Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingUitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad
CiteertitelUitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpNatuur, milieu en beheer openbare ruimte

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze nota heeft betrekking op het gebied stadsdeel Centrum .

Dit besluit is op 23 februari 2016 verlengd tot 1 oktober 2016 en op 5 oktober door de gemeenteraad opnieuw vastgesteld, met terug werkende kracht tot 1 oktober 2016 en werkt door tot 1 januari 2018.  

Deze regeling is verlengd bij besluit van 20 december 2017, Gemeenteblad 2018, 14540.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-03-2016nieuwe regeling

19-03-2016

Gemeenteblad 2017, 182024 Stadsdeelnieuws nr 15, jaargang 4, 14 april 2008

07/11052/OR

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad

 

 

Inhoud

1 Samenvatting en consequenties

De doelstelling van deze uitvoeringsnota is, dat er overzicht en duidelijkheid wordt gegeven in de geldende beleidsregels voor het afmeren van bedrijfsvaartuigen in de binnenstad. Het bestaand beleid is overzichtelijk gegroepeerd en toegelicht. Tevens wordt er een helder plan geschetst voor de aanpak van de vergunningverlening.

De uitvoeringsnota in een notendop:

  • Deze nota bevat het bestaand beleid en regelgeving.

  • Inhoudelijke toetsingsgronden / eisen voor ligplaatsen bedrijfsvaartuigen: Watergebonden bedrijfsactiviteiten, hoofdzakelijk gebruik en reëel bedrijf.

  • De vergunningstop voor bedrijfsvaartuigen uit 1996 blijft in stand.

  • Ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en nieuwe ligplaatsen worden meegenomen in het facetbestemmingsplan en niet in deze nota.

  •  Van de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar de vergunningplicht niet geldt wordt geen gebruik gemaakt.

  • Het beleid van het dagelijks bestuur voor het in gebruik geven van waterpercelen wordt verwoord in het steigerplan.

Om een goed beeld te krijgen van alle bedrijfsvaartuigen die ligplaats ingenomen hebben in water van het stadsdeel is er een inventarisatie gemaakt. Het gaat om circa 332 objecten.

Daarvan zijn 136 passagiersvaartuigen en 60 waterfietsen en 72 bedrijfsvaartuigen en vaartuigen bij scheepswerven en rederijen waarvoor waarschijnlijk vergunning kan worden verleend.

74 Vaartuigen zijn niet toegestaan volgens de regels. Dit zijn voornamelijk hotelboten (43 stuks) die teruggebracht moeten worden naar de oorspronkelijke functie: woonboot. Inmiddels heeft de aanpak geleid tot terugdringen van het aantal overtredingen. Er zijn al 15 dossiers “vervallen” omdat er geen sprake (meer) is van een overtreding.

Voor circa 31 vaartuigen geldt dat deze zouden moeten verdwijnen uit het water van stadsdeel Amsterdam-Centrum. Ongeveer 21 omdat er geen sprake is van een watergebonden of bedrijfsmatige activiteit en 10 omdat deze na 1996 zijn afgemeerd. Voor de 21 niet-watergebonden vaartuigen wordt een speciale tijdelijke vergunning ingevoerd. De tien vaartuigen die na 1996 zijn afgemeerd moeten verdwijnen.

Alle eigenaren van bedrijfsvaartuigen worden in de gelegenheid gesteld om een vergunning aan te vragen binnen een termijn van een half jaar na vaststelling van de beleidsregels. Vergunningen zullen in principe ook aan de opvolgende eigenaar worden verleend. Een voorwaarde is in ieder geval dat de bedrijfsactiviteiten niet wijzigen. Daarnaast worden de vergunningen voor onbepaalde tijd verleend tenzij er  aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat het noodzakelijk is om vergunningen voor bepaalde tijd te verlenen, bijvoorbeeld vanwege ontwikkelingen in de toekomst.

De vaartuigen die er nu liggen en waarvoor een vergunning kan worden afgegeven, worden niet getoetst aan de Vervangings- en verbouwingsrichtlijnen en aan (nieuwe) welstandseisen.

Voor vaartuigen die op een locatie liggen die ongeschikt is geldt dat wel een vergunning wordt afgegeven op de huidige locatie. Na de vaststelling van het facetbestemmingsplan en de doorvaartprofielen kan een andere locatie worden aangewezen. Dit is anders voor dekschuiten omdat deze (meestal) niet gebonden zijn aan één specifieke ligplaats. Voor dekschuiten zal een andere locatie worden aangewezen. Voor de nieuwe locatie wordt vervolgens een ligplaatsvergunning verleend.

Vaartuigen waarvoor geen vergunning kan worden verleend worden aangeschreven.

De toe te passen begunstigingstermijn kan variëren van 3 maanden voor recent neergelegde vaartuigen tot twee jaar voor de heel oude gevallen.

Over de inhoud van deze uitvoeringsnota heeft vooroverleg plaatsgevonden met (vertegenwoordigers van) de belanghebbenden. De regels zullen uitgebreid bekendgemaakt worden.

2   Inleiding

In stadsdeel Amsterdam-Centrum is in de afgelopen jaren hard gewerkt om de situatie op het water te verbeteren. Dit betekent ook dat er veel energie gestoken is in het opstellen van (nieuwe) uitgangspunten voor het gebruik van het water. Dit was nodig omdat het water steeds intensiever gebruikt wordt. Als gevolg daarvan is o.a. in januari 2006 de Visie op het water van de binnenstad (visie) vastgesteld. In de visie heeft het dagelijks bestuur toegezegd dat er bedrijfsvaartuigenbeleid zal komen.

Al eerder heeft het college van burgemeester en wethouders dergelijk beleid toegezegd (in 1995 in de Nota Amsterdam te Water en in 1999 bij het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te Water).

Allereerst een korte beschrijving van de bedrijfsactiviteiten te water.

Natuurlijk is Neerlands grootste toeristische attractie geconcentreerd op het water van de binnenstad (rondvaart). Dit is deels een kwestie van veel varen, maar deels ook een ruimteclaim voor op- en afstapvoorzieningen, steigers en ligplaatsen als er niet wordt gevaren.

Daarnaast is er een behoorlijk aantal watergebonden bedrijven dat één of meerdere bedrijfsvaartuigen of -objecten gebruikt voor bijvoorbeeld scheepsreparatie, -bouw of -onderhoud. Deze activiteiten zijn onmisbaar voor een waterstad als Amsterdam. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd, dat onder andere de steeds strengere milieuwetgeving het moeilijker maakt om deze activiteiten in de binnenstad te handhaven, laat staan uit te breiden.

Voor watergebonden bedrijfsactiviteiten wil het dagelijks bestuur zoveel mogelijk ruimte bieden, afgewogen tegen de andere functies op het water. Het afwegingsinstrument hiervoor is het facetbestemmingsplan voor het water (zie verder paragraaf 4.4).

Waarom komt er op dit moment een nota?

Allereerst ligt de oorzaak hiervan in het feit dat de afgelopen jaren de prioriteit heeft gelegen bij de aanpak van (illegale) woonboten. Dit is nu op orde: alle woonboten in stadsdeel Amsterdam-Centrum zijn vergund.

Er zijn in het verleden verschillende beleidsstukken over bedrijfsvaartuigen vastgesteld, maar in de praktijk is daar niet duidelijk uitvoering aan gegeven. Om die reden is al het bestaand beleid aangaande ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen in deze nota opgenomen, evenals duidelijke richtlijnen voor de uitvoering van het beleid.

Voorts is ervoor gekozen om de uitvoeringsregels voor bedrijfsvaartuigen nu vast te stellen, zodat bij de discussie over het komende facetbestemmingsplan voor het water van de binnenstad duidelijk is welke vaartuigen wel en welke niet in de planvorming moeten worden betrokken.

Voor het innemen van een ligplaats met een bedrijfsvaartuig is net als voor een woonboot een ligplaatsvergunning nodig. Er zijn tot nu toe nauwelijks vergunningen verleend voor bedrijfsvaartuigen in de binnenstad.

Om een goed beeld te krijgen van alle bedrijfsvaartuigen die een ligplaats ingenomen hebben in het water van het stadsdeel is er een inventarisatie gemaakt. Daarbij is bekend geworden om hoeveel vaartuigen het gaat, en welke soort activiteit het betreft.

Wat zijn bedrijfsvaartuigen?

In de Vhb is het begrip bedrijfsvaartuigen als volgt gedefinieerd:

Bedrijfsvaartuig: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

Dit betekent dat alle hoofdzakelijk bedrijfsmatige of sociaal-culturele activiteiten hieronder vallen. Voorbeelden van bedrijfsvaartuigen zijn rondvaartboten en werkboten. Woonboten en pleziervaartuigen zijn geen bedrijfsvaartuigen.

In deze nota wordt uitgegaan van bestaand beleid en regelgeving. Oplossingen voor knelpunten tussen de regels en de praktijk komen in deze uitvoeringsnota aan de orde.

De vraag of voor bedrijfsvaartuigen een ligplaatsvergunning kan worden afgegeven zal worden getoetst aan de daarvoor geldende regels, waaronder de eis dat er sprake moet zijn van watergebonden activiteiten. Deze eis is opgenomen in de Vhb en in de Visie op het water van de binnenstad en stond ook al verwoord in de Nota Amsterdam te Water uit 1995 en het Evaluatierapport daarvan van 1999.

Er zal worden gekeken of een activiteit hoofdzakelijk bedrijfsmatig is. Indien het gebruik niet hoofdzakelijk bedrijfsmatig is, valt het vaartuig in een andere categorie (woonboot, pleziervaartuig of object). Dit zal van geval tot geval beoordeeld worden.

Het resultaat van de voorgestelde aanpak zal zijn dat alle bedrijfsvaartuigen die hiervoor in aanmerking komen beschikken over een ligplaatsvergunning. Bedrijfsvaartuigen waarvoor geen vergunning kan worden afgegeven, moeten verdwijnen uit stadsdeel Amsterdam-Centrum.

3   Inventarisatie

Om een goed beeld te krijgen van alle bedrijfsvaartuigen die ligplaats ingenomen hebben in het water van het stadsdeel is er een inventarisatie gemaakt. Het gaat om circa 332 objecten.

Voor de goede orde: Het betreft een grove inventarisatie, zowel in aantal als in soort activiteit. Dit komt omdat niet ieder vaartuig op de ligplaats aanwezig is, bijvoorbeeld vanwege een bezoek aan de werf. Daarnaast omdat op voorhand niet met absolute zekerheid kan worden gezegd of een vaartuig onder de juiste soort activiteit is ondergebracht. Elk vaartuig wordt (later) afzonderlijk getoetst. In de loop van de tijd zal de inventarisatie worden gecompleteerd met informatie die later toegevoegd wordt.

3.1   Geen watergebonden of bedrijfsmatige activiteiten ( 64)

• Hotelboten: 43 stuks

Hotelboten zijn over het algemeen (voormalige) woonboten waarvoor een ligplaatsvergunning als woonboot is afgegeven. Het is de bedoeling dat de woonfunctie in ere hersteld wordt. De vaartuigen kunnen dus op de locatie blijven. De hotelfunctie moet worden gestaakt.

Bed & Breakfast voor maximaal 4 gasten en waarmee max. 40% van de woonboot gebruikt wordt valt niet onder hotelactiviteiten. Dit is toegestaan zo lang de woonfunctie het hoofdgebruik blijft.

Inmiddels heeft de aanpak geleidt tot terugdringen van het aantal overtredingen. Er zijn al 15 dossiers “vervallen” omdat er geen sprake (meer) is van een overtreding. 

• Objecten / Ex-bedrijfsvaartuigen: 7 stuks

Dit betreft voornamelijk dekschuiten (al dan niet met opbouw) die niet meer in gebruik zijn. Deze vaartuigen moeten verdwijnen.

• (Overige) bedrijfsvaartuigen zonder watergebonden activiteiten: 14 stuks

Dit betreft bedrijfsvaartuigen die wel in gebruik zijn, maar zonder watergebonden activiteiten (zoals een kantoor). Deze vaartuigen komen niet in aanmerking voor een ligplaatsvergunning.

3.2   Watergebonden en bedrijfsmatige activiteiten (268)

• Passagiersvaartuigen: 136 stuks en 60 waterfietsen

De traditionele Amsterdamse rondvaartboten liggen voornamelijk op vier locaties: Singelgracht, in het Open Havenfront / Prins Hendrikkade, het Rokin en het Damrak. De rest - voornamelijk salonboten - ligt verdeeld over de rest van het water in het centrum. De waterfietsen liggen in de Prinsengracht en in de Keizersgracht. De rondvaartboten beschikken allen over een vergunning voor passagiersvervoer (centrale stad). Behalve deze vergunning moet er ook een ligplaatsvergunning zijn verleend, wat in het verleden vrijwel nooit is gebeurd. Deze vaartuigen krijgen nu een ligplaatsvergunning (zie ook hoofdstuk 6.1).

• Overige bedrijfsvaartuigen met watergebonden activiteiten: 35 stuks

Het gaat hier voornamelijk om dekschuiten, vaartuigen van vaarscholen, sleepboten en directieboten/werkboten.

• Bedrijfsvaartuigen van en bij scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven, van jachthavens en van rederijen: 37 stuks

Dit betreft voornamelijk pontons, bokken, dekschuiten en directie/werkboten.

Van deze 268 zijn er ongeveer 10 vaartuigen die na de vergunningstop van 1996 zijn afgemeerd. Dat betekent dat daarvoor geen vergunning kan worden afgegeven.

Voor 258 vaartuigen kan waarschijnlijk een ligplaatsvergunning worden afgegeven.

Overigens: Niet voor iedere afzonderlijke waterfiets wordt een vergunning verleend. Waar mogelijk wordt geclusterd. (Zie ook onder hoofdstuk 3 / Aanwijzing gebieden waar geen vergunning nodig is).

Dit betekent dat er in totaal ongeveer 31 vaartuigen zouden moeten verdwijnen. Dit zijn objecten / ex-bedrijfsvaartuigen; niet watergebonden vaartuigen; en vaartuigen die na de vergunningstop zijn afgemeerd. Ongeveer 21 omdat er geen sprake is van een watergebonden of bedrijfsmatige activiteit en 10 omdat deze na 1996 zijn afgemeerd.

Voor de 21 niet-watergebonden vaartuigen wordt een speciale tijdelijke vergunning ingevoerd. De tien vaartuigen die na 1996 zijn afgemeerd moeten verdwijnen. (Zie verder hoofdstuk 6)

4   Uitgangspunten

4.1   Bestaand beleid en regelgeving

In deze nota wordt uitgegaan van bestaand beleid en regelgeving.

In de Nota Amsterdam te Water uit 1995 wordt uitgegaan van grote terughoudendheid met het verlenen van vergunningen. De VHB stelt regels aan het soort bedrijfsactiviteit dat mag plaatsvinden op het water (alleen watergebonden bedrijfsactiviteiten). Volgens de visie gelden de huidige ligplaatsen in grote lijnen als uitgangspunt, maar de bedrijvigheid moet wel passen in de ruimtelijke en economische structuur van het gebied en moet een watergebonden karakter hebben. In bijlage 1 vindt u het overzicht van bestaand beleid en regelgeving.

4.2   Vergunningstop bedrijfsvaartuigen 1996.

In 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten tot invoering van de regeling “Instelling beëindiging vergunningverlening bedrijfsvaartuigen binnenstad en havenatlasgebied” (volgnr. 103, gemeenteblad 1996). De tekst hiervan is opgenomen in bijlage 3. Hierin is bepaald dat de positie van slechts die bedrijfsvaartuigen die uiterlijk op 18 december 1996 ligplaats hadden in de binnenstad of het Havenatlasgebied kan worden beoordeeld op de vraag of sprake kan zijn van vergunningverlening. Dit geldt ook voor aanvragen die uiterlijk op 18 december 1996 zijn ingediend. Dat betekent dat alleen die vaartuigen eventueel voor een ligplaatsvergunning in aanmerking kunnen komen. Voor vaartuigen of aanvragen voor vaartuigen van na die datum kan dus geen ligplaatsvergunning worden verleend.

Een uitzondering op deze regeling geldt voor passagiersvaartuigen. Daarvoor kan wel een vergunning worden afgegeven.

Nu - 10 jaar later - is de Vhb op dit punt niet gewijzigd en is de regeling niet ingetrokken. Er is immers nog altijd sprake van spaarzame waterruimte waarbij de prioriteiten - zoals die zijn vastgelegd in genoemde verordening en de nota’s uit 1995 en 1999 als het gaat om gebruik - nog altijd actueel zijn.

4.3   Inhoudelijke toetsingsgronden

  • 4.3.1

    Watergebondenheid

  • Sinds 1974 (Wijziging APV: 1974, Gemeenteblad afdeling 3, volgnummer 142) geldt het beleid dat sprake moet zijn van watergebondenheid:

  • Dit blijft uitgangspunt. Er moet sprake zijn van een activiteit die ter uitoefening van het beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft. Er moet dus een duidelijk aanwijsbare noodzaak zijn om activiteiten op het water uit te voeren. Deze eis is opgenomen in de Verordening op de haven en het binnenwater (en dus “wettelijk” verankerd). Dit is ook opgenomen in de Visie op het water van de binnenstad.

  • Dit betekent dat er zeer terughoudend gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om in bijzondere gevallen toch vergunning te verlenen (artikel 2.4.1, 5e lid) voor niet watergebonden activiteiten. Dit beleid geldt nu ook al. Het dagelijks bestuur zal alleen in zeer uitzonderlijke gevallen niet-watergebonden bedrijfsactiviteiten vergunnen. Een voorbeeld van zo’n besluit is de Poezenboot.

  • Voorbeelden van watergebonden activiteiten zijn rondvaartboten of scheepsreparatiebedrijven. Een voorbeeld van niet watergebonden activiteiten is een hotelboot of andere horeca of een kantoorboot.

  • In verband met het door ons op 11 juli 2006 vastgestelde plan van aanpak voor illegale hotelboten is in de raad een discussie ontstaan over het criterium “watergebonden”. Het stadsdeelbestuur heeft beperkte vrijheid om vergunningen te verlenen voor niet-watergebonden bedrijven op het water. Deze vrijheid is geregeld in de Verordening op de haven en het binnenwater: er kunnen gebieden worden aangewezen waar de vergunningplicht voor bedrijfsvaartuigen niet geldt of er kan een individuele uitzondering worden gemaakt. Voor de gebieden wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze nota. Wij zullen (net als nu) zeer spaarzaam gebruik maken van een uitzondering op de regels. Vanuit de achtergrond dat de waterruimte schaars is, dat er voor veel functies een plek op het water moet worden ingeruimd en dat er grote behoefte bestaat aan woonruimte op het water vindt het dagelijks bestuur het niet gepast om voor de functie “hotelboot” een uitzonderingspositie te regelen.

  • 4.3.2

    Hoofdzakelijk gebruik

  • Er zal worden gekeken of een activiteit hoofdzakelijk bedrijfsmatig is. Indien het gebruik niet hoofdzakelijk bedrijfsmatig is, valt het vaartuig in een andere categorie (woonboot, pleziervaartuig of object). Dit zal van geval tot geval beoordeeld worden.

  • Voor de beoordeling of sprake is van een bedrijfsmatige activiteit op een bedrijfsvaartuig wordt in de regels uitgegaan van hoofdzakelijk gebruik. Dat betekent in ieder geval meer dan de helft van het gebruik van het vaartuig. Om aan dit criterium invulling te geven wordt gebruik gemaakt van de verdeling 60 / 40. Er zal minimaal 60 % van het oppervlak van het vaartuig bedrijfsmatig gebruikt moeten worden om aangemerkt te kunnen worden als bedrijfsvaartuig.

  • Er kan ook getoetst worden aan tijdbesteding. Niet al het gebruik is immers in oppervlak uit te drukken. Ook hiervoor geldt de verdeling 60 / 40. Er zal daarbij ook gekeken worden naar de omvang van het bedrijf om te beoordelen of er sprake is van hoofdzakelijk bedrijfsmatige activiteiten.

  • Per geval zal worden beoordeeld of sprake is van hoofdzakelijk gebruik.

  • 4.3.3

    Reëel bedrijf

  • Om in aanmerking te komen voor een ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig moet sprake zijn van een reëel bedrijf. Daarbij worden in ieder geval de volgende eisen gesteld: het bedrijf moet ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel en alle overige benodigde vergunningen moeten aanwezig zijn (bijv. milieuvergunning, exploitatievergunning).

  • Vast moet komen te staan dat er sprake is van een reëel bedrijf. Er kunnen aanvullende gegevens worden gevraagd ter beantwoording van de vraag of sprake is van een reëel bedrijf. Hierbij kan gedacht worden aan facturen, rekeningoverzichten of andere documenten waaruit de omzet of intensiteit van de werkzaamheden blijkt. De achtergrond van dit criterium is, dat het niet wenselijk is om een bedrijfsvaartuig schaarse ligplaatsruimte te bieden als er bijvoorbeeld maar vier keer per jaar een bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd.

  • 4.3.4

    Hobbymatig gebruik

  • Tussen bedrijfsmatige activiteiten en hobbymatig gebruik zit een grijs gebied.

  • Het is niet de bedoeling dat onder de noemer “hobby” toch bedrijfsmatige activiteiten worden ontplooid: De activiteiten mogen niet een omvang hebben alsof er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten.

  • De activiteiten mogen dus niet een zodanige omvang en tijdbesteding hebben dat zij boven het hobbymatige karakter uit stijgen. Alleen al vanwege het in gebruik nemen van het water op zichzelf is dit ongewenst. Anderen moeten immers ook over een vergunning beschikken. Bij dergelijke uit de hand gelopen hobby’s zal gekeken worden of de bedrijvigheid op winst gericht is en tevens of de omvang van dien aard is dat sprake is van bedrijfsmatige bedrijvigheid. We zullen ons bij de aanpak concentreren op excessen.

  • Dit soort hobbyachtige activiteiten doet zich vooral voor in de sfeer van het opknappen van (plezier)vaartuigen. Verbouw- herstel of sloopwerkzaamheden aan vaartuigen zijn aan strikte regels gebonden (artikel 3.3.1 Vhb). In grote lijnen is daarin opgenomen dat grote onderhouds- of herstelwerkzaamheden door en op een werf dienen plaats te vinden. Deze regels gelden ook - zo niet juist - voor hobbyisten.

  • 4.3.5

    Ligplaats innemen

  • Voor het ligplaats innemen met bedrijfsvaartuigen is een vergunning nodig zoals bedoeld in artikel 2.4.1 van de Vhb.

  • De regel in de Vhb over het ligplaats innemen gaat uit van het feitelijk ligplaats innemen met een vaartuig. Dat betekent dat er - wanneer er wordt afgemeerd - altijd sprake is van het ligplaats innemen zoals bedoeld in de Vhb.

  • Indien er naar verkeersopvatting sprake is van het voor korte duur stilleggen van een vaartuig dan kan dat niet worden gezien als ligplaats innemen.

  • Definitie

  • Onder het innemen van een ligplaats dient in dit verband te worden verstaan stilliggend in de zin van geankerd zijn (waaronder ook dient te worden begrepen het afmeren met behulp van spudpalen) hetzij gemeerd liggend zoals bedoeld in artikel 1.01 onder D sub 3 van het Binnenvaartpolitiereglement, anders dan in afwachting van de bediening van een brug of sluis, bunkeren en al het overige voor korte duur stilleggen wat naar verkeersopvatting niet kan worden gezien als ligplaats innemen.

  • Accu’s opladen is geen bunkeren

  • Ook stilleggen om te kunnen bunkeren (van brandstof) kan niet worden gezien als ligplaats innemen, omdat het bunkeren van brandstof korte tijd in beslag neemt. Omdat er nu recent meer elektrische vaartuigen in de vaart zijn genomen, moet ook een standpunt worden bepaald over het opladen van deze boten in relatie tot de term ligplaats innemen.

  • Het opladen van accu’s van passagiersvaartuigen betreft geen bunkeren omdat er geen sprake is van brandstof innemen. Daarnaast neemt het opladen van accu’s lange tijd in beslag: Wanneer een passagiersvaartuig een dag in de vaart geweest is, is er minstens enkele uren voor nodig om de accu’s op te laden.

4.4   Ruimte voor nieuwe ontwikkelingen / aansluiting bij het toekomstig facet-bestemmingsplan

In principe regelen de meeste (nieuwe) bestemmingsplannen in het stadsdeel een status quo voor het aantal woonboten en bedrijfsvaartuigen. In de visie is dit uitgangspunt ook verwoord. Het vernieuwde bestemmingplan laat, net als op de wal (bestemming gemengde doeleinden) wél ruimte voor het ofwel neerleggen van een bedrijfsvaartuig ofwel van een woonboot. In de visie is het standpunt opgenomen dat omzetting van een woonboot naar een bedrijfsvaartuig niet gewenst is vanwege het evenwicht in wonen en werken. Het is dus niet toegestaan om een woonboot om te zetten in een bedrijfsvaartuig (en omgekeerd). Dit blijft uitgangspunt. Bij de opstelling van het facetbestemmingsplan voor het water zal opnieuw naar worden gekeken op welke wijze ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen en woonboten worden bestemd.

Nieuw beleid over nieuwe ontwikkelingen en nieuwe ligplaatsen zal meegenomen worden bij de totstandkoming van het facetbestemmingsplan en zal dus niet aan de orde komen in deze nota.

Deze uitvoeringsnota over bedrijfsvaartuigen zal wel nadrukkelijk worden betrokken bij de totstandkoming van dit nieuwe facetbestemmingsplan.

Het dagelijks bestuur zou op die manier ruimte kunnen maken voor gewenste ontwikkelingen door bijvoorbeeld een bepaalde categorie bedrijvigheid in het bestemmingsplan aan te wijzen waarvoor het wél mogelijk wordt om - ondanks de vergunningstop - een ligplaatsvergunning aan te vragen. Het gaat hier dus om nieuwe situaties.

Overigens is het een afweging geweest om de vaststelling van het uitvoeringsbeleid bedrijfsvaartuigen aan te houden totdat het facetbestemmingsplan gereed is. Uiteindelijk is er voor gekozen om deze nota nu toch vast te stellen zodat bij de discussie over het bestemmingsplan duidelijk is welke vaartuigen wel en welke niet in de planvorming worden betrokken.

Een laatste nieuwe ontwikkeling, die hier genoemd kan worden is dat het dagelijks bestuur mogelijkheden gaat onderzoeken om kleinschalige venters op het water toe te staan, bijvoorbeeld een rondvarende ijscoboot. De exacte voorwaarden hiervoor zijn nog niet bekend. Er moet naast de nautische aspecten, veel aandacht worden besteed aan de verhouding van venten op het water met venten op de wal en het daar bestaande verdelingssysteem voor vergunningen. Tevens is de vergunningenstop voor het afmeren van bedrijfsvaartuigen hier een aandachtpunt net als het ventverbod in de binnenstad.

4.5   Aanwijzing gebieden waar geen vergunning nodig is

Het dagelijks bestuur kan gebieden aanwijzen voor specifieke categorieën bedrijfsvaartuigen (artikel 2.4.1, lid 2). Een voordeel van het aanwijzen van een gebied is dat de eigenaar geen ligplaatsvergunning hoeft aan te vragen en het bestuur deze niet hoeft af te geven (vereenvoudiging regels). Een nadeel van dit artikellid is dat het de vergunningplicht buiten spel zet. Daarmee kan een ieder in principe doen en laten wat hij wil binnen het aangewezen gebied. Er kan dan bijvoorbeeld ook niet worden getoetst aan de verbouwings- en vervangingsrichtlijnen. Dit is een ongewenste situatie in de binnenstad, die vrijwel geheel is aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Het dagelijks bestuur zal  geen gebruik maken van de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen voor specifieke categorieën bedrijfsvaartuigen.

Er is wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om plaatsen aan te wijzen waar geen vergunning nodig is, waarbij ook gekeken is naar de mogelijkheden van verhuur van het water of erfpacht (dit mede in verband met het Steigerplan).

Het gaat hierbij om dekschuiten en passagiersvaartuigen (rondvaartboten) en waterfietsen, omdat deze vaartuigen nu al in concentratiegebieden ligplaats innemen.

Dekschuiten nemen voornamelijk ligplaats in aan de noordoostzijde van de Dijksgracht. Voor dit gebied is de mogelijkheid tot aanwijzing voor dekschuiten onderzocht.

Er worden door de centrale stad aan de Dijksgracht nieuwe ligplaatsen gecreëerd voor woonboten. Volgens de huidige plannen is er voldoende ruimte voor de thans afgemeerde dekschuiten. Vanwege de aanleg van deze nieuwe ligplaatsen kan een aanwijzing van dit specifieke stuk water voor meer dekschuiten (op dit moment) niet plaatsvinden.

Verder betreft het water van de centrale stad. Stadsdeel Amsterdam-Centrum is hier dus niet bevoegd en kan hier geen ligplaatsen afgeven of gebieden aanwijzen.

Passagiersvaartuigen liggen voornamelijk in het Open Havenfront, aan het Rokin en aan het Damrak en de waterfietsen in de Prinsengracht en in de Keizersgracht. Verder liggen er verspreid nog passagiersvaartuigen (vooral salonboten) al dan niet met een bijboot in andere grachten.

Eigenaren van passagiersvaartuigen die beschikken over een exploitatievergunning en een ligplaats innemen, krijgen naast een ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig ook een huurovereenkomst aangeboden voor het gebruik van het water. Dit maakt onderdeel uit van het eind 2007 vast te stellen Steigerplan.

Voor passagiersvaartuigen is gekozen voor het instrument ligplaatsvergunning. Het aanwijzen van gebieden is in dit geval geen bruikbaar instrument vanwege het volgende:

Bij een gebiedsaanwijzing geldt dat alle passagiersvaartuigen met een exploitatievergunning in het gebied ligplaats in zouden mogen nemen. Dus ook eigenaren die niet beschikken over een huurovereenkomst, waaronder ook passagiersvaartuigen uit andere stadsdelen.

Dat komt niet overeen met de wens van het stadsdeel om het aantal ligplaatsen voor passagiersvaartuigen (voorlopig) niet uit te breiden. Het afgeven van een ligplaatsvergunning is dus ook nodig om te voorkomen dat boten uit andere stadsdelen naar het centrum komen.

Omdat deze locaties zeer gewild zijn (o.a. vanwege de centrale ligging in de stad) worden problemen verwacht als het dagelijks bestuur achterwege laat om het ligplaats innemen goed te regelen met vergunningen. Er kan immers niet gehandhaafd worden op het ligplaats innemen als er geen ligplaatsvergunning nodig is. Dat betekent dat de reders onderling kunnen bepalen wie daar ligplaats in kan nemen of dat een reder bij een concurrent een boot zou kunnen neerleggen. Om dit te voorkomen is gekozen voor het instrument ligplaatsvergunningverlening voor passagiersvaartuigen.

Wel wordt aan ondernemers de ligplaatsvergunning flexibel verleend om het de ondernemer zo makkelijk mogelijk te maken vanwege het streven naar minder regels / lastendruk.

Bijvoorbeeld: De ondernemer krijgt één ligplaatsvergunning voor meer vaartuigen als dat mogelijk is. Een ondernemer met meer vaartuigen dan beschikbare ligplaatscapaciteit, kan dan zelf bepalen welk vaartuig wordt afgemeerd. Een en ander wordt nader in de ligplaatsvergunning zelf geregeld.

4.6   Water in eigendom derden / verhuurd en verpacht water

Ook bij eigendom, huur of erfpacht is een ligplaatsvergunning nodig als er sprake is van openbaar water. De Vhb geldt immers voor al het openbare water. Dit zijn alle wateren die al of niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

In vrijwel alle gevallen is sprake van openbaar water.

Het beleid van het dagelijks bestuur voor het in gebruik geven van waterpercelen wordt verwoord in het nog vast te stellen Steigerplan.

5   Categorieën bedrijfsvaartuigen en uitvoering van het beleid

Hieronder komen de verschillende soorten bedrijfsvaartuigen aan de orde, waarbij de wijze van toepassen van het beleid is omschreven.

5.1   Hotelboten

Een hotel is geen watergebonden activiteit. Hotelboten krijgen dan ook geen ligplaatsvergunning.

Voor de aanpak van hotelboten is op 11 juli 2006 het “Plan van aanpak illegale hotelboten in stadsdeel Amsterdam-Centrum” vastgesteld door het dagelijks bestuur. Voor de aanpak van hotelboten wordt dan ook verwezen naar deze notitie.

Bed & Breakfast (voor maximaal 4 gasten en waarmee max. 40% van de woonboot gebruikt wordt) valt niet onder hotelactiviteiten. Dit is - net als op de wal - toegestaan.

Als het door de centrale stad nog vast te stellen beleid voor “short stay” hiervoor nog aanleiding geeft kan het dagelijks bestuur het Plan van aanpak illegale hotelboten wijzigen en zal ook moerten worden gekeken of er aanleiding bestaat nieuw beleid te maken voor dit type bedrijfsvaartuigen.

5.2   Dekschuiten

Dekschuiten worden gebruikt tijdens werkzaamheden door de overheid of door bedrijven en/of particulieren. Voor de duur daarvan is geen ligplaatsvergunning nodig als er een opbreekvergunning is afgegeven.

Op momenten dat er niet mee wordt gewerkt, worden dekschuiten over het algemeen afgemeerd aan de Dijksgracht, maar ook op andere locaties in Amsterdam. Aangezien de Dijksgracht zeer waarschijnlijk niet beschikbaar komt om alle dekschuiten af te meren (zie onder Aanwijzing gebieden), is er gezocht naar een oplossing voor dekschuiten die in afwachting van werk afgemeerd liggen:

De bedoeling is dat vast komt te staan dat het nodig is dat deze dekschuiten in Amsterdam wachten op werk. Per geval zal onderzocht worden of de aanwezigheid van een dekschuit in Amsterdam nodig is. Dit zal o.a. gerelateerd worden aan de omvang van het bedrijf en de werkzaamheden die uitgevoerd worden in Amsterdam. Het moet in ieder geval gaan om een in Amsterdam gevestigd bedrijf en/of de werkzaamheden moeten overwegend in Amsterdam worden uitgevoerd. De bewijslast ligt bij de aanvrager.

5.3   Objecten (ex- bedrijfsvaartuigen)

Met een aantal bedrijfsvaartuigen wordt in het geheel geen bedrijfsactiviteit meer uitgevoerd. Bedrijfsvaartuigen dienen hoofdzakelijk gebruikt te worden of bestemd te zijn voor een bedrijf of beroep. Bedrijfsvaartuigen die niet (meer) worden gebruikt en ook niet (aantoonbaar) in afwachting zijn van werk, kunnen niet meer aangemerkt worden als bedrijfsvaartuig. Dit geldt ook voor dekschuiten. Er is dan sprake van een gewijzigd gebruik en daarmee is er ook sprake van een nieuwe situatie. Dergelijke vaartuigen zijn “objecten” zoals bedoeld in artikel 2.5.2. VHB. Objecten zijn ongewenst omdat daarmee onnodig beslag gelegd wordt op het openbare water. Dergelijke vaartuigen zullen dan ook verwijderd moeten worden.

5.4   Passagiersvaartuigen

Voor passagiersvaartuigen geldt een uitzondering op de vergunningenstop uit 1996. Dit betekent dat voor passagiersvaartuigen wél een ligplaatsvergunning kan worden afgegeven. Voorwaarde is wel dat voor het vaartuig een exploitatievergunning is verleend.

Er worden géén nieuwe ligplaatsen voor passagiersvaartuigen in het beheersgebied van stadsdeel Amsterdam-Centrum uitgegeven tot het facetbestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld. Hierover heeft het dagelijks bestuur in 2005 - bij de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen door de centrale stad - al een standpunt ingenomen. Dat betekent dat voorlopig alleen voor bestaande passagiersvaartuigen, die al vóór de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen in 2006 dergelijke vergunningen hadden, ligplaatsen zullen worden gehonoreerd.

Over het algemeen beschikken de eigenaren van deze legale rondvaartboten over een ligplaats. In principe kan daarvoor een ligplaatsvergunning worden afgegeven. Er zal echter wel een aantal passagiersvaartuigen zijn, dat niet op een geschikte plaats ligt (zie paragraaf 5.5 en 6.1). Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij sommige salonboten. Deze zijn na 1996 her en der neergelegd (wél met exploitatievergunning maar zonder ligplaatsvergunning). Deze boten liggen over het algemeen niet in overeenstemming met het bestemmingsplan en soms ook binnen de door de centrale stad vast te stellen doorvaartprofielen. Hiervoor zullen met de vaststelling van het facetbestemmingsplan voor het water van de binnenstad andere ligplaatsen moeten worden gezocht. In afwachting daarvan wordt wél een ligplaatsvergunning verstrekt voor de huidige ligplaats.

5.5   Huidige ligplaats niet geschikt

Voor al aanwezige bedrijfsvaartuigen waarvoor een ligplaatsvergunning kan worden verleend, maar waarbij sprake is van het innemen van een ongewenste of ongeschikte ligplaats (bijvoorbeeld strijd met het bestemmingsplan of de doorvaartprofielen) zal gezocht moeten worden naar een andere locatie.

Voor deze vaartuigen geldt dat wel een vergunning wordt afgegeven op de huidige locatie, maar onder de uitdrukkelijke vermelding dat er nog een andere ligplaats zal worden gezocht. Na de vaststelling van het facetbestemmingsplan of de doorvaartprofielen kan een andere locatie worden aangewezen.

Ook voor dekschuiten die hoofdzakelijk bedrijfsmatig worden gebruikt geldt dat er in principe een vergunning voor de huidige ligplaats wordt afgegeven. Echter: dekschuiten kunnen in veel gevallen eenvoudig verplaatst worden naar een andere locatie. Daar waar de ligplaats nodig is voor bijvoorbeeld een woonboot, of als er sprake is van het innemen van een ongewenste of ongeschikte ligplaats (bijvoorbeeld strijd met het bestemmingsplan of de doorvaartprofielen), zal voor de dekschuit een andere locatie worden aangewezen. Voor de nieuwe locatie wordt een ligplaatsvergunning verleend. Dit geldt dus niet voor dekschuiten die niet hoofdzakelijk bedrijfsmatig worden gebruikt. Deze worden immers aangemerkt als (ongewenst) object.

5.6   Bedrijfsvaartuigen van en bij scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven, van jachthavens en rederijen. 

Algemeen

Bij scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven, jachthavens en rederijen zijn veelal objecten en vaartuigen aanwezig in relatie tot de noodzakelijke werkzaamheden die uitgevoerd worden, maar ook werkvoorraad en verkoopvoorraad. Hierbij moet gedacht worden aan bokken, bijboten en werkvlotten die dienen om onderhoud en reparaties mogelijk te maken, vaartuigen die wachten op reparatie en vaartuigen die wachten op verkoop. Dit zijn watergebonden activiteiten zodat hiertegen op zich geen bezwaar is. Bovendien is de locatie meestal bestemd voor die activiteiten. Dit soort bedrijven heeft immers veelal een privaatrechtelijke overeenkomst (huur of pacht) met het stadsdeel voor het gebruik van het water (en soms ook voor het gebruik van grond).

Omdat de vaartuigen veelal over het water dat is bestemd voor de werkzaamheden “rondzwerven” kan hiervoor niet één exacte locatie worden aangewezen. Een ligplaatsvergunning zal daarom ook afgegeven kunnen worden voor een bepaald stuk water.

Voorwaarde is wel dat de locatie bestemd is voor die activiteiten. De bedoeling is dat vast komt te staan dat de aanwezige vaartuigen binnen de bestemming passen. De bewijslast ligt bij de aanvrager.

Opslag van goederen op het water wordt in ieder geval niet aangemerkt als een watergebonden activiteit. Dat is dus niet toegestaan.

Een uitzondering geldt voor bestaande gevallen: Gekoppeld aan watergebonden activiteiten met vergunning, zoals de passagiersvaart, zijn er al bestaande activiteiten zoals opslag die niet anders kunnen dan op het water. In die bestaande gevallen wordt ontheffing voor een object verleend.

Nb. Situaties van opslag van goederen die na de bekendmaking van het conceptbeleid (na 1 mei 2007) zijn gecreëerd, vallen niet onder deze uitzondering.

Omdat scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven, jachthavens en rederijen heel verschillende werkzaamheden kennen - en er daarom ook een verschillende benadering en beoordeling vereist is - wordt hieronder een nadere uitleg gegeven van de verschillende bedrijven.

Scheepswerven

Volgens de Van Dale zijn scheepswerven werkplaatsen waar schepen worden gebouwd of hersteld. Het betreft bedrijven met bebouwing op de wal die grenzen aan water, veelal voorzien van een helling. Scheepswerven beschikken meestal over eigen water (erfpacht, eigendom, etc.). Uitgangspunt is dat in die gevallen de activiteiten van werven binnen de grenzen van het eigen water plaatsvindt, waarbij het een voorwaarde is dat bedrijf beschikt over alle overige benodigde vergunningen / ontheffingen.

Bij scheepswerven is een onderscheid te maken in vaartuigen die behoren tot de werkvoorraad en vaartuigen die behoren tot de bedrijfsinventaris.

Voor de bedrijfsinventaris geldt dat het uitgangspunt is dat het oppervlak dat daarvoor in gebruik is, gelijk blijft. Er mag vervangen worden als het (water)oppervlak dat daarvoor in gebruik is niet uitgebreid wordt.

Vergroting van het wateroppervlak behoort tot de mogelijkheden. Er moet wel getoetst worden aan o.a. de noodzaak, zodat er een nieuwe ontheffing moet worden aangevraagd. Deze voorwaarde is bedoeld om excessen tegen te gaan. Bij bedrijfsinventaris moet men denken aan bijvoorbeeld bokken, bijboten en werkvlotten.

Voor vaartuigen die ter reparatie zijn aangeboden en behoren tot de werkvoorraad gelden de volgende voorwaarden:

  • het moet aannemelijk zijn dat er werkzaamheden aan het vaartuig moeten worden uitgevoerd (werkvoorraad);

  • het vaartuig mag niet in het doorvaartprofiel liggen;

  • er mag geen sprake zijn van een nautisch bezwaar of overtreding van enig wettelijk voorschrift zijn en

  • de duur van het ligplaats innemen gebeurt binnen een redelijke termijn met een maximum van 3 maanden. Verlenging van de termijn behoort tot de mogelijkheden. Dat moet wel beoordeeld worden aan o.a. de noodzaak, zodat dit moet worden aangevraagd. Deze voorwaarde is bedoeld om excessen tegen te gaan.

Bij scheepswerven kan er ook sprake zijn van een combinatie met verkoophaven. Zie hiervoor onder Jachthavens en Verkoophavens.

Scheepsreparatiebedrijven

Een scheepsreparatiebedrijf betreft veelal een vaartuig - voorzien van een werkplaats - met een vaste ligplaats waarbij zowel op locatie als op de vaste ligplaats gerepareerd kan worden. Natuurlijk komt ook de situatie voor van een bedrijfspand met bijbehorende ligplaatsruimte.

Het verschil tussen scheepsreparatiebedrijven en werven is dat de werkzaamheden van werven in “eigen” water (wachtkamer) plaatsvindt, terwijl een scheepsreparatiebedrijf soms niet beschikt over “eigen” water.

Er is geen bezwaar tegen het feit dat vaartuigen voor reparatie bij de vaste ligplaats of het pand van het scheepsreparatiebedrijf afmeren. Om te voorkomen dat er onnodig ligplaats wordt ingenomen moet wel voldaan worden aan het volgende:

  • het bedrijf beschikt over alle overige benodigde vergunningen / ontheffingen;

  • het moet aannemelijk zijn dat er werkzaamheden aan het vaartuig moeten worden uitgevoerd (werkvoorraad);

  • het vaartuig mag niet in het doorvaartprofiel liggen;

  • er mag geen sprake zijn van een nautisch bezwaar of overtreding van enig wettelijk voorschrift zijn en

  • de duur van het ligplaats innemen gebeurt binnen een redelijke termijn met een maximum van 3 maanden. Verlenging van de termijn behoort tot de mogelijkheden. Dat moet wel beoordeeld worden aan o.a. de noodzaak, zodat dit moet worden aangevraagd. Deze voorwaarde is bedoeld om excessen tegen te gaan.

Rederijen

Een rederij is een bedrijf dat beschikt over één of meer passagiersvaartuigen. De vergunningstop van 1996 geldt niet voor passagiersvaartuigen met een exploitatievergunning (mits niet afgegeven bij de uitbreidingsronde van 2006). Dit geldt ook voor de bij de rederijen behorende vaartuigen en objecten.

Uitgangspunt blijft wel: wat op de wal kan, hoeft niet op het water. Er zal gekeken worden of aan de eis van watergebonden activiteit wordt voldaan. Dit geldt voor alle vaartuigen en objecten van en bij rederijen.

Opslag van goederen wordt in ieder geval niet aangemerkt als watergebonden activiteit.

Voor wat betreft de aanpak van bestaande gevallen van opslag wordt verwezen naar pagina 17.

Bovendien zal getoetst worden aan de nautische aanvaardbaarheid. Wanneer vast is komen te staan dat voldaan wordt aan de voorwaarden kan voor een vaartuig of object een vergunning of ontheffing worden afgegeven.

Jachthavens en verkoophavens

Volgens de Van Dale is een jachthaven een lig- en bergplaats voor pleziervaartuigen.

Jachthavens en verkoophavens beschikken meestal over “eigen” water (erfpacht, eigendom, etc.). Uitgangspunt is dat de activiteiten binnen de grenzen van het “eigen” water plaatsvindt, waarbij het een voorwaarde is dat het bedrijf beschikt over alle overige benodigde vergunningen / ontheffingen. Bij jachthavens worden immers ook kleinere reparaties of onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan boten.

Bij jachthavens en verkoophavens is een onderscheid te maken in vaartuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad en vaartuigen die behoren tot de bedrijfsinventaris.

Voor de bedrijfsinventaris geldt dat het uitgangspunt is dat het oppervlak dat daarvoor in gebruik is: “eigen” water betreft en gelijk blijft. Er mag dus vervangen worden als het (water)oppervlak dat daarvoor in gebruik is niet uitgebreid wordt en het “eigen” water betreft. Vergroting van het wateroppervlak behoort tot de mogelijkheden. Dat moet wel beoordeeld worden aan o.a. de noodzaak, zodat er een nieuwe ontheffing moet worden aangevraagd. Deze voorwaarde is bedoeld om excessen tegen te gaan. Bij bedrijfsinventaris moet men denken aan bijvoorbeeld bokken, bijboten en werkvlotten.

Voor de bedrijfsvoorraad geldt het volgende:

Pleziervaartuigen korter zijn dan 12 meter, mogen overal in het openbaar water van Amsterdam afmeren, als deze voorzien zijn van een geldig vignet (sticker).

Pleziervaartuigen die langer zijn dan 12 meter mogen niet zonder ontheffing worden afgemeerd in het openbare water van Amsterdam. Een uitzondering geldt voor pleziervaartuigen langer zijn dan 12 meter en afgemeerd zijn in een jachthaven (of verkoophaven). Daartegen wordt niet opgetreden (Gemeenteblad 1996 afdeling 3 volgnr. 18 onder V).

Voor het overige gelden de bepalingen van de Vhb onverkort. Dat wil zeggen dat een ligplaatsvergunning voor woonboten, bedrijfsvaartuigen en objecten (ontheffingen) vereist zijn voor het innemen van een ligplaats in een jachthaven / verkoophaven. (Zie hiervoor ook hfst. 4.6.)

Overigens zullen deze bedrijven een vorm van privaatrechtelijke overeenkomst aan moeten gaan met het stadsdeel voor het gebruik van het water. Hiervoor geldt dan hetzelfde als voor scheepswerven. Dit wordt geregeld in het Steigerplan.

5.7   Vaartuigen van verenigingen en stichtingen

Vaartuigen van verenigingen en stichtingen zijn bedrijfsvaartuigen. In de Vhb is de volgende definitie opgenomen: Bedrijfsvaartuig: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten. Voor deze vaartuigen is - naar de letter van de Vhb - een ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig nodig.

Stichtingen of verenigingen zijn vaak in het leven geroepen vanwege het behoud van historische vaartuigen en de (hoge) kosten die daarmee gepaard gaan.

Het varen door stichtingen en verenigingen is (vaak) zonder winstoogmerk. Om die reden worden deze vaartuigen aangemerkt als pleziervaartuigen waarvoor een ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig niet nodig is: Er geldt een uitzondering op die vergunningplicht.

Echter, niet alle verenigingen en stichtingen varen zonder commercieel belang. In een aantal gevallen wordt onder het mom van een stichting of vereniging weldegelijk een bedrijf gevoerd. Het is daarom nodig dat geregeld wordt onder welke voorwaarden voor stichtingen en verenigingen geen vergunning vereist is.

De centrale stad heeft de Regeling Passagiersvervoer Amsterdam (RPA) vastgesteld. In de RPA wordt geregeld onder welke voorwaarden voor stichtingen en verenigingen geen exploitatievergunning vereist is. Er wordt aansluiting gezocht bij deze regeling: Wanneer er geen exploitatievergunning nodig is en de stichting of vereniging is opgenomen in het door het college van burgemeester en wethouders aan te leggen register, zal het vaartuig aangemerkt worden als pleziervaartuig en zal er geen ligplaatsvergunning voor een bedrijfvaartuig nodig zijn.

De regeling in de RPA is kort weergegeven als volgt:

Als de doelstelling het beoefenen van watersport is of het conserveren van waardevolle vaartuig(en); als de organisatie ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel en jaarlijks bedrijfsinformatie als jaarcijfers overlegt; en als het vaartuig is gemeld en door het college schriftelijk aanvaard, is geen exploitatievergunning voor passagiersvervoer vereist.

In het kader van ons bedrijfsvaartuigenbeleid acht het dagelijks bestuur dergelijke vaartuigen ook geen bedrijfsvaartuigen maar een pleziervaartuig. Dit betekent dat deze vaartuigen overal mogen worden afgemeerd waar dat niet verboden is (mits natuurlijk binnenhavengeld wordt voldaan).

Overigens: Wanneer een pleziervaartuig langer is dan 12 meter, is een ontheffing ex artikel 2.5.1 Vhb vereist. Zo’n pleziervaartuig heeft bovendien geen recht op een exact omschreven (vaste) ligplaats.

6   Aanpak

6.1   Vergunningverlening

Alle eigenaren van bedrijfsvaartuigen worden in de gelegenheid gesteld om een vergunning aan te vragen. Dan zal ook worden getoetst of sprake kan zijn van vergunningverlening. Er zal een termijn van een half jaar worden gegeven voor het indienen van een aanvraag om ligplaatsvergunning. Als er vervolgens geen vergunning wordt aangevraagd of deze aanvraag wordt geweigerd zal overgegaan worden tot handhaving.

Vergunningen voor passagiersvaartuigen waar door de centrale stad een vergunning voor passagiersvervoer zijn verleend, worden ambtshalve (dat wil zeggen zonder voorafgaande aanvraag) verleend. Alle gegevens van die categorie vaartuigen zijn immers al bekend bij BBA, omdat er ook al een exploitatievergunning is. De eigenaren zullen met een voornemen op de hoogte worden gebracht van de inhoud van het te nemen besluit. Desgewenst is er dus gelegenheid om te reageren. Als er sprake is van een huidige ligplaats, die niet voldoet (zie paragraaf 5.5), wordt vóór het voornemen contact opgenomen met het bedrijf.

Vergunningen zullen in principe aan de opvolgende eigenaar worden verleend, net zoals dat geldt voor woonboten. Een voorwaarde is wel dat er sprake is van voortzetting van bestaande bedrijfsactiviteiten, tenzij anders vermeld wordt in de vergunning. Dit betekent dat het dagelijks bestuur in principe meewerkt aan het verlenen van een ligplaatsvergunning aan een nieuwe eigenaar. Dit geldt niet als er sprake is van gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld een verandering van werkwijze of bij wijziging van bedrijfsactiviteit). Nieuwe gevallen worden getoetst aan het dan bestaande beleid.

Daarnaast worden vergunningen voor onbepaalde tijd verleend om zodoende de bedrijfsvoering van de ondernemers te waarborgen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat het noodzakelijk is om vergunningen voor bepaalde tijd te verlenen vanwege ontwikkelingen in de toekomst. In de visie is immers ruimte voor wonen én werken op het water. Er kunnen natuurlijk wel individuele omstandigheden zijn, die maken dat na afweging van belangen een tijdelijke vergunning wél noodzakelijk is.

Voor de passagiersvaartuigen of eventuele andere bedrijfsvaartuigen, die nog niet op een juiste ligplaats liggen, kan in de vergunning worden opgenomen, dat de ligplaats nog nader wordt onderzocht en dat wellicht een andere ligplaats wordt aangeboden.

De ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen die voor het eerst in het kader van deze nota worden verleend, worden niet getoetst aan de Vervangings- en verbouwingsrichtlijnen en aan (nieuwe) welstandseisen, voor zover dit de thans liggende bedrijfsvaartuigen betreft.

Als er in de periode tussen de vaststelling van deze beleidsregels en het verlenen van een ligplaatsvergunning een vervanging of verbouwing plaatsvindt, wordt wél getoetst aan de op dat moment geldende welstandseisen en vervangings- en verbouwingsrichtlijnen.

Hierbij geldt dat de huidige welstandstoets voor woonboten analoog wordt toegepast op bedrijfsvaartuigen tot de vaststelling van nieuw welstandsbeleid. De raad zal naar verwachting begin 2008 een nieuwe Welstandsnota vaststellen, waar ook bedrijfsvaartuigen onder zullen vallen.

Een vergunningvoorwaarde in de ligplaatsvergunning zal in ieder geval zijn, dat de vergunning zal kunnen worden ingetrokken op het moment dat er geen sprake (meer) is van de voor de exploitatie van het bedrijf overige benodigde vergunningen of als er geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden .

Een speciale plaats zullen de bedrijfsvaartuigen innemen, die vóór 1996 waren afgemeerd en waar geen watergebonden bedrijfsactiviteiten plaats vinden. Voor deze bedrijfsvaartuigen wil het dagelijks bestuur wel een ligplaatsvergunning afgeven.

In de ligplaatsvergunning worden echter speciale voorwaarden opgenomen dat de vergunning alleen geldt voor de huidige eigenaar van het bedrijf en voor het bestaande vaartuig. Het bedrijf kan niet inclusief de boot worden verkocht in de zin dat het dagelijks bestuur dan meewerkt aan het verlenen van een nieuwe ligplaatsvergunning.  

Dit geldt vanzelfsprekend niet voor hotelboten. Hotelboten krijgen geen ligplaatsvergunning. Daarover heeft het dagelijks bestuur reeds een standpunt ingenomen.

6.2   Handhaving

Er is jarenlang geen prioriteit gegeven aan het handhaven op bedrijfsvaartuigen. De oorzaak hiervan is het feit dat de afgelopen jaren de prioriteit heeft gelegen bij de aanpak van (illegale) woonboten. Dit is nu op orde: alle woonboten in stadsdeel Amsterdam-Centrum zijn vergund.

Jaren niet handhaven door de gemeente kan niet plotseling omslaan in hard optreden.

Daartegenover kan alleen het feit dat jarenlang niet is opgetreden tegen een overtreding op zich geen doorslaggevend beletsel zijn om te handhaven.

Vaartuigen waarvoor geen vergunning kan worden verleend worden aangeschreven.

Zowel in volgorde van aanpak als voor het vaststellen van de begunstigingstermijn maakt het uit hoe lang een bedrijfsvaartuig al aanwezig is terwijl de gemeente hiervan op de hoogte had kunnen zijn. De “jongste” overtreders kunnen het eerst worden gehandhaafd en kunnen een relatief korte begunstigingstermijn krijgen. Er zijn echter ook gevallen bekend waarbij de activiteiten al meer dan 20 jaar geleden begonnen zijn. De toe te passen begunstigingstermijn kan daarom variëren van 3 maanden voor recent neergelegde vaartuigen tot twee jaar voor de heel oude gevallen. Deze termijnstelling is richtinggevend. Indien er sprake is van een bijzonder geval, zal dit per situatie worden getoetst en beoordeeld en kan er ook afgeweken worden van de richtlijn.

Er is formeel geen sprake van overgangsrecht want zowel in de huidige Vhb, in de VHB 1995 en in de oude APV’s uit 1974 en 1983, gold het verbod op het innemen van een ligplaats met een bedrijfsvaartuig zonder vergunning.

7   De wijze van bekendmaking / inspraak.

Er is geen inspraak georganiseerd over de uitvoeringsnota. Het gaat immers om bestaande regels en beleid die nu tot uitvoering worden gebracht. De conceptnota is voorgelegd aan (vertegenwoordigers van) de belanghebbenden: de Belangengroep Bedrijven te water, Vevag, VAR, de rondvaartrederijen/commissie passagiersvervoer, de woonbootorganisaties, de VVAB en overeenkomstig de toezegging van de dagelijks bestuurder Water, de heer G. Frankfurther, aan de Vereniging Waterwonen en Toerisme.

Het verslag van het vooroverleg en onze reactie daarop is bijgevoegd (Bijlage 2).

De uitvoeringsnota wordt uitgebreid bekendgemaakt in het Stadsdeelnieuws, op de website van het stadsdeel en van BBA, mét de oproep om vergunning aan te vragen. Aan bekende eigenaren van bedrijfsvaartuigen zal eenmalig melding worden gezonden van het de uitvoeringsnota en een oproep om een vergunning aan te vragen.

Er zal vanwege het verlopen tijdsbestek uitgebreid gecommuniceerd worden met de eigenaren, vooral met de eigenaren die geen vergunning krijgen en waarbij de vaartuigen uiteindelijk verdwijnen moeten.

8    Besluit

Het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Centrum besluit:

1 De Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad vast te stellen.

2 De beleidsregels over bedrijfsvaartuigen uit de Nota Amsterdam te Water uit 1995 (paragraaf 5.1 en 5.2) in te trekken.