Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oldebroek

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oldebroek
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Herzien per 15-06-2016

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201516-06-2016wijziging

23-12-2014

Gemeenteblad, 27-03-2015

Onbekend.
01-01-201401-01-201401-01-2015Nieuwe regeling ter vervanging van de Beleidsregels individuele verstekkingen Wet maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oldebroek (versie 01-01-2013).

07-01-2014

GVOP, 28-02-2014

Extern werkend.
02-01-200701-01-200701-01-2014nieuwe regeling

02-01-2007

Huis aan huis, 01-12-2009.

Extern werkend.

Tekst van de regeling

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015

Nr. 197228

Hoofdstuk 1. Inleiding

De gemeente is verantwoordelijk voor de ondersteuning van inwoners, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Per 2015 is het takenpakket uitgebreid met Begeleiding individueel, Begeleiding groep, beschermd wonen en het bieden van kortdurend verblijf.

De ondersteuning is gericht op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven, waar mogelijk op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk

Maatschappelijke ondersteuning bestaat uit:

1. Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

2. Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

3. Het bieden van beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg vallen hieronder.

Er moet telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen.

Algemene- en maatwerkvoorzieningen

Voor de uitvoering van de Wmo zijn regels opgesteld rond de voorzieningen aan inwoners. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor een algemene- of maatwerkvoorziening. Dit doet de gemeente aan de hand van de bepalingen in de Wmo, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en de bepalingen in deze beleidsregels. De beleidsregels zijn een verdere uitwerking van de bepalingen in de verordening en waarborgen de transparantie van de gemeentelijke werkwijze naar derden.

De Wmo biedt mogelijkheden om op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen door het verder ontwikkelen en inzetten van algemene voorzieningen. Als dat niet voldoende toereikend is om de inwoner te ondersteunen is een maatwerkvoorziening passend. In samenspraak met de inwoner wordt bezien welk arrangement tot een passende ondersteuning leidt.

Voor elke voorziening kan een bijdrage in de kosten gevraagd worden, met uitzondering van cliëntondersteuning. Nadere regels zijn opgenomen in Besluit maatschappelijke ondersteuning en in hoofdstuk 4.

Juridische status

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid”.

Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze beleidsregels evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels, wel correct heeft gehanteerd. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook de beleidsregels te worden aangepast.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De Beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk de bedragen jaarlijks te indexeren, wat gemandateerd is aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2.3.5. lid 1 Wmo vermeldt dat het college beslist op een aanvraag:

a. Van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

b. Van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

In de verordening zijn in art. 8 de criteria voor een maatwerkvoorziening geregeld.

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en tot het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Het college beoordeelt in hoeverre eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit het netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen de ondersteuningsbehoefte kan verminderen of wegnemen. De wet gaat ervan uit dat inwoners zoveel mogelijk een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Er wordt gewezen op het benutten van de eigen kracht. Ook mag van iedereen verwacht worden dat men elkaar naar vermogen bijstaat. In de wet is nog explicieter verankerd dat de overheid niet voor elke hulpvraag bijspringt. Echter: niemand wordt op voorhand, bijvoorbeeld op grond van inkomen of leeftijd, uitgezonderd van de toegang tot ondersteuning. Iedereen met een ondersteuningsvraag kan zich melden bij de gemeente. Het afwegingskader (zie hfdst. 4) geeft invulling aan bovenstaande.

Maatwerkvoorziening

Het college beoogt met het verstrekken van een maatwerkvoorziening een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie. De uitwerking van de maatwerkvoorziening vervangt de compensatieplicht uit de Wmo. Hieronder wordt verstaan het - waar nodig - bieden van ondersteuning bij:

- een schoon en leefbaar huis

- wonen in een geschikt huis

- verplaatsen in en om de woning

- het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

- ondersteuning door begeleiding

- mantelzorgondersteuning

- beschermd wonen

- opvang

Mantelzorgers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Op verschillende manieren kan de last van de mantelzorger worden verlicht.

Financieringsvorm

Als iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening is er de mogelijkheid te kiezen voor verstrekking in natura of een persoonsgebonden budget. Aan dit laatste is een aantal voorwaarden verbonden. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, als zij dit wensen, hiervoor een Persoonsgebonden Budget (PGB) inzetten. Nadere regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregels PGB in de Wmo en Jeugdwet.

Hoofdstuk 2. Afwegingskader

Bij elke ondersteuningsvraag onderzoekt het college met behulp van een algemeen afwegingskader welke oplossing het meest adequaat is. Hierbij zijn de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de persoon van belang. Een belangrijke waarborg in de Wmo is de resultaatverplichting. Uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving een verantwoordelijkheid van mensen zelf is. De gemeente biedt ondersteuning als iemand zelf niet volledig kan voorzien in zelfredzaamheid en participatie of behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang. Hierbij wordt gekeken welke mogelijkheden iemand zelf heeft of kan verwerven om bij te dragen aan de oplossing, welke algemene voorziening bruikbaar is, welke voorliggende wetgeving van toepassing is om uiteindelijke tot een maatwerkvoorziening te komen. Bij het gesprek wordt ter ondersteuning gebruik gemaakt van onderstaand model.

2.1. Eigen oplossingen

De Wmo is bedoeld om eigen kracht te versterken. Iemand wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Voor het versterken van de eigen kracht zijn persoonlijke eigenschappen (wie is de klant?), talenten en vaardigheden (wat kan iemand?), zingeving (wat wil iemand?), krachten en mogelijkheden in de omgeving (wat heeft iemand?) en kennis en ervaring (wat weet iemand?) van belang. De eigen verantwoordelijkheid van de persoon en diens netwerk komt tijdens het onderzoek aan de orde.

2.1.1. Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid

De persoon met een ondersteuningsvraag wordt gestimuleerd om eerst eigen mogelijkheden te zien en in te zetten om de ondersteuningsbehoefte op te lossen. Dit kan al aanwezig zijn, omdat het behoort tot het eigen normale leefpatroon. Door voort te zetten wat er al is, is er geen probleem dat opgelost moet worden. De gemeente sluit niemand uit op basis van inkomen en vermogen, maar mag wel nagaan of iemand zelf in een oplossing kan voorzien, ook in financieel opzicht. Als iemand bijvoorbeeld altijd particuliere hulp heeft gehad en vraagt om huishoudelijke hulp via de Wmo, wordt degene geacht dat net als voorheen zelf te regelen, ook al zijn er beperkingen ontstaan. Dat geldt ook bij woonvoorzieningen als iemand zelf kan voorzien in een passende oplossing.

2.1.2. Algemeen gebruikelijke voorziening

Soms kan een ondersteuningsvraag opgelost worden door een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit is een voorziening die voor iedereen beschikbaar is, ongeacht of iemand beperkingen heeft. Wat algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de geldende maatschappelijke normen.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:

- niet alleen voor iemand met een beperking is bedoeld, én;

- voor iedereen in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

- voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon wordt gerekend.

Als een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de belanghebbende voor deze voorziening geen vergoeding van de gemeente. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. In de tijd kan een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien, wel algemeen gebruikelijk worden. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels spelen hierbij een rol, maar ook jurisprudentie (uitspraken van rechters). Voorbeelden zijn een (elektrische) fiets of tandem, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kraan, zonwering, kinderopvang (buitenschoolse opvang, familie, anders), boodschappendienst, glazenwasser, sportvoorzieningen, etc.

In geval van een laag inkomen kan een beroep worden gedaan op het minimabeleid of kan de Wmo consulent in overleg met de medewerker van team Sociale Zaken van de gemeente beoordelen, wat een passende vergoeding in de individuele situatie van de belanghebbende is.

Een uitzondering op een algemeen gebruikelijke voorziening is de situatie waarbij een plotselinge ziekte of beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) noopt tot acute vervanging. Ter informatie is in bijlage 1 een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal echter altijd een individuele toets plaats moeten vinden om te kijken of de voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

2.1.3. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Dit heeft een verplichtend karakter en is de hulp of ondersteuning die binnen een sociale relatie gewoon is in een gezamenlijk huishouden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:

- het doen van het huishouden;

- ondersteuning bieden bij maatschappelijke participatie, zoals het bezoeken van fami-lie/vrienden, huisarts, buurtfeest, bibliotheek, etc.;

- het bieden van hulp bij of het overnemen van taken, zoals het doen van de administratie;

- het verrichten van hand- en spandiensten;

- het bieden van dagelijkse structuur binnen het leefritme van huisgenoten, zoals gezamenlijk de maaltijden nuttigen of het ontvangen van bezoek;

- het leren omgaan van derden (familie en vrienden) met de beperkingen van de persoon.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten. Iedere volwassene wordt geacht naast een volledige baan of studie bovenstaande gebruikelijke taken op zich te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet-uitstelbare taken worden overgenomen.

Als de huisgenoot aangeeft niet te weten hoe een taak moet en dit nooit gedaan heeft, kan korte tijd ondersteuning worden ingezet om het aan te leren.

Er wordt rekening gehouden met eigen beperkingen en de gezondheidssituatie van degene die de gebruikelijke hulp verleent. Dit geldt ook als er sprake is van (dreigende) overbelasting, totdat deze is opgeheven. Als de overbelasting veroorzaakt wordt door maatschappelijke activiteiten, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

2.1.4. Mantelzorg

Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg en kan geboden worden door huisgenoten of door andere personen uit het sociale netwerk. De mantelzorger is bereid om een substantieel deel of de gehele ondersteuning te bieden en doet dit vrijwillig. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting kan de gemeente de mantelzorger ondersteuning bieden, bijvoorbeeld door hem door te verwijzen naar de het Steunpunt Mantelzorg. In geval van een voorziening wordt deze altijd toegekend aan de persoon met een beperking. Zie ook hoofdstuk 3.8.

2.1.5. Vrijwillige hulp

Vrijwillige hulp kan in diverse vormen plaatsvinden en kan voorkomen dat er een beroep gedaan wordt op een andere voorziening. Voorbeelden zijn: een maatjes project, het verrichten van hand- en spandiensten en dagbestedingsactiviteiten. Een vrijwilliger kan ook meedoen in een algemene voorziening.

2.2. Algemene voorziening

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van iemand, toegankelijk is voor een bepaalde doelgroep. Het beoogt dat een (deel van) de ondersteuningsvraag op het gebied van zelfredzaamheid, participatie en opvang opgelost kan worden. Een algemene voorziening is een breed begrip. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen. Zie ook bijlage 2.

Als iemand gebruik kan maken van een algemene voorziening is er geen toegang tot een maatwerk-voorziening voor die ondersteuningsvraag. Bij gebruikmaking van een algemene voorziening kan een bijdrage in de kosten worden gevraagd.

2.3. Andere wetgeving

De Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) de Participatiewet en de Jeugdwet zijn voorliggend op de ondersteuning vanuit de Wmo. Soms kan het echter samengaan en vindt er afstemming plaats.

2.3.1. Wet langdurige zorg (Wlz)

De Wlz is als volgt bedoeld: “een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap een blijvende behoefte heeft aan:

a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen.

In situaties dat het thuis niet langer veilig en verantwoord is en de ondersteuning vanuit de gemeente kan dit niet verbeteren, dan is de inschatting dat de persoon voldoet aan de criteria van de Wlz . In dergelijke situaties zal de gemeente in contact treden met de persoon of diens vertegenwoordiger en deze verzoeken een onderzoek te ondergaan, gericht op een besluit over de toegang Wlz. De gemeente behoudt de verantwoordelijkheid tot ondersteuning tot het moment dat toegang bepaald is. Als er gegronde redenen zijn aan te nemen dat de persoon aanspraak kan doen gelden op de Wlz en de persoon weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dan heeft de gemeente de bevoegdheid een maatwerkvoorziening te weigeren, dan wel te beëindigen.

De Wlz geeft recht op een integraal pakket zorg, inclusief hulpmiddelen voor mobiliteit (rolstoel, scootmobiel) en vervoer. Iemand met een indicatie voor Wlz valt niet (meer) onder de Wmo. Er is keuze tussen verblijf in een instelling of voor zorg thuis met een Volledig Pakket Thuis (VPT) of een PGB. De uitvoering gaat via het zorgkantoor. Hulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen voor iemand die thuis blijft wonen worden in 2015 nog door de gemeente verstrekt. Per 2016 gaat dit over naar de Wlz met uitvoering door de zorgkantoren.

Er kan wel een beroep gedaan worden op algemene voorzieningen, zoals sociaal vervoer, maar er kan geen gebruik gemaakt worden van een maatwerkvoorziening.

2.3.2. Zorgverzekeringswet (Zvw)

Vanuit de nieuwe aanspraak thuisverpleging worden vanaf 2015 verpleging en verzorging in samenhang geleverd aan iemand met voornamelijk lichamelijke aandoening(en) waarbij ook over het algemeen sprake is van medische problematiek. Ook iemand met dementie wordt onder de aanspraak gepositioneerd.

Alleen als persoonlijke zorg (ADL) onderdeel is van begeleiding valt dit onder de ondersteuning via de Wmo, de zorg is dan niet geneeskundig van aard en er is geen hoog risico op geneeskundige zorg.

Als behandeling of medicatie (een deel van) de ondersteuningsbehoefte kan wegnemen gaat dit voor op de Wmo. Een persoon kan naast zorg uit de Zvw ook gebruik maken van de Wmo-voorzieningen.

2.3.3. Jeugdwet

Alle ondersteuningsvragen van jongeren onder de 18 jaar op het gebied van zelfredzaamheid en participatie behoren tot de Jeugdwet. Uitzonderingen zijn woningaanpassingen en hulpmiddelen; die blijven onder de Wmo vallen.

Voor de doelgroep 18-23 jarigen, bij wie de begeleiding voor het 18e is gestart, kan een uitzondering gemaakt worden.

2.3.4. Participatiewet

Iemand die volgens de Participatiewet in staat is om regulier werk te verrichten of begeleiding hierbij nodig heeft, komt niet in aanmerking voor begeleiding groep zoals die in Wmo bedoeld is. Het is wel mogelijk iemand ondersteuning te bieden vanuit de Wmo op andere gebieden.

2.4. Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie of beschermd wonen en opvang.

Iemand komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als andere mogelijkheden niet of niet voldoende oplossing bieden. Voor een maatwerkvoorziening is een individuele toekenning nodig.

Het kan zijn dat de gemeente een andere organisatie om advies vraagt om tot de beoordeling van de individuele toekenning te komen, bijvoorbeeld voor een medisch of bouwkundig advies. Voor maat-werkvoorzieningen geldt in veel gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. In hoofdstuk 3 zijn de maatwerkvoorzieningen opgenomen die door de gemeente worden ingezet om de ondersteuningsvraag op te lossen.

2.4.1. Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Oldebroek heeft. Men moet in principe ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van deze gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de GBA; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Oldebroek komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in de GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waarbinnen de inschrijving in de GBA geregeld moet zijn.

Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. In de praktijk loopt dit voor voorzieningen in het kader van maatschappelijke opvang (MO-voorzienineg) via de Centrale Toegang.

Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22‐09‐2010, nr. 09/1743 WMO) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Basis register personen (Brp) belangrijk is maar niet doorslaggevend.

2.4.2. Langdurig noodzakelijk

Uitgangspunt is dat de voorzieningen of diensten langdurig noodzakelijk moeten zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet op de gebruikelijke wijze kan deelnemen aan het leven van alle dag. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.

Voor hulp bij het huishouden en begeleiding kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis en het begeleiden naar een situatie waarin de cliënt weer (deels) zelfredzaam wordt. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende (medische) noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak.

2.4.3. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (Regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen, dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking kan komen voor een cliëntenpas van de Regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor belanghebbende, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt. (zie hoofdstuk 3.2).

2.4.4. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

Bij de beoordeling van de noodzaak tot een maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van het afwegingskader zoals beschreven in hoofdstuk 2. Er vindt onderzoek plaats op basis van specifieke persoonskenmerken, de situatie van huisgenoten en de sociale omgeving. Als de persoon (weer) in staat is gebruik te maken van andere voorliggende voorzieningen om de ondersteuningsvraag op te lossen, wordt de maatwerkvoorziening beëindigd.

Een maatwerkvoorziening kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van (een dreigende) overbelasting van de mantelzorger een voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend.

Het college beoordeelt of er weigeringsgronden zijn waardoor er geen maatwerkvoorziening wordt geboden zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening. Bij elke maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening, zoals vastgelegd in artikel 8, lid 5 van de verordening.

3.1. Wonen in een geschikte woning (woonvoorzieningen)

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de woning zijn waar men woont of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf staat een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

- Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoor-beeld een toiletstoel);

- Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

- Verhuiskostenvergoeding.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

3.1.1. (aanvullend) Afwegingskader

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt voor een woning. Bij de keuze voor een woning dient iemand uiteraard rekening te houden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of nog te verwachten beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Een eigen woning kan zowel een koopwoning, als een huurwoning zijn. Een woonvoorziening wordt slechts verleend als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het treffen van voorzieningen in de volgende woonvormen komt niet in aanmerking voor compensatie: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ/WLZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen en voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een rol. Zo mag van iemand gevraagd worden te anticiperen op beperkingen die te maken hebben met het ouder worden. Bij renovatie van een badkamer kan hiermee rekening gehouden worden door een douche te plaatsen in plaats van een bad, ook al zijn er op dat moment geen beperkingen. Daar spelen natuurlijk allerlei individuele factoren in mee:

a. Het college beoordeelt of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen zoals: financiële consequenties van de verhuizing, de medisch aanvaardbare termijn waarop een woning beschikbaar komt, eventueel aanwezige mantelzorg en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de belanghebbende, de verhouding tussen de besparing van de gemeente en de gevolgen voor de belanghebbende, afstand tot voorzieningen en de mogelijke gebruiksduur van de oplossing. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

b. Het primaat van verhuizen wordt beoordeeld vanaf een bedrag dat vastgelegd is in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning. Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. De kosten van het wonen zijn voor rekening van belanghebbende. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor vergunningverlening wordt de aanvraag getoetst aan de door de gemeente opgestelde voorwaarden (voor een mantelzorgwoning).

c. Als er geen algemene woonvoorziening beschikbaar is en het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden, dan wordt onderzocht of het plaatsen van een losse woonunit mogelijk is. Uiteraard moet er dan wel de mogelijkheid bestaan tot het plaatsen van een losse woonunit. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse woonunit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van de belanghebbende om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse woonunit wel. Het programma van eisen, zoals dat geldt voor een aanbouw, kan gebruikt worden voor een losse woonunit.

Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat, als de woonunit niet meer nodig is, dit aan de gemeente gemeld moet worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woon-unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

d. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning beoordeelt het college allereerst welke mogelijkheden belanghebbende heeft om zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een extra hypotheek op de woning te vestigen, dan zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

e. Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarbij meerdere offertes opgevraagd worden. De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een vergoeding:

- voor aanpassingen tot en met € 2.500,-- kan volstaan worden met indiening van één offerte;

- voor woningaanpassingen vanaf € 2.500,-- tot € 15.000-- moeten minimaal twee offertes ingediend worden;

- voor woningaanpassingen vanaf € 15.000,-- moeten minimaal drie offertes ingediend worden.

Van het indienen van een offerte kan worden afgezien als het college vaste eenheidsprijzen heeft afgesproken. De vastgestelde eenheidsprijs is in dat geval gelijk aan de verstrekking. Het college kan per aanvraag een nader maximum totaalbedrag bepalen bij de verstrekking van eenheidsprijzen.

f. Het aanpassen van doelgroepengebouwen kan alleen voor compensatie in aanmerking komen wanneer er sprake is van een aanpassing die niet als een standaard noodzakelijke voorziening voor de doelgroep kan worden gekwalificeerd. Hierover maakt het college afspraken met de eigenaar van deze gebouwen.

g. Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende hiervoor te reserveren.

h. De belanghebbende die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken.

i. Het verhuizen van een geschikte woning naar een ongeschikte woning komt niet in aanmerking voor compensatie.

j. In bijlage 3 staan de in aanmerking komende kosten voor compensatie bij een bouwkundige- of bouwtechnische aanpassingen.

3.1.2. Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

3.1.3. Bezoekbaar maken van de woning

Wanneer de cliënt in een AWBZ- of Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

3.1.4. Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een voorziening worden verstrekt. In principe wordt alleen de slaapkamer gesaneerd. Bij kinderen onder de vier jaar kan ook de woonkamer worden gesaneerd (vloerbedekking en/of gordijnen).

De hoogte van de maatwerkvoorziening is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:

 100% als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

 75% als het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

 50% als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

 25% als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

 0% als het artikel acht jaar of ouder is.

Bedragen op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking, vinyl en jaloezieën).

3.1.5. Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan.

In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel -onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over wat al dan niet grote woningaanpassingen zijn te objectiveren en richting te geven, zal nog steeds het verhuisprimaatbedrag (zie (financieel) besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2015) worden gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel -indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt maar kunnen bestaan uit plaatsing op de lijst voor vrijkomende rolstoelwoningen of hulp door een cliëntenondersteuner.

3.1.6. Verhuiskosten

Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding zal worden afgestemd op de grootte van het huishouden en de eigen financiële mogelijkheden van de aanvrager. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn. In het (financieel) besluit zijn hiervoor maximumbedragen opgenomen.

De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen worden door corporaties gemeld bij de gemeente, als deze vrij komen. De gemeente beoordeelt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een AWBZ-instelling (Wlz-instelling) of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 6 maanden), bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

3.2. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel (vervoersvoorzieningen)

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Ook bij verplaatsen speelt de eigen verantwoordelijkheid een rol, bijvoorbeeld het kunnen oplossen van een vervoersprobleem in eigen kring. Ook het openbaar vervoer en fietsen met een bijzondere uitvoering, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke kan een oplossing zijn. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn opgenomen in bijlage 1.

3.2.1. (aanvullend) Afwegingskader

a. Aan de hand van de vervoersbehoefte wordt beoordeeld of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi). Hierbij moet rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening moet tenminste een afstand van 1500-2000 km per jaar kunnen worden afgelegd. Als daar aanleiding voor is kan het college dit aantal verhogen. Bij dit aantal kilometers wordt het gebruik van een andere voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen, wat invloed kan hebben op het aantal kilometers. De CRvB heeft herhaaldelijk geoordeeld dat 1500-2000 km per jaar kunnen reizen in beginsel algemeen aanvaardbaar is, zie CRvB 29-02-2012 BV 7463 Wmo:

“Voor wat betreft de ondergrens van een vervoersvoorziening heeft de Raad onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) vaste rechtspraak ontwikkeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 maart 2002, LJN AE1865), inhoudende dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Een en ander laat onverlet dat het een gemeentebestuur vrijstaat onderbouwd rekening te houden met een afwijkende (lagere) vervoersbehoefte dan volgens het gemeentelijke beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht, alsmede dat een belanghebbende aan de hand van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken dat in zijn geval van een hogere vervoersbehoefte dient te worden uitgegaan. De Raad ziet geen aanleiding deze onder de Wvg tot stand gekomen jurisprudentie niet van toepassing te achten voor de Wmo.”

Met een toekenning van 600 reiszones voldoet het college in de regel aan de vervoersbehoefte, maar op grond van individuele omstandigheden (maatwerk) is afwijking naar boven of beneden mogelijk.

b. Bij personen met een loopafstand tot 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Dit is afhankelijk van de individuele omstandigheden.

c. Als collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan vervoer, worden verstrekt.

d. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn wanneer door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

e. Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte voorziening ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze voorziening, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Als deze voorziening na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

f. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Zo kan het zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak om tijdens het vervoer in te grijpen), zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

3.2.2. Vervoersdoeleinden

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.

Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.

3.2.3. Vervoersmiddelen (voor mensen met een beperking)

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden (bijvoorbeeld alle advertenties op televisie en in andere media voor scootmobielen). Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden, of ze kiezen voor uitgebreid advies doordat een steeds meer van deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en dus niet meer voor vergoeding in aanmerking komen omdat de cliënt deze zelf kan aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijze op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1. Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

3.2.3.2. Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

3.2.3.3. Auto-aanpassingen

Als een cliënt zonder auto-aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen auto-aanpassingen worden vergoed. Bij auto-aanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van auto-aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

3.3. Verplaatsen in en rondom de woning (rolstoelvoorzieningen)

Bij het verplaatsen in en om de woning gaat het om het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Dat betekent dat het verplaatsingen betreft die direct en vanuit de woning worden gedaan, zoals woonkamer, slaapkamer, toilet, douche, tuin, balkon.

Ook bij verplaatsen speelt de eigen verantwoordelijkheid een rol, bijvoorbeeld als beoordeeld is dat hulpmiddelen, zoals een rollator of alternatieve oplossingen, zoals een herindeling van de meubels, volstaan.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

- Handmatig voortbewogen rolstoel;

- Elektrisch voortbewogen rolstoel;

- Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ/Wlz-instelling werd genoemd kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

Tot de voorziening verplaatsen in en om de woning behoort niet een rolstoel voor incidenteel gebruik voor langere afstanden elders, bijvoorbeeld voor winkelen of tijdens uitstapjes. Een dergelijke rolstoel wordt eventueel versterkt zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.

Verdere afwegingsfactoren:

a. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

b. Bij een verstrekking als PGB wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Als de rolstoel na de economische afschrijvingstermijn wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging van de rolstoel uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

3.4. Sportvoorzieningen

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulp-middel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening die recreatief van aard is. Als het sporten het “recreatieve” ontstijgt en er sprake is van topsport of zelfs professionele sportbeoefening wordt geen voorziening toegekend.

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

3.5. Maatwerkvoorzieningen voor kinderen

De Wmo kent het begrip kindvoorziening niet. Omdat er ook speciale voorzieningen verstrekt worden die alleen op kinderen zijn gericht, wordt in dit hoofdstuk aandacht geschonken aan het verstrekken van voorzieningen voor deze doelgroep.

3.5.1. Afwegingskader

Voor deze voorzieningen geldt het gebruikelijke afwegingkader, waarbij telkens de afweging moet worden gemaakt of een voorziening tot meerkosten leidt ten opzichte van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn ten opzichte van het gebruikelijke ontwikkelingspatroon van een kind. Bij de afweging wordt rekening gehouden met de normale kosten van de voorziening volgens de Nibud-richtlijnen.

Ook moet nadrukkelijk gekeken worden naar voorliggende voorzieningen waaronder de Jeugdwet.

3.5.2. Aangepaste kleedtafel en/of een aangepaste box voor kinderen

Er wordt een vergoeding verstrekt in de meerkosten ten opzichte van een normale commode of normale box. Deze voorziening betreft een roerende woonvoorziening. De aangepaste kleedtafel en/of aangepaste box kan worden verstrekt vanwege beperkingen van het kind of vanwege beperkingen van de verzorger.

3.5.3. Fiets- en autozitjes

Er bestaan voor kinderen met beperkingen speciale zitjes voor op de fiets of in de auto. Feitelijk gaat het om een vervoersprobleem van de ouders en niet van het kind, dat immers geen eigen vervoersbehoefte heeft. Toch wordt deze vorm van een vervoersvoorziening door de Wmo vergoed, mits de noodzaak blijkt uit een medisch advies en als de ouders genoodzaakt zijn om hun kind met beperkingen mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag.

3.5.4. Een aangepaste buggy

Deze kan noodzakelijk zijn bij kleine kinderen tot 5 jaar. Een medisch advies is noodzakelijk. Is het kind ouder dan 5 jaar en een buggy is medisch noodzakelijk, dan worden de kosten geheel vergoed (dit gebeurt niet vaak, immers het kind kan meestal in een kinderduwrolstoel). De buggy wordt verstrekt als:

- regelmatig behoefte bestaat aan verplaatsing buiten de woning;

- het kind met beperkingen geen of een beperkt loopvermogen heeft;

- in de verplaatsingsbehoefte voor de korte afstand niet kan worden voorzien via een algemeen gebruikelijk middel of, als dit de goedkoopst adequate oplossing is, een aangepast verplaatsingsmiddel voor de korte afstand.

3.5.5. Kinderrolstoelen

Kinderrolstoelen kunnen worden verstrekt aan een kind met beperkingen op het moment waarop in principe kinderen zonder beperkingen leren lopen. Kinderen leren in het algemeen zeer snel om te gaan met hun rolstoel, en de rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Zelf rondrijden in een rolstoel (geduwd of met een hoepel) stimuleert het kind om zelfstandig te worden en zo veel als mogelijk te spelen met kinderen zonder beperkingen. Een elektrische kinderrolstoel is soms noodzakelijk. Een medisch advies is voor elke kinderrolstoel noodzakelijk.

3.5.6. Speelvoertuigen

Er bestaan voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen, die het midden houden tussen therapeutische speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Bijvoorbeeld kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Na een positief medisch advies kunnen deze voorzieningen worden verstrekt. Belangrijk bij de vaststelling van de noodzaak is dat er geen voorliggende voorziening beschikbaar is en geen alternatief algemeen gebruikelijk speelvoertuig mogelijk is.

3.5.7. Vervoerskosten kinderen

Er bestaat een relatie tussen leeftijd en vervoersbehoefte. Als in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

a. er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. De ouders nemen hen mee zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

b. kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

c. kinderen van 12 tot en met 14 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte ontwikkelen en vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

Op grond van het bovenstaande wordt de vervoersvoorziening voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, (bruikleen)auto of individuele taxi voor kinderen als volgt vastgesteld:

- aan een kind met beperkingen jonger dan 5 jaar wordt geen vervoersvoorziening toegekend;

- aan een kind met beperkingen van 5 tot en met 11 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 50%;

- aan een kind met beperkingen van 12 tot en met 14 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 25%;

- aan een kind met beperkingen dat de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt wordt een volledige vervoersvoorziening toegekend.

In het kader van de compensatieplicht zal echter in ieder individueel geval moeten worden beoordeeld in hoeverre en sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte dan wel in hoeverre een korting voor kinderen beneden 15 jaar van toepassing kan zijn.

3.5.7.1. Driewielfiets/vierwielfiets

Deze fietsen worden door kinderen in het algemeen voor een korte periode gebruikt. Voorkeur gaat uit naar verstrekking in natura omdat de voorziening voor hergebruik kan worden ingezet. Een driewiel- of vierwielfiets voor kinderen wordt verstrekt als:

- er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte;

- het kind met beperkingen 5 jaar of ouder is (tot en met 4 jaar is er geen sprake van een zelfstandige vervoersbehoefte);

- de beperkingen van het kind het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt (slecht evenwicht, verstandelijke handicap, gestoorde motoriek etc.).

3.5.7.2. Aangepaste fietsen in verband met vervoer van een kind met beperkingen

Deze fietsen kunnen worden verstrekt als met de fiets wordt voorzien in de dagelijkse verplaatsingsbehoefte en de verplaatsingen niet plaats kunnen vinden met een normale fiets met een aangepast kinderzitje.

3.5.7.3. Duofiets

Per individueel geval dient te worden beoordeeld in hoeverre een duofiets kan worden verstrekt ter compensatie van de beperkingen.

3.6. Ondersteuning bij het huishouden (hulp bij het huishouden)

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een gestructureerd huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Onder de AWBZ is al beleid ontwikkeld om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen. Met name ook om het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te bepalen. Dit beleid houdt ook onder de Wmo nog altijd stand. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden worden de door het CIZ (destijds voor de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging) ontwikkelde normtijden aanvaard, al werd daarbij wel aangetekend dat in de Wmo de gemeente wel moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager.

Tot een schone en leefbare woning behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat bijvoorbeeld om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten. Deze ruimten zijn voor dagelijks gebruik noodzakelijk. Het betreft alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden.

Ten aanzien van eigen verantwoordelijkheid betekent het bij een schone en leefbare woning bijvoorbeeld dat iemand elektrische apparaten of nieuwe technische mogelijkheden gebruikt of op eigen kosten iemand inhuurt voor bepaalde werkzaamheden. Ook al ontstaan er nieuwe beperkingen dan heeft dat geen invloed op het te bereiken resultaat, omdat immers de werkzaamheden worden voortgezet.

Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kent het college een maat-werkvoorziening toe in uren, waarbij het te bereiken resultaat zal worden opgenomen in het arrangement. Er wordt een urennormering gehanteerd, zie bijlage 4, waarvan afgeweken kan worden als hier vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en/of eigen verantwoordelijkheid aanleiding toe is bijvoorbeeld bij (ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed of allergie. Er kan geen extra tijd berekend worden vanwege de persoonlijke voorkeur van iemand.

3.6.1. Vormen van ondersteuning bij het huishouden

Er bestaan er 3 typen huishoudelijke hulp:

1. Schoonmaakondersteuning (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij cliënt zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

2. Huishoudelijke begeleiding (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

3. Huishoudelijke begeleiding gericht op een ontregelde huishouding (HH3). Dit type hulp is gericht op het aanbrengen van structuur in de huishouding met psychosociale begeleiding.

Taken bij schoonmaakondersteuning (HH1):

Afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt wordt één of een combinatie van de volgende activiteiten ingezet:

a. Lichte huishoudelijke activiteiten (onderscheid in hoog/laag en op werkhoogte);

b. Zware huishoudelijke activiteiten;

c. Textielverzorging (onderscheid in transport/ophangen/afhalen en strijken/vouwen);

d. Boodschappen halen;

e. Maaltijd klaarzetten: brood en/of warm;

f. Warme maaltijd maken.

Het product schoonmaakondersteuning komt in hoofdlijnen overeen met Categorie 1 taken, zoals die onder de “oude” Wmo golden.

Taken bij huishoudelijke begeleiding (HH2):

Huishoudelijke begeleiding houdt in:

a. alle genoemde huishoudelijke werkzaamheden onder “schoonmaakondersteuning” aangevuld met:

b. (her)structureren van het dagelijks leven, instructie, advies en voorlichting, gericht op het huishouden;

c. administratie en financiën.

Taken bij huishoudelijke begeleiding gericht op een ontregelde huishouding (HH3):

Huishoudelijke begeleiding gericht op een ontregeld huishouden zijn:

a. alle genoemde huishoudelijke werkzaamheden onder HH1 en HH2 aangevuld met:

b. psychosociale begeleiding: gericht op het ontregelde huishouden.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociaal omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en AWBZ ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen kan worden gedaan.

3.6.2. (aanvullend) Afwegingskader

3.6.2.1. Uitstelbare en niet-uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet-uitstelbare taken.

- Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: wasverzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

- Niet-uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).

3.6.2.2. Voorliggende voorzieningen

Eerst wordt bekeken of er een voorziening is, waarmee een oplossing kan worden geboden, voordat een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Bij vragen op het gebied het voeren van een huishouden kan daarbij worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen: afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.

Voorbeelden van voorliggende algemene voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesvers-maaltijden, alarmering, glazenwasser, hondenuitlaatservice, klussendienst, kinderopvang.

Veel van deze voorzieningen zijn aanwezig in de gemeente. Er wordt hierbij rekening gehouden met individuele omstandigheden van een cliënt, zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

3.6.2.3. Voorzetten ondersteuning na overlijden huisgenoot

Wanneer een cliënt overlijdt en een huisgenoot die (ook) beperkingen heeft, achterblijft, zal de ondersteuning bij het huishouden gedurende 6 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 6 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn/haar naam te laten zetten.

3.6.2.4. Invloed van de woning of woonvorm op de ondersteuning bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad wordt niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Ondersteuning bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

Uiteraard wordt bij de afweging of ondersteuning verleend kan worden binnen het sociaal netwerk, wel rekening gehouden met de ondersteuning die huurder verleent als deze tot het sociaal netwerk van de cliënt behoort.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

3.7. Begeleiding

Onder begeleiding wordt in de Wmo verstaan: “activiteiten gericht op het bevorderen van zelfred-zaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven”.

Het doel van begeleiding is om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen, te behouden of te compenseren. Zonder deze ondersteuning moet de persoon verblijven in een instelling of is er sprake van risico op verwaarlozing. Zelfredzaamheid (in relatie tot begeleiding) betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de persoon in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

Een persoon die een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid of het zelfstandig participeren ontvangt begeleiding als dit niet op een andere manier opgelost kan worden.

Dit vindt plaats in de vorm van begeleiding groep of begeleiding individueel en is gericht op de vraag van de persoon en zijn omgeving. De duur is passend bij de ondersteuningsvraag, lang waar nodig en kort waar mogelijk.

Begeleiding is primair gericht op het (her)krijgen van zelfregie in de vorm van:

- Structureren van de dag;

- Praktische hulp en/of ondersteuning;

- Gedragsproblemen reguleren;

- Dagbesteding ter vervanging van werk;

- Toezicht bieden;

- Afstemming en ondersteuning van de mantelzorger ten behoeve van de cliënt.

De activiteiten en taken die behoren bij begeleiding bestaan uit:

- het uitvoeren dan wel het stimuleren van ontwikkeling/behoud van competenties ten gunste van groei van zelfredzaamheid (inclusief gestructureerd huishouden) en participatie in de samenleving;

- het compenseren maar vooral stimuleren van competenties ten gunste van het verkrijgen of behouden van de regie over het eigen leven

- het stimuleren en ondersteunen van de transfer van de verworven zelfredzaamheidcompetenties om deze in de praktijk ook daadwerkelijk succesvol toe te passen;

- op basis van de gezamenlijke vaststelling van eigen regie en zelfredzaamheid de noodzaak tot begeleiding af bouwen of indien nog tot een minimum terug brengen.

- signaleren van algeheel functioneren om terugval of noodzaak tot zorginzet vanuit andere domeinen te voorkomen.

Begeleiding wordt geboden als basisbegeleiding, ondersteuning bij gedrag en/of ondersteuning bij ADL, passend bij de ondersteuningsvraag:

a. Basisbegeleiding wordt geboden als er bijvoorbeeld beperkingen zijn bij:

- regievoeren;

- verminderde concentratie;

- geheugen en denken;

- perceptie van omgeving, oriëntatiestoornissen (in persoon, ruimte, tijd en/of plaats);

- begrijpen wat anderen zeggen;

- een gesprek voeren;

- initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

- besluiten nemen;

- communicatiehulpmiddel gebruiken;

- dagelijkse bezigheden;

- problemen oplossen en besluiten nemen;

- dagelijkse routine regelen;

- zelf geld beheren;

- initiëren en uitvoeren complexere taken;

- zelf administratie zaken bijhouden.

b. Ondersteuning bij gedrag als basisbegeleiding onvoldoende oplossing biedt bij ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregulerend vermogen of bij gedragsproblemen zoals bijvoorbeeld:

- destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

- dwangmatig gedrag;

- lichamelijk agressief gedrag;

- manipulatief gedrag;

- verbaal agressief gedrag;

- zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag;

- grensoverschrijdend seksueel gedrag.

c. Ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) als iemand behoefte heeft aan aanvullende ondersteuning hierbij (niet ingegeven door een behoefte aan geneeskundige zorg). Het gaat meestal om ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van zelfzorg door de persoon, als het ware in het verlengde van de overige benodigde begeleiding. Het vindt plaats met de handen op de rug, door de persoon structuur en stimulans te bieden bij bijvoorbeeld:

- in en uit bed gaan;

- zich wassen;

- zich kleden;

- eten en drinken.

De mate van beperkingen van een persoon kan een relatie hebben met het soort voorziening dat een adequate oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag, zoals opgesteld in het arrangement.

3.7.1. Mate van beperkingen sociale redzaamheid in relatie tot voorzieningen

Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (“zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen het eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”. We onderscheiden:

1. Lichte beperkingen (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken)

2. Matige beperkingen (helpen bij taken)

3. Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen worden onderzocht, maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.

3.7.1.1. Lichte beperkingen

Iemand die lichte beperkingen ervaart bij dagelijkse activiteiten en een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid, zal meestal voldoende ondersteund kunnen worden door het eigen netwerk of met behulp van diensten vanuit de algemene voorzieningen. Er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken. Enige aansturing of ondersteuning is nodig.

Onder lichte beperkingen wordt verstaan:

- Lichte problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activi-teiten;

- Behoefte aan enige stimulans en/of toezicht om sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en geld te beheren;

- Lichte problemen met het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk;

- Persoon kan zelf om hulp vragen;

- Lichte gedragsproblemen die enige bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering voor de zelfredzaamheid;

- Lichte problemen met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan verschillend zijn, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid.

- Lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op.

3.7.1.2. Matige beperkingen

Iemand die matige beperkingen ervaart bij dagelijkse activiteiten en een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid kan mogelijk in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. Er is hulp/ondersteuning nodig en soms overname van taken. Het netwerk kan dit niet of deels bieden; er is risico op verslechtering of verwaarlozing. De zelfredzaamheid is beperkt, waardoor er (deskundige) hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. De persoon kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als andere voorzieningen niet toereikend zijn.

Onder matige beperkingen wordt verstaan:

- Het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) is niet vanzelfsprekend;

- Communicatie: niet goed begrijpen wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende be-grijpelijk kunnen maken;

- Gedragsproblemen;

- Problemen met concentratie en informatieverwerking;

- Problemen met het herkennen van personen en zijn omgeving.

3.7.1.3. Ernstige beperkingen

Iemand met ernstige beperkingen ervaart zelfredzaamheidsproblemen die zo groot zijn dat overname van taken nodig is. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de persoon afhankelijk van de hulp van anderen. Er is (deskundige) begeleiding nodig, meestal in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als er risico is op gevaar en/of er is continu hulp of begeleiding nodig dan wordt toegang tot Wlz overwogen.

Onder ernstige beperkingen wordt verstaan:

- Complexe taken zijn niet mogelijk, soms ook eenvoudige taken;

- Communiceren gaat moeizaam;

- Niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten kunnen nemen;

- Steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren;

- Ernstig probleemgedrag;

- Ernstige problemen met concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving;

- Ernstige problemen in het herkennen van personen en oriëntatie.

3.7.2. Vormen van Begeleiding

Begeleiding kan geboden worden in de vorm van begeleiding groep of begeleiding individueel.

Uit het oogpunt van goedkoopst adequaat is begeleiding groep voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd. Ook kunnen beiden vormen gecombineerd passend zijn, maar dat kan niet op hetzelfde moment plaatsvinden. Centraal blijft de individuele situatie en de daarvan afgeleide doelstelling staan.

3.7.2.1. Begeleiding Groep

Groepsbegeleiding is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagopvang”. Groepsbegeleiding is:

- programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

- methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

- biedt een dagprogramma, al dan niet in een aangepaste vorm van arbeid;

- vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

- gericht op het structureren van de dag en oefenen met cognitieve vaardigheden om de zelfredzaamheid zoveel mogelijk te handhaven en bevorderen en/of gedragsproblematiek te reguleren;

- gericht op het bevorderen (leren), behouden of compenseren van zelfredzaamheid gericht op het zo veel mogelijk zelfstandig participeren;

- vindt plaats in groepsverband, daar waar mogelijk ook met inzet van informele zorg;

- biedt toezicht.

Begeleiding Groep is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding Groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld het Huis van de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen, nodig hebben, is Begeleiding Groep nodig. Begeleiding Groep is voorliggend op Begeleiding Individueel als hetzelfde doel wordt beoogd.

Begeleiding Groep:

1. Vindt plaats in de vorm van praktische hulp, stimulering en ondersteuning bij het uitvoeren dan wel het ondersteunen bij/oefenen van handelingen/vaardigheden die behoud, herstel of vergroten zelfredzaamheid, zelfregie of van vaardigheden tot doel hebben.

2. Op basis van de gezamenlijke vaststelling van eigen regie en zelfredzaamheid de noodzaak tot begeleiding af bouwen of indien nog tot een minimum terug brengen.

3. Het compenseren maar vooral stimuleren van competenties ten gunste van het verkrijgen of behouden van de regie over het eigen leven

4. Hiertoe behoort ook compenseren of herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van een cliënt, waardoor de cliënt onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren.

5. Tevens kan hiertoe behoren het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijkse leven door herhaling en methodische interventie.

6. Begeleiding is in principe kortdurend en primair gericht op het (her)krijgen van zelfregie.

7. Ingeval er sprake is van mantelzorg en/of inzet van het sociale netwerk, of deze inzet is potentieel aanwezig, richt begeleiding zich ook op ondersteuning en/of versterking/ontwikkeling van mantelzorgers, familieleden en andere – informele – ondersteuners zodat de zorgvrager zolang mogelijk verantwoord thuis kan blijven wonen en overbelasting van de mantelzorger voorkomen wordt.

8. Tot het product Begeleiding Groep hoort ook de signaalfunctie.

9. Is gericht op psychisch functioneren met als aspecten:

a. concentratie;

b. geheugen en denken;

c. perceptie van omgeving;

d. oriëntatiestoornissen met als aspecten:

I. oriëntatie in persoon;

II. oriëntatie in ruimte;

III. oriëntatie in tijd;

IV. oriëntatie naar plaats.

Als een reguliere baan tot de mogelijkheden behoort of de inzet van recreatieve dan wel arbeidsmatige dagbesteding voldoet aan de ondersteuningsvraag, dan gaat dit voor op Begeleiding Groep.

Omvang

De omvang van de indicatie wordt bepaald door het beoogde resultaat en de belastbaarheid van de persoon. Het wordt vastgesteld in dagdelen, waarbij een dagdeel maximaal 4 uur is, tot een maximum van 9 dagdelen, vergelijkbaar met een fulltime werkweek.

Vervoer

De noodzaak voor vervoer, van en naar de locatie waar de Begeleiding Groep plaatsvindt, wordt bepaald bij de toegang en is opgenomen in het arrangement. Als iemand in staat is om zelfstandig te reizen met openbaar vervoer of met eigen vervoersmiddel, dan is dat voorliggend. Dat geldt ook als de persoon door iemand anders gehaald en gebracht kan worden.

Toezicht tijdens het vervoer moet worden geboden door de vervoerder. Als medisch toezicht noodzakelijk is, kan een beroep op de Zvw gedaan worden.

3.7.2.2. Begeleiding Individueel

Begeleiding Individueel is gericht op het bevorderen (leren), behouden of compenseren van zelfredzaamheid en het zelfstandig participeren. De begeleiding wordt geleverd aan één cliënt en zijn omgeving. De begeleiding is bedoeld voor cliënten die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Individuele begeleiding kent vele vormen. Het kan zijn:

- toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;

- ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie;

- oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

- ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken, etc.) (dan wordt het vaak “thuisbegeleiding” genoemd).

Begeleiding Individueel vindt in de eigen omgeving van de persoon plaats, face to face en waar mogelijk via webcam, telefonisch contact of met behulp van andere technische hulpmiddelen.

Wanneer de ondersteuningsbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week hulp bieden bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en er geen daadwerkelijke dagstructuur geboden hoeft te worden, dan is Begeleiding Individueel de aangewezen vorm.

Begeleiding Individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de zorgverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HH2 en Begeleiding Individueel om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.

Begeleiding Individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

Begeleiding Individueel:

1. Vindt plaats in de vorm van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren dan wel het on-dersteunen bij/oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid (inclusief gestructureerd huishouden) en participatie tot doel hebben.

2. Hiertoe behoort ook compenseren of herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van een cliënt, waardoor de cliënt onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren.

3. Tevens kan hiertoe behoren het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijkse leven door herhaling en methodische interventie.

4. Begeleiding is face to face, waar mogelijk kortdurend en primair gericht op het (her)krijgen van zelfregie.

5. In geval er sprake is van mantelzorg en/of inzet van het sociale netwerk, of deze inzet is potentieel aanwezig, richt begeleiding zich ook op afstemming met, op ondersteuning en/of versterking/ontwikkeling van mantelzorgers, familieleden en andere – informele – ondersteu-ners/vrijwilligers.

6. Tot het product individuele begeleiding hoort ook de signaalfunctie.

7. is gericht op psychisch functioneren met als aspecten:

a. concentratie;

b. geheugen en denken;

c. perceptie van omgeving;

d. oriëntatiestoornissen met als aspecten:

I. oriëntatie in persoon;

II. oriëntatie in ruimte;

III. oriëntatie in tijd;

IV. oriëntatie naar plaats.

Omvang

De omvang en frequentie van Begeleiding Individueel is afgestemd het beoogde resultaat en de belastbaarheid van de persoon. Het wordt vastgelegd in uren, tot een maximum van 25 uur per week op basis van benodigde activiteiten. Er moet ook een inschatting gemaakt worden of de persoon voldoet aan de criteria van de Wlz. Bij Begeleiding Individueel wordt rekening gehouden met de duur van de activiteit, de planbaarheid, bereikbaarheid van de zorgverlener bij niet-planbare taken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Indicatiewijzer die is aangepast aan de Wmo-werkwijze, zoals opgenomen in bijlage 5.

3.7.2.3. Begeleiding tijdens onderwijs (18+) en werk

Bij begeleiding tijdens onderwijs gaat het nadrukkelijk over voortgezet speciaal onderwijs, waarbij de jongvolwassene, naast de begeleiding vanuit de zogenaamde Cluster 3 of 4 indicatie, ook nog extra Begeleiding of Persoonlijke verzorging op school nodig heeft. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen waarbij bovengebruikelijk toezicht noodzakelijk is. Deze maatwerkvoorziening kan zowel binnen de Jeugdwet als binnen de Wmo 2015 geboden worden. Dit wordt per situatie beoordeeld.

Het gaat om toezicht op en het aansturen van gedrag door stoornis tijdens onderwijs voor zover passend onderwijs onvoldoende bijdraagt aan de participatie.

Bij begeleiding tijdens werk gaat het om het regelen van randvoorwaarden (bij belanghebbende, zijn omgeving en de werkomgeving) op het gebied van werk.

3.7.3. Indiceren van Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen heeft op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertoont, aanspraak maken op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was, vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:

1. De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de mogelijkheden van de persoon zelf zijn, om vervolgens middels het gesprek met bijbehorend werkmodel samen vast te stellen welke mogelijkheden er in het netwerk zijn of gestimuleerd kunnen worden, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

2. De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en om nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt Het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting te geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld. Deze is aangepast aan de Wmo-werkwijze. Zie bijlage 5.

Als een diagnose ontbreekt, doordat de cliënt zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was - begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (op basis van advies van een medisch adviseur). De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur (maximaal 1 jaar).

3.7.4. Voorliggende voorzieningen

3.7.4.1. Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag ,of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend, maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling te kunnen inzetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra-productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

3.7.4.2. (Wettelijke) voorliggende voorzieningen

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat de maatwerk-voorziening “begeleiding” wordt overwogen:

- Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties - als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan begeleiding worden geïndiceerd.

- Kinderopvang: kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

- Jeugdwet: op grond van de Jeugdwet wordt opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, hulp via een medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, en tijdelijke opname geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

- Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is, dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

3.8. Mantelzorgondersteuning

Mantelzorgers vinden het bieden van hulp aan anderen meestal vanzelfsprekend, de relatie met de persoon die ondersteuning nodig heeft, zorgt ervoor dat iemand gaat helpen. Tijdens de onderzoeksfase wordt dit in kaart gebracht, evenals de eventueel dreigende overbelasting. Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg. Als de mantelzorger ondersteuning biedt, kan dat zo zwaar worden dat er sprake is van (dreigende) overbelasting. Ondersteuning is dan belangrijk om de taak van mantelzorger vol te kunnen houden door ‘vrij te zijn’ van zorg. De ondersteuning is dan bedoeld voor de persoon met een beperking.

Als er een maatvoorziening wordt toegekend in de vorm van een PGB kan deze niet door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

Er zijn verschillende manieren om de zorgtaak ten behoeve van de persoon aan wie mantelzorg wordt verleend te verlichten, zoals:

- het inzetten van eigen netwerk om bijvoorbeeld een paar uur zorg over te nemen;

- het inzetten van een vrijwilliger;

- ondersteuning door MEE;

- gebruik maken van welzijnsactiviteiten;

- het inzetten van begeleiding groep;

- het inzetten van begeleiding individueel door professionele hulp;

- het inzetten van kortdurend verblijf (logeren), zie hoofdstuk 3.9.

3.9. Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen, dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs als doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

Voor de persoon die op basis van zorgzwaarte over de toegangsdrempel van de Wlz komt, is het mogelijk om alle zorg die nodig is vanuit de Wlz thuis te ontvangen in combinatie met logeren. Dit is geen onderdeel van de Wmo, de zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor het inkopen van deze zorg.

Omvang

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld, omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname, waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorger op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.

Vervoer

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de Regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden, zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de Regiotaxi (eventueel met begeleider) in principe een geschikte oplossing biedt.

3.10. Beschermd wonen

Als iemand niet voldoende voor zichzelf kan zorgen, dakloos wordt of er ontstaat onveiligheid, dan biedt de gemeente opvang en bescherming met als doel zo snel als mogelijk en gewenst, iemand weer mogelijkheden te bieden zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. In het kader van de Wmo 2015 gaat het dan onder meer om:

- de inzet van maatregelen, activiteiten en voorzieningen (waaronder het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK= Veilig Thuis)) om daarmee huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden, waaronder opvangvoorzieningen voor inwoners die de thuissituatie hebben verlaten, in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

- algemene of maatwerkvoorzieningen beschermd wonen (en daarmee een veilige woonomgeving) te bieden aan iemand die niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, als gevolg van psychische of psychosociale problemen;

- algemene of maatwerkvoorzieningen maatschappelijke opvang (en daarmee een veilige woonomgeving) te bieden aan een persoon, die niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en mede als gevolg daarvan dakloos is geworden.

De centrumgemeente Zwolle heeft naast haar lokale verantwoordelijkheid ook een centrumgemeentelijke rol voor de regio, waaronder Oldebroek. Voor beschermd wonen is dit beperkt tot en met 31-12-2017 . De komende periode zet de gemeente zich samen met de centrumgemeente, maatschappelijke partners en regiogemeenten in op het zo veel als mogelijk voorkomen van dakloosheid en huiselijk geweld en het zo lang mogelijk thuis laten wonen, van mensen met psychische en psychosociale problematiek. Hierdoor wordt ingezet op de kwaliteit van leven en voorkomen we dat onnodig een beroep wordt gedaan op relatief kostbare vormen van opvang en beschermd wonen. Daarnaast wordt ingezet op het sneller uitstromen uit voorzieningen voor opvang en beschermd wonen.

3.10.1. Aanpak huiselijk geweld

Huiselijk geweld, waaronder kindermishandeling, grijpt zeer in op de levens van onze inwoners. Het is dan ook van het grootste belang vanuit onze verantwoordelijkheid in het kader van de Wmo 2015, om een doeltreffende en adequate aanpak te realiseren, waarbij er een goede samenwerking is tussen welzijn, zorg, politie en justitie, alsmede gemeenten en de centrumgemeente Apeldoorn. Bij onze aanpak staat de veiligheid voorop, waarbij wij eventuele kinderen centraal zetten. Preventie en vroegsignalering zijn daarbij belangrijk, waarbij wij uitgaan van de eigen kracht en de sociale omgeving, waarbij dwang en hulp elkaar kunnen versterken. Ook bij de aanpak van huiselijk geweld is 1 huishouden 1 plan 1 regisseur ons uitgangspunt.

Eén van de instrumenten voor een meer geïntegreerde aanpak is de realisatie van Veilig Thuis (AMHK). In Veilig Thuis gaan het Steunpunt huiselijk geweld en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling op. Veilig Thuis is beschikbaar voor advies, doet onderzoek en onderneemt desgewenst passende actie naar aanleiding van een melding. Ons uitgangspunt daarbij is maximaal in te zetten op preventie. Daarnaast is vanuit Veilig Thuis onder meer een crisisdienst beschikbaar. Het AMHK is een belangrijk instrument in de integrale aanpak van huiselijk geweld waaronder kindermishandeling. In 2015 wordt de spoedzorg bovenregionaal geregeld, uiterlijk 1 januari 2017 is het geïntegreerde AMHK operationeel.

Als ingrijpen nodig is, wordt zo licht mogelijk maar zo zwaar als nodig ingezet, bijvoorbeeld door een tijdelijk huisverbod, ambulante hulpverlening en/of veiligheidsmaatregelen in de eigen omgeving van een gezin of huishouden. Sluitstuk van onze aanpak zijn de opvangvoorzieningen, voor inwoners die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Wij zetten ook hierbij in op het continueren van het aanbod, waarbij de inzet er op gericht is om op termijn minder opvangplaatsen nodig te hebben ten gunste van meer ambulante en preventieve inzet.

3.10.2. Beschermd wonen (ggz)

Voor de gemeente is beschermd wonen een nieuwe verantwoordelijkheid in het kader van de Wmo 2015. Beschermd wonen is het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Bij de transitie naar 2015 zet de gemeente zich samen met de centrumgemeente Zwolle en de regiogemeenten in op het bieden van continuïteit van zorg, het sturen op maatschappelijk resultaat en vertrouwen waarbij er een goede balans is tussen het bevorderen van participatie en het bieden van bescherming. In 2015 staat continuïteit van zorg bieden centraal, maar de komende jaren zal ook bij beschermd wonen de opgave zijn om samen met maatschappelijke partners en regiogemeenten inwoners in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Daar waar een beschermde woonvorm gewenst is, zal het accent ook hierbij gaan verschuiven naar participatie, waarbij de gemeente oog houdt voor de groep waarbij stabilisatie en veiligheid het maximaal mogelijke is. Een vloeiende overgang van beschermd wonen van 18- naar 18+ is van groot belang. De gemeente draagt samen met de centrumgemeente Zwolle en regiogemeenten zorg voor de continuïteit van hulp aan de persoon, die door het bereiken van een bepaalde leeftijd, aangewezen is op beschermd wonen vanuit de Wmo.

Namens de regio treedt Zwolle op als centrumgemeente. Beleidskeuzes worden in regionaal verband gemaakt en Oldebroek sluit aan bij deze keuzes. Wanneer dit noodzakelijk is zullen afspraken en richtlijnen separaat van deze nadere regels worden vastgesteld door het college.

Wat

- Wonen in een accommodatie van een instelling;

- Met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

- Gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

- Gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

- Gericht op stabilisatie van het ziektebeeld;

- Gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

- Gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

Afwegingskader

Aangesloten wordt bij het afwegingskader van de gemeente Zwolle, die namens de regio als centrumgemeente optreedt.

3.10.3. Maatschappelijke opvang

Middels maatschappelijke opvangvoorzieningen bieden wij samen met de centrumgemeente Zwolle en regiogemeenten inwoners die dakloos zijn geworden en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, onderdak en begeleiding. Daarmee dragen we bij aan de kwaliteit van leven van deze kwetsbare groep, maar voorkomen we tevens overlast. Binnen de maatschappelijke opvang wordt ingezet op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de dak- of thuisloze, zodat zij (weer) in staat zijn om zelfstandig deel te nemen aan de samenleving en zo zelfstandig mogelijk te wonen. Een voorbeeld is het project “kansrijk wonen” voor de doelgroep kwetsbare jongeren. Dagactivering is een belangrijk onderdeel van de maatschappelijke opvang. De komende periode is ook bij de maatschappelijke opvang de inzet er op gericht om de instroom te beperken en de uitstroom te bevorderen. Het voorkomen van dakloosheid onder jongeren heeft daarbij prioriteit. Verder is daarbij ook aandacht voor continuïteit van hulp van die personen die door het bereiken van een bepaalde leeftijd niet meer in aanmerking komen voor Jeugdhulp (in het kader van de Jeugdwet) van belang.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdrage

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maat-werkvoorzieningen. De bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

4.1. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

- de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende;

- de samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

- de leeftijd van belanghebbende;

- de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;

- reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als AWBZ/Wlz).

De duur van de eigen bijdrage:

Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

De procedure:

- De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

- Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

- Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

- Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de belanghebbende;

- Het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het PGB in rekening wordt gebracht, naar de belanghebbende;

- Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

- Op de website van het CAK staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend.

Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, kan dit betekenen dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK (www.hetcak.nl).

4.2. Eigen bijdrage algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. Op dit moment worden de beschikbare algemene voorzieningen georganiseerd door de samenleving (instellingen, organisaties en commerciële instellingen). Deze organisaties hebben zelf bepaald onder welke voorwaarden iemand gebruik kan maken van hun diensten. Op dit moment stellen wij dan ook geen eigen bijdrageregeling voor dit soort voorzieningen vast.

Bijlage 1: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperkingen deze voorziening aan kan schaffen. Als een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de belanghebbende voor deze voorziening geen vergoeding van de gemeente. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen.

Een uitzondering op een algemeen gebruikelijke voorziening is de situatie waarbij een plotselinge ziekte of beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) noopt tot acute vervanging. Ter informatie is hieronder een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te kijken of de voorziening voor de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

- Antislipvloer

- Creëren van een gelijkvloerse douche

- Douche

- Douchekop met glijstang

- Thermostatische kranen en hendel mengkranen

- Ventilatiesysteem badkamer

- Wandbeugels (niet inklapbaar of opklapbaar)

- Inductie of keramische kookplaat

- Verhoogd/verlaagd/hang toilet

- Wasdroger

- Wasmachine

- Vaatwasmachine

- Waterbed

- Airconditioning

- Luchtbevochtiger en -ontvochtiger

- Centrale verwarming

- Thermostatische radiatorkranen

- Raamopener, d.m.v. stangen of elektrisch

- Zonwering

- Intercom

- Hometrainer

- Spartamet, fiets of tandem met hulpmotor of trapondersteuning

- (lig)Fiets, tandem of brommer

- Fiets met lage instap

- Fietskarretje voor kinderen (ook achter scootmobiel met ontheffing wegbeheerder)

- Fiets, aankoppel (voor kinderen)

- Autoaanpassingen zoals:

• Achterbank neer- of inklapbaar

• Achterruitverwarming

• Airconditioning

• APK-keuring

• Automatische transmissie

• Bekleding van stoelen

• Blinderingsfolie

• Buitenspiegels, verstelbaar van binnenuit e/o verwarmd

• Derde of vijfde deur t.b.v. vervoer rolstoel

• Driepuntsgordels

• Glas, warmtewerend

• Handgrepen zitplaatsen

• Hoedenplank, uitneembaar

• Hoofdsteunen

• Lendesteunen voorstoel, verstelbaar

• Portierramen, elektrisch bedienbaar

• Rembekrachtiging

• Ruitensproeier achter, elektrisch bedienbaar

• Ruitenwisser, achter elektrisch bedienbaar e/o interval

• Rechter buitenspiegel

• Stuurbekrachtiging

• Stuurwiel, verstelbaar

• Trekhaak

• Voorstoel verstelbaar e/o verwarmd

- Aanhangers

- Elektrische garagedeur opener

- Autowassen

- Dakgootreiniging

- Boodschappenservice

- Maaltijdservice

- Hondenuitlaatservice

- Personenalarmering

- Kinderopvang/gastouder

- De kosten van een vervoerspas (zijn vergelijkbaar met een OV-chipkaart).

- Kosten halen rijbewijs

Tot slot wordt opgemerkt dat het voor komt dat hele ruimtes aangepast moeten worden, bijvoorbeeld een op de beperkingen ingerichte keuken. Daarbij kunnen alleen die kosten voor een vergoeding in aanmerking komen die noodzakelijk zijn. Dus in het voorbeeld van de keuken alleen de meerkosten ten opzichte van een normale keuken.

Bijlage 2: Algemene voorzieningen

De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen die onder de huidige Wmo individuele voorzieningen zijn, te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorzieningen.

Voorbeelden van algemene voorzieningen:

- Peuterspeelzalen

- Scholen

- Algemeen maatschappelijk werk

- Schuldhulpverlening en budgettering

- GGD

- Welzijnswerk (voor ouderen)

- Jongerenwerk

- Informatie en advieswerk

- Formulierenbrigade

- Klussendienst

- Was- en strijkservices

- Maaltijdvoorziening

- Passantenverblijf voor dak- en thuislozen

- Sociale alarmering

- Cliëntondersteuning (kosteloos)

- Collectief vervoer

Deze diensten worden nog aangevuld door de zorgaanbieders.

Bijlage 3: Bouwkundige- of woontechnische voorzieningen

Voorwaarden

In de beschikking worden voorwaarden gesteld waar de belanghebbende aan moet voldoen. Hierdoor is het mogelijk de woonvoorziening te controleren en het proces te bewaken. De voorwaarden moeten door middel van de beschikking aan de belanghebbende en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de belanghebbende is, worden bekend gemaakt. Overigens moet de woningeigenaar eerst wel toestemming verlenen voor de aanpassing. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college mag er niet al voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden;

b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woonvoorziening wordt aangebracht. Deze personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woonvoorziening en gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening;

c. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden maar uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de woonvoorziening verklaart de belanghebbende schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid overeenkomstig het programma van eisen;

d. De gereedmelding is meteen een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de kosten van de woonvoorziening;

e. De gereedmelding gaat vergezeld met alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de realisatie van de woonvoorziening;

f. Als na controle blijkt dat de belanghebbende niet voldaan heeft aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de toekenning van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, wordt niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling overgegaan. Als er al een te hoog voorschot is verstrekt wordt het teveel betaalde teruggevorderd.

Voor compensatie in aanmerking komende kosten

De volgende kosten van bouwkundige- of woontechnische voorzieningen kunnen meegenomen worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon-en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2. De risicoverrekening van loon-en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden en Rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect 1997 (SR 1997). Dit zijn de standaardvoorwaarden van de bond van Nederlandse architecten (NBA). Tevens is De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van toepassing. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woonvoorziening moet worden ingeschakeld, worden deze kosten compensabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

9. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het aanbrengen van de woonvoorziening;

10. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

11. Het onderhoud, de keuring of de reparatie die betrekking heeft op stoelliften, rolstoel-of sta-plateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften, de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel en elektromechanische openings-en sluitingsmechanisme van deuren.

12. Als een reparatie het gevolg is van een aan belanghebbende toe te rekenen (verwijtbare) gedraging, dan zijn de kosten van de reparatie voor rekening van belanghebbende.

Het verwijderen van woonvoorzieningen

Het college verwijdert zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen. Aangepaste woningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere belanghebbende. De gemeente is daarom niet verantwoordelijk voor het verwijderen van voorzieningen, met uitzondering van de traplift als deze in bruikleen verstrekt is en de kosten voor het in orde maken van de woning nadat een woonunit is verwijderd.

Bijlage 4: Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden

Bijlage 5: Indicatiewijzer CIZ

1. Omvang Begeleiding

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werd deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.

In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.

Groepsbegeleiding gaat voor op Individuele begeleiding, indien het een passende oplossing biedt.

2. Omvang Individuele Begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 - maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet-planbaar, of is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie, zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ en is aangepast aan de Wmo-werkwijze.

Mogelijke activiteiten Begeleiding Individueel:

1. het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie:

- hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen daarvan wegen;

- regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instanties (dit betreft niet het meegaan naar/aanwezig zijn bij het gesprek);

- hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten;

- hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning; dagelijkse routi-ne;

- inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten;

- hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag;

2. het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid:

- hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij op-lossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

- hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd zijn tijdens AWBZ- of GGZ-behandeling, zoals sociale vaardigheden;

- hulp bij het beheren van (huishoud)geld;

- hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen);

- hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen, afhandeling praktische zaken;

- hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, telefoon en dergelijke;

- hulp bij plannen en stimuleren van contact in persoonsgebonden sociale omgeving;

- hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie;

3. het bieden van toezicht:

- toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders (bijvoorbeeld tijdens onderwijs);

- toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte;

4. oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben:

- zelf oefenen met vaardigheden zoals geleidestok en gebruik hulpmiddelen voor communicatie, stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

- oefenen met de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperkingen van de aanvrager.