Organisatie | Heemskerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De ondertekening van deze regeling is bij benadering vastgesteld.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels terugvordering en verhaal WWB, IOAW en IOAZ gemeente Heemskerk 2013.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 25-11-2014 | BIVO/2014/30100 |
In door de gemeenteraad vastgestelde Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heemskerk 2015 kiest de raad ervoor gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheid tot terugvordering en verhaal. In de verordening is aan het college de uitvoering en het opstellen van nadere regels opgedragen. Onderstaande regels voorzien hierin. Deze beleidsregels gelden vanaf 1 januari 2015 en vervangen de eerder door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Beleidsregels terugvordering en verhaal WWB, IOAW en IOAZ gemeente Heemskerk 2013’.
HOOFDSTUK 1 AlGEMENE BEPALINGEN
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
College het college van burgemeester en wethouders;
Inkomensbijstand ingevolge de Participatiewet en uitkering ingevolge de voorziening IOAW en IOAZ;
Bruteren het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Inlichtingenplicht de verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht.
5. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde inkomensvoorziening als
6. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 5 wordt afgezien als
7. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
8. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd als
11. Invorderen, aanmaning, dwangbevel
Invordering van terug te vorderen bijstand vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 3 en 4 Participatiewet en artikel 28, lid 2 en 3 IOAW en IOAZ en ongeacht de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde betalingstermijn, gaat het college wanneer mogelijk direct na de afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op inkomensvoorziening.
16. Herbeoordeling lopende betalingsveroplichtingen
Het college stelt jaarlijks een draagkrachtonderzoek in om de aflossingscapaciteit opnieuw vast te stellen. Bij wijziging van het eerder opgelegde aflossingsbedrag wordt de belanghebbende hiervan bij beschikking in kennis gesteld. Een wijziging van die verplichting gaat in op de eerste van de maand volgend op die waarin de beschikking is genomen.
17. Niet of niet meer voldoen aan betalingsverplichting
Als de belanghebbende niet (meer) voldoet aan de betalingsverplichting, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel ban een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 470g, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, op basis van een executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Algemene wet bestuursrecht.
Het college verhaalt de kosten van bijstand met inachtneming van de wettelijke bepalingen en hetgeen hierover in deze regeling staat vermeld.
De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste dag van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.
Aldus vastgesteld in de BenW vergadering
burgemeester en wethouders van Heemskerk,
de secretaris de burgemeester
Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking.. Vanaf deze datum bestaat de WWB niet meer onder deze naam, maar wordt deze opgenomen in de Participatiewet. Daarom was het noodzakelijk de bestaande beleidsregels aan te passen aan de redactie van de Participatiewet.
In de eerste beleidsregel worden begrippen omschreven. Daarbij is het begrip inkomensvoorziening geïntroduceerd als verzamelnaam voor algemene bijstand (Participatiewet) en uitkering (IOAW en IOAZ).
In dit artikel wordt – ter uitwerking van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 expliciet uitgesproken dat het college (dwingend) gebruik maakt van de bevoegdheid om
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de inkomensvoorziening uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Het college kiest er – ter uitvoering van het bepaalde in de Handhavingsverordening – voor om terug te vorderen. Het gaat hierbij om alle gevallen zoals deze zijn omschreven in artikel 58 en 59 Participatiewet en 25 tot en met 26 IOAW /IOAZ.
Als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving gelden de beleidsregels 4 tot en met 10 alleen als het niet om fraudevorderingen gaat.
4. Afzien van het terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 5 en verder.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Ten aanzien van verleende inkomensvoorziening is het grensbedrag om wegens doelmatigheidsredenen niet terug te vorderen gesteld op € 250,00. Bovendien moet verrekening niet mogelijk zijn met inbegrip van verrekening met het gereserveerde op vakantiegeld. Vorderingen boven € 250,00 worden in beginsel altijd teruggevorderd.
Voor bijzondere bijstand bedraagt dit kruimelbedrag € 50,00. Ook hier geldt de restrictie dat dan van terugvordering wordt afgezien als verrekening niet mogelijk is.
Verder worden inkomsten uit de laatste maand van de uitkeringsperiode niet meer teruggevorderd mits de belanghebbende al ten minste een jaar inkomsten (uit arbeid) heeft gehad die met de bijstand werden verrekend. Dit hangt samen met het systeem van achteraf verrekenen. Inkomsten worden na afloop van een maand opgegeven en verrekend met de inkomensvoorziening over de volgende maand. Hierdoor valt er een gat van een maand bij beëindiging van de inkomensvoorziening. Als die verrekening al lang het geval is (gesteld op ten minste een jaar) is er sprake van gewenning en wordt het niet billijk geacht het laatste bedrag aan inkomen dat niet meer kan worden verrekend (inclusief verrekening met het gereserveerde vakantiegeld) nog terug te vorderen.
Ten slotte kunnen er in individuele gevallen redenen zijn op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien.
Dringende redenen kunnen volgens vaste jurisprudentie van de CRvB alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan om een zodanig bijzondere situatie gaan dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. Of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen (handelen of nalaten, bijvoorbeeld door het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht) dient te worden afgewogen bij het nemen van een intrekkings- of herzieningsbesluit. Bij een terugvorderingsbesluit kan dit niet meer aan de orde zijn.
5 tot en met 10 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden wanneer de belanghebbende gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de huidige wetten dergelijke bepaling niet meer voorkomt.
Overigens wordt met de onder 9 sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van vijftig procent (50%) van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vaststaat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van vijftig procent (50%) van het restant kan worden geïncasseerd.
Vanaf 1 juli 2009 is in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het betalingsverkeer tussen overheid en burger en vice versa geregeld. Samengevat komt dat ten aanzien van terugvordering en verhaal op het volgende neer.
Een betalingsverplichting kan rechtstreeks uit de wet voortvloeien of uit een beschikking (hier: de terugvorderingsbeschikking op grond van de artikelen 58 en 59 Participatiewet). In deze beschikking staat – voor zover hier van belang – ten minste de hoogte van het (terug) te betalen bedrag en de termijnen waarbinnen de schuldenaar voor betaling moet zorgen. Dat is volgens de Awb zes weken. De schuldenaar kan om uitstel van betaling vragen.
Als dit wordt toegestaan vervalt de termijn van zes weken. In de beschikking waarbij uitstel wordt verleend, wordt de termijn vermeld waarvoor het uitstel geldt.
Verder kan de schuldenaar om betaling in termijnen verzoeken. Als dat – passend binnen het gemeentelijk beleid - wordt toegestaan,, wordt dit bij beschikking bevestigd, waarbij de termijnen en de periodieke bedragen worden vermeld.
Uitgangspunt is dat de aflossing in redelijke verhouding moet staan tot het inkomen en dat de vordering binnen de termijn van 36 maanden (niet-verwijtbare vorderingen) is afgelost. De maximale aflossingscapaciteit kan worden bepaald aan de hand van de regels van het beslagrecht. Dit is van belang bij de toepassing van de beleidsregels 9 en 10 (kwijtschelding).
De vordering wordt na afloop van een kalenderjaar gebruteerd. Dat betekent dat dan in beginsel het terug te betalen bedrag wordt verhoogd met afgedragen loonheffing en premies. De belanghebbende kan deze door hem betaalde bedragen via de belastingaangifte compenseren.
Brutering van niet-verwijtbare vorderingen vindt niet plaats als de vordering in het vierde kwartaal van een kalenderjaar wordt opgelegd. Ook wordt geen brutering toegepast als de gemeente onredelijk laat is met het stellen van de vordering. Dit wordt naar omstandigheden beoordeeld.
De Participatiewet, IOAW en IOAZ maken verrekening mogelijk door te bepalen dat het in aanmerken nemen van middelen over de voorafgaande zes maanden niet als terugvordering wordt beschouwd. Dit staat in artikel 58 lid 4 van de wet. Verder kan de gemeente ter uitvoering van de invordering verrekenen op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.
Wordt niet binnen de opgelegde termijn betaald dan is wettelijke rente verschuldigd, als dat tenminste meer is dan € 20,00. Deze wettelijke rente gaat lopen na de aanmaningstermijn. Gedurende de periode dat uitstel is verleend wordt er geen wettelijke rente berekend.
Voor de betalingsverplichting geldt in het algemeen een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze verjaring kan worden gestuit of verlengd.
Als de schuldenaar verzuimt te betalen krijgt hij een aanmaning om alsnog (binnen twee weken) te betalen. Blijft hij dan nog in gebreke, dan wordt ingevorderd bij dwangbevel. Daarmee verschaft de gemeente zich een executoriale titel als bedoeld in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Tegen een dwangbevel staat geen bezwaar en beroep open. Hier is de burgerlijke rechter bevoegd.
De kosten komen ten laste van de schuldenaar. Hieronder vallen in elk geval de kosten van de aanmaning (een forfaitair bedrag: € 6,00 als de vordering minder is dan € 454,00 en € 14,00 als de vordering gelijk aan of hoger is dan genoemd bedrag). Daarnaast kunnen executiekosten in rekening worden gebracht. Hierbij wordt aangesloten bij de vaste bedragen die deurwaarders hiervoor in rekening mogen brengen.
Betaalde bedragen worden in een vaste volgorde geboekt: de kosten, de verschenen rente en de hoofdsom met de lopende rente.
Kosten van bijstand kunnen op derden worden verhaal in de gevallen die de wet aangeeft. Benadrukt wordt dat de inkomensvoorziening uitsluitend wordt verhaald in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Het college kiest er – ter uitvoering van het bepaalde in de Handhavingsverordening – voor om te verhalen. Verhaal vindt niet plaats op de bijstandsgerechtigde, maar op een derde. Samengevat kan verhaald worden op de (ex-)echtgenoot, wegens schenking en op een nalatenschap. Hiervoor gelden de artikelen 62 en 62a tot en met 62i Participatiewet.
Om doelmatigheidsredenen wordt niet verhaald bij relatief geringe bedragen. De te maken kosten wegen dan niet op tegen de te innen bedragen. Daarnaast kan er van verhaal worden afgezien in geval van dringende redenen. Het gaat hierbij om maatwerk waarbij een individuele afweging wordt gemaakt.
20. Berekening verhaalsbedrag en indexering
De verhaalsbijdrage van de onderhoudsplichtige wordt berekend volgens de zgn. Tremanormen. Is er al een rechtelijke uitspraak waarbij de alimentatie wordt vastgesteld, dan sluit de gemeente zich hierbij aan. Dat wil zeggen dat de gemeente dan geen zelfstandige berekening maakt. Hiervan wordt afgeweken als uit de rechterlijke uitspraak blijkt dat de vastgestelde alimentatie niet is gebaseerd op financiële gegevens. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als partijen zelf een afspraak maken over de alimentatie (of het afzien daarvan). De opgelegde alimentatie wordt geïndexeerd.
In beginsel wordt eens per drie jaar de door de gemeente vastgestelde bijdrage herberekend. Om doelmatigheidsredenen wordt de te verhalen bijdrage alleen gewijzigd als deze meer dan € 50,00 hoger is dan het eerder vastgestelde bedrag.
In rechte vastgestelde verhaalsbijdragen zijn bevoorrechte vorderingen. Met een beschikking van de rechter kan vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Daar waar de rechter een alimentatieverplichting ten behoeve van kinderen heeft bastgesteld, kan de invordering van achterstallige alimentatie worden overgedragen van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
23. Vaststelling door de rechter
Als de rechter alimentatie heeft vastgesteld, doet de gemeente geen nader onderzoek. Het door de rechter vastgestelde bedrag is dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij het verhaal van kosten van bijstand. Beleidsregel 20, lid 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.