan
ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan
of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.
II. Aan Hoofdstuk 3 CAR de navolgende bijlage met toelichting van het overgangsrecht Hoofdstuk 3 toe te voegen:
1.Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.
1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15.
‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.
1b.Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat.
Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden1 die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is.
De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB.
De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster.
Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.
Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.
5.Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken.
Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.
5.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.
6.Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.
7.Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt.
Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt.
Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
8.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
11.Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
12.Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.
13.Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald.
De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.
III. De wijzigingen vermeld onder I en de het overgangsrecht Hoofdstuk 3 CAR vermeld onder II. na bekendmaking per 1 januari 2016 inwerking te laten treden.
IV. Bij de vaststelling van de toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 de jubileumgratificatie en de onregelmatigheidstoelage niet met ander toelagen te verrekenen.
V. De BHV jubileumgratificatie als bedoeld in artikel in artikel 3 van de Vergoedingsregeling bedrijfshulpverlening Drechtsteden onder aftrek van € 75,-- in januari 2016 uit te keren aan de BHV-ers die op 31-12-/2015 in dienst zijn en die bij voortzetting van de genoemde regeling voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op een jubileumgratificatie recht zouden hebben gehad.
VI. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 maandelijks in plaats van jaarlijks uit te laten keren.
Aldus besloten in de vergadering van 12 november 2015.
Het College van Burgemeester en Wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht