Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schagen

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke participatie Verordening Meedoen Schagen 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchagen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke participatie Verordening Meedoen Schagen 2018
CiteertitelVerordening Meedoen Schagen 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 Gemeentewet
  2. artikel 147 Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2018nieuwe regeling

26-09-2017

Gemeenteblad 2017, 185443

.

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Meedoen Schagen 2018

De raad van de gemeente Schagen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

 

gelet op de artikelen 108 en 147 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de commissie Samenleving van 5 september 2017;

 

overwegende dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van hun ouders. Voorts wordt het wenselijk geacht de maatschappelijke participatie van gepensioneerden te bevorderen, teneinde een sociaal isolement op te heffen, te verminderen of te voorkomen. Een laag inkomen mag hierin geen belemmering vormen. Door de financiële drempel weg te nemen, dragen wij er aan bij dat zowel gepensioneerden met een laag inkomen als kinderen uit gezinnen met een laag inkomen kunnen deelnemen aan sociale, culturele, sportieve en educatieve activiteiten;

 

besluit vast te stellen de Verordening Meedoen Schagen 2018.

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvrager: de persoon die een aanvraag doet voor een voorziening voor maatschappelijke participatie;

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

    • c.

      gemeente: gemeente Schagen;

    • d.

      gepensioneerde: persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • e.

      inwoner: een Nederlander of een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling als bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet die als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente Schagen is ingeschreven en feitelijk in deze gemeente verblijft;

    • f.

      gezin: de gehuwden met de tot hun last komende kinderen dan wel de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;

    • g.

      kalenderjaar: een kalenderjaar vangt aan op 1 januari om 0:00:00 uur en eindigt op 31 december om 23:59:59 uur;

    • h.

      laag inkomen: een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet;

    • i.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en gepensioneerden met een laag inkomen;

    • j.

      pensioengerechtigde leeftijd: pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

    • k.

      peildatum: de datum waartegen een persoon een aanvraag voor een voorziening voor maatschappelijke participatie doet;

    • l.

      kind: een ten laste komend kind;

    • m.

      voorziening voor maatschappelijke participatie: een vorm van ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en gepensioneerden met een laag inkomen.

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening voorkomen en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Participatiewet.

Artikel 2. Indienen aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorziening voor maatschappelijke participatie wordt elektronisch ingediend. Elektronische aanvragen worden ingediend via de internetsite www.wijkteam-schagen.nl met gebruikmaking van de daar beschikbare aanvraagmodule.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid verstrekt het college de voorziening voor maatschappelijke participatie ambtshalve, indien het gezin op 1 januari van enig kalenderjaar een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangt.

Artikel 3 Recht op een voorziening

  • 1.

    Het college verstrekt een voorziening voor maatschappelijke participatie, indien de aanvrager op de peildatum:

    • a.

      inwoner is;

    • b.

      een of meer kinderen heeft dan wel de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • c.

      een inkomen heeft dat lager is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet;

    • d.

      over een vermogen beschikt dat niet hoger is dan de in artikel 34, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, van de Participatiewet bedoelde vermogensgrens.

  • 2.

    Het college stelt met inachtneming van de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet de hoogte van het inkomen en vermogen van de aanvrager vast.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt niet onder inkomen verstaan:

    • a)

      het bedrag dat tijdens een WSNP-traject gereserveerd wordt voor de aflossing van de schulden;

    • b)

      het bedrag dat tijdens een minnelijke schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voor de aflossing van schulden wordt gereserveerd;

    • c)

      het bedrag van het inkomen waarop beslag is gelegd en het beslag op correcte wijze en op grond van de door belanghebbende volledig verstrekte gegevens is vastgesteld.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.

  • 5.

    Het college bepaalt met inachtneming van paragraaf 3.2 van de Participatiewet de van toepassing zijnde bijstandsnorm, met dien verstande dat het de artikelen 19a en 22a van de Participatiewet buiten toepassing laat.

Artikel 4. Vorm en hoogte van de voorziening

  • 1.

    De voorziening voor maatschappelijke participatie wordt per kalenderjaar verstrekt.

  • 2.

    De voorziening voor maatschappelijke participatie wordt verstrekt in de vorm van een tegoed, niet zijnde een geldbedrag, waarmee belanghebbende via een webwinkel een keuze kan maken uit een ruim aanbod van sportieve, culturele, educatieve en sociale activiteiten alsmede van sport- en schoolbenodigdheden.

  • 3.

    Het tegoed bedraagt per kind c.q. per gepensioneerde € 350,00 per kalenderjaar.

  • 4.

    Het tegoed van enig kalenderjaar kan uiterlijk tot en met 31 december van dat kalenderjaar worden gebruikt. Een eventueel restant tegoed op 1 januari over voorgaand jaar wordt op € 0,– gezet. Het restant tegoed wordt niet uitbetaald aan de aanvrager en kan ook niet worden meegenomen naar het tegoed van het volgende kalenderjaar.

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen in deze regeling ten gunste van de aanvrager buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Meedoen Schagen 2018.

 

Aldus besloten in de raadsvergadering van 26 september 2017,

De raad van de gemeente Schagen,

Griffier

Mevrouw E. Zwagerman

Voorzitter

Mevrouw M.J.P. van Kampen-Nouwen

Algemene Toelichting

 

Het Kindpakket

Elk kind heeft recht op een levenstandaard die toereikend is voor zijn lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en sociale ontwikkeling. Ouders moeten daarvoor zorgen en de Staat moet hen hierbij ondersteunen. Dat staat in het VN Kinderrechtenverdrag.

 

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat veel kinderen die opgroeien in armoede, dagelijks worden geconfronteerd met geldgebrek: geen dagelijkse warme maaltijd en geen nieuwe kleding als dat nodig is. Lid zijn van een sportvereniging is voor deze kinderen niet vanzelfsprekend. Daarnaast hebben veel kinderen het gevoel niet mee te kunnen doen en buiten gesloten te worden.

 

De Kinderombudsman vindt dat er een zogenaamd Kindpakket beschikbaar moet zijn voor iedereen tot 18 jaar die opgroeit in een gezin met een inkomen op of rond het sociaal minimum. Een Kindpakket is een pakket dat de meest noodzakelijke behoeften bevat, aangevuld met zaken om mee te doen in de samenleving, zoals deelname aan een wekelijkse activiteit ter ontspanning of sportieve of culturele ontwikkeling of lessen voor een basiszwemdiploma.

 

De gemeente Schagen heeft dit advies van de Kinderombudsman opgevolgd en in 2015 het Kindpakket ingevoerd, ook wel genoemd de Regeling Meedoen Noordkop. Het Kindpakket maakt het mogelijk voor kinderen van 4 tot 18 jaar uit gezinnen met lage inkomens om deel te nemen aan sport- onderwijs- en culturele activiteiten. Deze regeling is bedoeld voor gezinnen met een inkomen dat lager is dan 110% van het bijstandsniveau en die geen of weinig vermogen hebben.

 

Het Kindpakket bestaat uit een webwinkel waarop ouders activiteiten en producten kunnen kopen voor hun kinderen. Er is een budget van 350 euro per jaar per kind beschikbaar voor besteding aan sport, cultuur, onderwijs, vervoer, sportkleding en schoenen. De onderdelen sport en cultuur staan op de site vanaf 01-01-2015 en de onderdelen onderwijs, vervoer en kleding vanaf 01-07-2015.

 

Evaluatie Kindpakket

In het eerste en tweede kwartaal van 2017 heeft een evaluatie van de regeling Meedoen Noordkop (het Kindpakket) plaatsgevonden. Tijdens deze evaluatie diende ook de mogelijkheden van een zogenaamde Ouderenpakket te worden onderzocht. De bevindingen, conclusies  en aanbevelingen van deze evaluatie zijn neergelegd in een rapport, genaamd ‘Rapport inzake de evaluatie van het Kindpakket’ Een van de aanbevelingen was om de regeling Meedoen Noordkop uit te breiden met twee nieuwe doelgroepen, namelijk kinderen tussen 0 en 4 jaar uit gezinnen met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm en gepensioneerden met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm.

 

Nieuwe doelgroepen

De raad heeft bovengenoemde aanbeveling overgenomen. De uitbreiding van de doelgroep met gepensioneerden met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum wordt in voornoemd rapport als volgt onderbouwd. “Eén op de drie Nederlanders voelt zich wel eens eenzaam. Bij eenzaamheid kunnen twee soorten eenzaamheid worden onderscheiden: sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid is gerelateerd aan een tekort aan sociale integratie, het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bijvoorbeeld gemeenschappelijke kenmerken deelt zoals vrienden en vriendinnen. Emotionele eenzaamheid treedt op als iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, in de meeste gevallen een levenspartner. Gebeurtenissen die het risico op vereenzaming beïnvloeden zijn bijvoorbeeld het verlies van een partner, familie, vrienden of kinderen die het huis uitgaan. Maar ook het verlies van werk of woonomgeving kan vereenzaming met zich meebrengen doordat het sociale netwerk wegvalt. Bij ouderen doen deze gebeurtenissen zich vaker en soms ook gelijktijdig voor. Veel van de genoemde factoren die eenzaamheid negatief beïnvloeden zijn niet zomaar op te lossen of te beïnvloeden, maar er kan wel gewerkt worden aan het creëren van een (nieuw) sociaal netwerk. Uit wetenschappelijk onderzoek (van Tilburg en de Jong Gierveld, 2007) is gebleken dat buurtcontacten cruciaal zijn in het voorkomen van eenzaamheid, alsmede het aansluiten bij clubs of organisaties om nieuwe contacten op te doen. Zelf actief blijven en deelnemen aan (laagdrempelige) activiteiten vermindert eenzaamheid en de kans op sociaal isolement. Mensen die lid zijn van een vereniging hebben meer sociale contacten die ze kunnen gebruiken voor hulp en steun. Aan het lid worden van verenigingen of clubs zijn echter kosten verbonden. Ouderen met een inkomen op of rond het sociaal minimum hebben hiervoor in de meeste gevallen geen geld. Hun AOW-uitkering, soms aangevuld met een klein pensioen, is veelal net aan toereikend om de noodzakelijks kosten van het bestaan (huur, ziektekostenverzekering, eten en drinken) te voldoen. Voor de betaling van de lidmaatschapskosten van een vereniging of club is binnen hun inkomen vaak geen ruimte. Ouderen met een laag inkomen hebben, in tegenstelling tot personen tussen de 18 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd die in dezelfde situatie zitten, geen enkel perspectief meer op inkomensverbetering. Zij hebben namelijk niet meer de mogelijkheid om door middel van het verrichten van betaalde arbeid hun inkomen te verhogen”.

 

Naast gepensioneerden met een laag inkomen worden ook kinderen van 0 tot 4 jaar als doelgroep aan voornoemde regeling toegevoegd. Kinderen van deze leeftijdsgroep, zo staat in voornoemd rapport vermeld, kunnen namelijk ook gebruik maken van voorzieningen gericht op participatie (peutergym, peuterzwemmen etc.).

 

Uitbreiding van de doelgroep met personen tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd met een laag inkomen wordt in voormeld rapport afgeraden. “Deze groep mensen heeft meer mogelijkheden om hun maatschappelijke participatie zelf te regelen dan kinderen en ouderen. Zij hebben gelegenheid maatschappelijk te participeren via sociale activering (vrijwilligerswerk) of de maatschappelijke tegenprestatie. Een aantal van hen kan mogelijk werk aanvaarden en daarmee hun positie te verbeteren. Bovendien zijn de middelen in Schagen beslist niet toereikend om deze groep als doelgroep toe te voegen aan de regeling.”

 

Verordening Meedoen Noordkop Schagen 2018

De regeling Meedoen Noordkop (Kindpakket) is opgenomen in het handboek Bijzondere Bijstand en maakt hierdoor onderdeel uit van het bijzondere bijstandsbeleid. Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Gemeentelijke categoriale regelingen, zowel in de bijzondere bijstand als daarbuiten zijn vrijwel niet meer mogelijk. De wetgever heeft nadrukkelijk gesteld dat er geen ruimte (meer) is voor eigen gemeentelijk categoriaal beleid inzake bijzondere inkomensaanvulling.

 

Algemeen, generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk. De wetgever heeft er voor gekozen de verstrekking van voorzieningen voor maatschappelijke voorziening, zoals de stadspas en de webshop, te behouden, omdat bij deze vorm van ondersteuning duidelijk is waaraan de bijdrage van het college door de belanghebbende wordt besteed. Er is daardoor geen sprake van ongerichtheid van de ondersteuning. Echter, ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt wel dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten. Het kan dus niet zo zijn dat onder de noemer «voorziening voor maatschappelijke participatie» andersoortige verstrekkingen worden gedaan die liggen op het vlak van de afgeschafte categoriale regelingen en waaraan de bezwaren kleven die voor het Rijk aanleiding waren om de categoriale regelingen af te schaffen.

De verstrekking van voorzieningen voor maatschappelijke participatie, zoals de stadspas, webshop en het Kindpakket, valt dus niet onder de bijstand, doch is gebaseerd op artikel 108 van de Gemeentewet. Dit artikel in de Gemeentewet biedt autonomie aan gemeentebesturen bij het inrichten van de ‘gemeentelijke huishouding’. Het college kan dus op grond van een verordening die is gebaseerd op artikel 108 van de Gemeentewet aan de burgers van de gemeente een voorziening verstrekken voor deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten. Dit betekent dat de regels met betrekking tot het Kindpakket die nu zijn opgenomen in het Handboek Bijzondere Bijstand, moeten worden vastgelegd in een door de raad vast te stellen verordening. Voor het Ouderenpakket geldt uiteraard hetzelfde.

 

In deze verordening, de Verordening Meedoen Schagen, worden regels gesteld met betrekking tot het Kindpakket en het Ouderenpakket, zijnde voorzieningen voor maatschappelijke participatie.

 

Artikelgewijse toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begrippen die in deze verordening niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is het aantal definties in deze verordening beperkt.

 

Een aantal begrippen behoeft nadere toelichting. Met betrekking tot het begrip inwoner kan het volgende worden opgemerkt. Een voorwaarde om voor een voorziening voor maatschappelijke participatie in aanmerking te komen, is dat je inwoner moet zijn. Dit begrip heeft tweeërlei betekenis:

  • -

    de aanvrager moet Nederlander zijn of rechtmatig in Nederland verblijven;

  • -

    de aanvrager moet ingezetene zijn.

Ingezetene is volgens deze verordening degene die in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Schagen is ingeschreven en feitelijk in deze gemeente verblijft. Dit betekent dat de inschrijving in de BRP een belangrijk punt is, maar niet altijd doorslaggevend. Uitgegaan moet worden van de feitelijke verblijfplaats van de aanvrager. De vraag waar een aanvrager feitelijk verblijf houdt, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bij de vraag waar de aanvrager feitelijk verblijft, is ook van belang waar iemands centrale leven zich afspeelt (zie rechtbank Utrecht 09-12-2010, nr. SBR 09/2443 WMO). Hierbij zijn factoren van belang, zoals bijvoorbeeld de omvang van het sociale leven ter plaatse (waar iemand zijn vrienden ontvangt) en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen ter plaatse.

 

Onder kind wordt verstaan een ten laste komen kind. In de Participatiewet wordt hieronder het navolgende verstaan: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

 

Onder ‘gezin’ wordt in deze verordening het navolgende verstaan: de gehuwden met de tot hun last komende kinderen dan wel de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen. In de Participatiewet wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. Voorts worden geregistreerde partners, zo staat in voornoemde wet, aan gehuwden gelijkgesteld. In deze verordening wordt het begrip ‘gezin’ anders gedefinieerd dan in de Participatiewet. In deze wet onder gezin het navolgende verstaan:

  • 1°.

    de gehuwden tezamen;

  • 2°.

    de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;

  • 3°.

    de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.

 

Onder peildatum wordt het volgende verstaan: de datum waartegen een persoon een aanvraag voor een voorziening voormaatschappelijke participatie doet. Hiermee wordt bedoeld de datum waarop de aanvraag is ingediend.  

 

Met betrekking tot het begrip kalenderjaar kan nog het volgende worden opgemerkt. Een kalenderjaar is een periode van ongeveer een zonnejaar volgens de gebruikte kalender, bijna altijd bestaande uit een geheel aantal maanden. Voor onze huidige kalender, de gregoriaanse kalender, begint een kalenderjaar, ook burgerlijk jaar geheten, met Nieuwjaarsdag (1 januari), en eindigt met Oudejaarsdag daaropvolgend (31 december). Een gregoriaans kalenderjaar duurt 365 of (bij een schrikkeljaar) 366 dagen.

 

Artikel 2 Indienen aanvraag

De aanvragen om een voorziening voor maatschappelijke participatie dienen ingevolge het eerste lid digitaal te worden ingediend. Burgers die niet in staat zijn langs digitale weg een aanvraag in te dienen en die geen sociaal netwerk hebben waarop zij een beroep kunnen doen, kunnen zich wenden tot de gastvrouw van het gemeentehuis. Laatstgenoemde zal de klant in kwestie bij de indiening van de aanvraag ondersteunen. Deze gastvrouw kan desgewenst de klant ook behulpzaam zijn bij het inloggen op de website (webwinkel). Burgers die vanwege fysieke of psychische beperkingen niet in staat zijn het gemeentehuis te bereiken, wordt een huisbezoek gebracht.

 

Wat het tweede lid betreft het volgende. Als het gezin op 1 januari van enig kalenderjaar een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangt, wordt de voorziening voor maatschappelijke participatie ambtshalve verstrekt. Het gezin wordt ambtshalve een besluit toegestuurd. In dat besluit wordt de inlogcode vermeld, waarmee de ouder(s) en/of hun kind(eren) toegang krijgen tot de website. Er behoeft dus geen aanvraag te worden ingediend. Ter verduidelijking van het voorgaande een voorbeeld. Een alleenstaande ouder met een kind van 17 jaar wordt met ingang van 1 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Participatiewet en voor een voorziening voor maatschappelijke participatie. Bij de uitkeringsintake wordt altijd bekeken of de aanvrager ook aanspraak kan maken op een voorziening voor maatschappelijke participatie. Als deze belanghebbende op 1 januari 2018 nog steeds een bijstandsuitkering van onze gemeente ontvangt en als gezin in de zin van deze regeling kan worden aangemerkt, dan wordt deze ambtshalve in aanmerking gebracht voor de voorziening voor maatschappelijke participatie. De belanghebbende hoeft voor het kalenderjaar 2018 dan geen aparte aanvraag in te dienen. Als blijkt dat het kind van die ouder op 31 december 2017 18 jaar is geworden, dan wordt aan deze belanghebbende geen voorziening meer verstrekt. Immers op 1 januari 2018 (peildatum) is er geen sprake meer van een gezin in de zin van deze regeling. Een gezin is- voor zover hier van belang- de alleenstaande ouder met zijn tot zijn last komende kinderen. Op 1 januari 2018 (de peildatum) is het kind 18 jaar en dus geen ten laste komende kind meer. Er is dus geen sprake meer van een gezin als bedoeld in deze verordening. Als het kind op 2 januari 2018 18 jaar is geworden, dan wordt die voorziening wel ambtshalve verstrekt. Immers op de peildatum (1 januari) was het kind nog geen 18 jaar. Op de peildatum was er dus nog sprake van een gezin als bedoeld in deze regeling. Het kind van die alleenstaande ouder mag gedurende het gehele kalenderjaar 2018 gebruik maken van de webwinkel. In het kalenderjaar 2019 kan deze persoon uiteraard geen rechten meer doen gelden op deze regeling.  

 

Artikel 3 Recht op een voorziening

In het eerste lid worden de criteria vermeld waaraan moet zijn voldaan om voor een voorziening voor maatschappelijke participatie in aanmerking te komen. De doelgroepen zijn kinderen van 0 tot 18 jaar uit gezinnen met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm en gepensioneerden met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm. Daarnaast mogen zij niet over een vermogen beschikken dat hoger is dan de in artikel 34, tweede lid, onderdel b, en derde lid, van de Participatiewet bedoelde vermogensgrens. Op de datum van de aanvraag (peildatum) moet de aanvrager aan de gestelde criteria voldoen. Als de aanvrager op 5 januari 2018 een aanvraag indient en voldoet aan de criteria, dan komt deze voor het kalenderjaar 2018 in aanmerking voor de voorziening voor maatschappelijke participatie. Als deze aanvrager in de maand februari 2018 een forse erfenis ontvangt, waardoor genoemde vermogensgrens wordt overschreden, dan behoudt deze niettemin voor de duur van het kalenderjaar 2018 zijn voorziening. Hij of zij mag dus gedurende het gehele kalenderjaar 2018 gebruikmaken van de webwinkel. De voorziening wordt dus niet tussentijds beeindigd.

 

Ingevolge het tweede lid zijn voor de vaststelling van het inkomen de bepalingen van de Participatiewet onverkort van toepassing. Echter, in het derde lid is aan het begrip ‘redelijkerwijs kunnen beschikken over het inkomen´, zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, een ruimere invulling gegeven. Hiervoor is gekozen om personen die in een wettelijk schuldsaneringstraject of in minnelijk schuldsaneringstraject zitten, het recht op een voorziening voor maatschappelijke participatie niet te onthouden.Bij personen die in een schuldsaneringsregeling zitten op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), wordt het inkomen als volgt vastgesteld. Tijdens de schuldsaneringsregeling mag het deel van het inkomen dat naar de boedel gaat en waarover niet beschikt kan worden, niet tot het inkomen gerekend worden. Het vrij te laten bedrag (VTLB) is doorgaans niet hoger dan 110% van de bijstandsnorm. Dit betekent dat personen die in een wettelijk schuldsaneringstraject zitten, ondanks het feit dat hun inkomen hoger kan zijn dan 110% van de geldende bijstandsnorm, toch in aanmerking kunnen komen voor een voorziening voor maatschappelijke participatie. Hetzelfde geldt voor personen die in een stabilisatietraject dan wel in een gemeentelijk schuldsaneringstraject (schuldbemiddeling of 100%betalingsregeling) zitten. Ook deze personen hebben gedurende de looptijd van dat traject als beschikbaar inkomen het VTLB dat zoals vermeld vrijwel nooit hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

Bij personen bij wie op het inkomen executoriaal beslag is gelegd, wordt het deel van het inkomen waarover dit beslag zich uitstrekt niet tot het inkomen gerekend, omdat er niet over beschikt kan worden.

 

Ingevolge het tweede lid zijn voor de vaststelling van het vermogen de bepalingen van de Participatiewet van toepassing, met dien verstande dat ingevolge het vierde lid het vermogen gebonden in de woning en bijbehorend erf niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. In het vierde lid wordt dus afgeweken van artikel 34, tweede lid, sub d, van de Participatiewet.

 

Bij het bepalen van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor het verstrekken van een voorziening voor maatschappelijke participatie wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. De reden hiervoor is dat het verlenen van een voorziening voor maatschappelijke participatie een individueel karakter heeft. De kostendelersnorm (artikel 22a jo.19a van de Participatiewet) houdt rekening met de mogelijkheid om schaalvoordelen te realseren inzake algemene noodzakelijke bestaanskosten. De kosten verband houdende met maatschappelijke participatie vallen hier niet onder.

 

Artikel 4 Vorm en hoogte van de voorziening

In het eerste lid is bepaald dat de voorziening voor maatschappelijke participatie per kalenderjaar wordt verstrekt. Als de belanghebbende aan de gestelde criteria voldoet, dan ontvangt deze een besluit. In het besluit wordt aan de belanghebbende een inlogcode verstrekt waarmee hij toegang krijgt tot de website (webshop). De toegang tot de website wordt niet in de loop van het jaar beëindigd. Ook niet als de situatie van belanghebbende in het betreffende jaar wijzigt (bijvoorbeeld een stijging van het inkomen of het kind wordt 18 jaar).

 

Deze regeling bestaat uit een webwinkel waarop ouders en gepensioneerden activiteiten en producten kunnen kopen. Er is per kind en per gepensioneerde een budget (tegoed) van 350 euro per jaar beschikbaar voor besteding aan sport, cultuur, en educatie. Ouders kunnen voor hun kinderen ook nog sport- en schoolbenodigdheden kopen. Het tegoed bedraagt € 350 per jaar.

Dit bedrag kan binnen het kalenderjaar van toekenning besteed worden. Het positieve saldo aan het einde van het kalenderjaar komt te vervallen en kan dus niet worden meegenomen naar het volgende kalenderjaar. Het bestede bedrag wordt betaald aan de aanbieder van het product. Als het nog te besteden bedrag niet voldoende is voor de gewenste activiteit (bijvoorbeeld aan het einde van het jaar) zullen de ouder(s) of de gepensioneerde moeten bijbetalen of de besteding uitstellen tot het volgende jaar.

 

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van die regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van die regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. In het algemeen zal de toepassing van een hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Onder omstandigheden kan een hardheidsclausule evenwel ook op een concreet te traceren groep van gevallen worden toegepast. Dan zal er overigens al gauw sprake zijn van bestendig beleid dat uiteindelijk in een algemeen verbindend voorschrift (lees: deze verordening) moet worden neergelegd. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

De beoordeling of er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, wordt gemaakt met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Hierbij worden in ieder geval betrokken:

  • a. de omvang van het nadeel dat de betrokkene door de onbillijkheid zou leiden, waarbij mede in aanmerking wordt genomen of daartegenover ook een voordeel voor de betrokkene staat;

  • b. de inkomenspositie van de betrokkene;

  • c. in hoeverre de betrokkene de omvang van het nadeel redelijkerwijs alsnog kan, of had kunnen, beperken.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en artikel 7 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen nadere toelichting.