Organisatie | Heemskerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent bestuurlijke boete WBPR Regeling bestuurlijke boete Wbrp |
Citeertitel | Regeling bestuurlijke boete Wbrp |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-08-2014 | nieuwe regeling | 29-07-2014 Heemskerkse Courant, 07-08-2014 | BIVO/2014/30052 |
Aldus vastgesteld in de B&W vergadering
burgemeester en wethouders van Heemskerk,
de secretaris, de burgemeester,
Toelichting op de ‘Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen’
Sinds 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen van kracht. Deze Wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.
Op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet wijst het college een of meer ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger (toezichthouders). Bij het besluit van 29 juli 2014 heeft het college alle medewerkers van het bureau Informatie en Dienstverlening aangewezen als toezichthouders.
Om deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5.15 tot en met 5.19 van de Algemene wet bestuursrecht, mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is. Het gaat om de navolgende bevoegdheden:
De Wet basisregistratie personen biedt de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in deze Wet voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet aan hen oplegt.
De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.
Het bepaalde in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht is onverkort van toepassing. In deze titel is ondermeer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze regeling is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.
In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.
Artikel 2, lid 1 – Algemene bepalingen
De noodzakelijke wettelijke basis voor het opleggen van een bestuurlijke boete is gelegd in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en bepaald dat het college een bestuurlijke boete van ten hoogste € 325 kan opleggen:
Bovengenoemde overtredingen zijn als volgt:
verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie, door diegenen die ingevolge de Wet verplicht zijn tot aangifte; tevens zijn in dit artikel de verplichtingen van een briefadresgever en een briefadresnemer vastgelegd (art. 2.45);
de verplichting van het hoofd van een (aangewezen) instelling om informatie te verstrekken en de benodigde bewijsstukken te overleggen van die personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instelling zullen verblijven dan wel minimaal 3 maanden in de instelling zullen overnachten (art. 2.50);
Op grond van het bepaalde in artikel 5.43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts éénmaal worden beboet. Als de burger geen aangifte doet van adreswijziging en vervolgens niet verschijnt als het college hem daartoe verplicht, dan zijn er in feite twee overtredingen begaan. Het kan echter buiten proportie zijn om dan twee boetes op te leggen. Overweging kan dan zijn om ‘slechts’ één boete op te leggen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de ‘Wet basisregistratie personen’ is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na de overtreding van de aangifteplicht bijvoorbeeld, blijft de overtreding actueel. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.
In het geval de verplichtingen van de Wet basisregistratie personen rusten op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan worden opgelegd. Die verplichtingen rusten op de wettelijk vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels opleggen van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken.
Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5.42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.
In het geval strafvervolging plaatsvindt, wordt geen bestuurlijke boete als in deze regeling bedoeld opgelegd.
Artikel 3 – Hoogte van de standaardboete
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200 op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt.
Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.
Artikel 4 – Opleggen hogere boete
In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximum boete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is ondermeer het geval als het aannemelijk is, dat de verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, als er sprake is van ‘gelegenheid geven’ als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont) en in geval van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive).
Artikel 5 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid
In dit artikel is het College nog enige ‘speelruimte’ gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het College alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voorkomen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van te voren reeds vaststaat dat de boete niet kan worden ingevorderd.