Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent subsidie godsdienstonderwijs lager onderwijs Verordening godsdienstonderwijs

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

• -

  de gemeente: de gemeente Heemskerk;

• -

  het college: het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk;

• -

  godsdienstonderwijs: het niet catechetisch onderricht in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis, godsdienstgeschiedenis en de cultuurgeschiedenis van het christendom

• -

  instelling: de kerk, de kerkelijke gemeente, de vereniging of stichting die zich belasten met het geven van godsdienstonderwijs aan schoolgaande kinderen;

• -

  school/scholen: de in de gemeente gevestigde school/scholen voor gewoon lager onderwijs.

• 1.

  De instelling genoemd in artikel 1 ontvangt uit de gemeentekas een subsidie in de kosten, verbonden aan het geven van godsdienstonderwijs aan leerlingen van de school/scholen in deze gemeente.

• 2.

  Een daartoe strekkend verzoek dient jaarlijks, telkens voor één schooljaar, te worden gericht aan het college.

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienstonderwijs berust bij de instelling, welke zich

met het geven van dit onderwijs heeft belast. Het onderwijs wordt gegeven, voor zover de ouders,

voogden of verzorgers van de leerlingen daartegen geen bezwaren hebben.

• 1.

  Het subsidie genoemd in artikel 2 wordt berekend op basis van de inschaling van de godsdienstleraar in groep 2 (maximum 31 jaar) of groep 3 (maximum 34 jaar) van de salaristabel voor vakonderwijzers, inclusief de compensatie a.o.w.; een en ander is afhankelijk van de ervaring en opleiding van de betreffende godsdienstleraar. De inpassing van de godsdienstleraar in groep 2 of 3 geschiedt onder voorafgaande goedkeuring van het college. De rechtspositieregelingen van de gemeente voor vakonderwijzers zijn voor wat betreft de ziekte- en vakantieuitkeringen, toeslagen en verlof en vrije dagen mede van toepassing ten aanzien van de godsdienstleraren.

• 2.

  Het te subsidiëren aandeel van de gemeente bij een deelbetrekking (parttime verband) wordt bepaald volgens de formule K/26 x S waarin K het aantal klokuren per week van de deelbetrekking is en S het bruto schaalbedrag.

• 3.

  Geen vergoeding wordt gegeven ten behoeve van een groep, die ook na combinatie van leerjaren en/of groepen op dezelfde school niet uit tenminste 12 leerlingen kan bestaan.

• 4.

  Voor de beoordeling van de grootte van de groep(en) geldt het aantal deelnemende leerlingen naar de toestand op 16 oktober van het schooljaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Het godsdienstonderwijs wordt in de schoolgebouwen gegeven aan de leerlingen van de leerjaren 5 en 6 van de scholen voor gewoon lager onderwijs. Dit onderwijs kan zo nodig worden uitgebreid tot de leerlingen van leerjaar 4, zij het, dat slechts maximaal twee groepen per school voor subsidie in aanmerking zullen komen. Dit impliceert dat de leerlingen van de leerjaren 4 tot en met 6 gecombineerd zullen moeten worden.

Geen subsidie wordt verleend voor de lessen, die in te worden gegeven door een aan een school in deze gemeente verbonden leerkrachten, wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk vanwege de overheid wordt vergoed anders dan op grond van deze verordening.

Tevens wordt geen subsidie verleend voor die lessen, welke een categorisch karakter dragen.

Voor het verkrijgen van het subsidie zenden de in artikel 1 genoemde instellingen in de maand oktober aan het college een opgave, vermeldende voor elke school afzonderlijk de naam van degene(n) die belast is (zijn) met het geven van godsdienstonderwijs, de lesuren (dag, uur en leerjaar (jaren)), welke hem (hun) zijn opgedragen.

Deze opgave wordt voor de inzending door het hoofd van de betreffende school gewaarmerkt.

Het college kan op schriftelijk verzoek van de instelling(en) een voorschot op het in artikel 2 bedoelde subsidie verlenen.

Dit voorschot bedraagt ten hoogste 90% van het bedrag van de subsidie over de laatste drie maandenvan het voorafgaande schooljaar.

De in artikel 1 genoemde instellingen zenden vóór 1 december aan het college van burgemeester en wethouders een financieel jaarverslag over het op 31 juli daar aanvolgend geëindigde schooljaar onder overlegging van de desbetreffende betalingsbewijzen.

In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 december 1978.