Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oldebroek

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oldebroek
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2014
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum inwerkingtreding is bij benadering.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2014, art. 10

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-201401-01-2015Nieuwe regeling ter vervanging van de Beleidsregels individuele verstekkingen Wet maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oldebroek (versie 01-01-2013).

07-01-2014

GVOP, 28-02-2014

Extern werkend.
02-01-200701-01-200701-01-2014nieuwe regeling

02-01-2007

Huis aan huis, 01-12-2009.

Extern werkend.

Tekst van de regeling

Beleidsregels

maatschappelijke ondersteuning

gemeente Oldebroek

2014

Beleidsregels WMO gemeente Oldebroek

september 2013 – afdeling Samenleving – gemeente Oldebroek

Inhoudsopgave

Inleiding

Bijlage 1: Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden van de MO zaak

Bijlage 2: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijlage 3: Bouwkundige-en woontechnische voorzieningen

Bijlage 4: Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget

Bijlage 5: Kindvoorzieningen

Inleiding

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn regels opgesteld voor de individuele verstrekkingen aan inwoners. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor compensatie. Dit doet de gemeente aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek en de bepalingen in deze beleidsregels. De beleidsregels zijn een verdere uitwerking van de bepalingen in de verordening en waarborgt de transparantie van de gemeentelijke werkwijze aan derden.

Juridische status

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze beleidsregels evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen toetst de rechter of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening, besluit en beleidsregels, wel correct heeft gehanteerd. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook het besluit en de beleidsregels te worden aangepast.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Deze Beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk de bedragen jaarlijks te indexeren, wat gemandateerd is aan het college van burgemeester en wethouders.

Compensatieplicht

Artikel 4 lid 1 Wmo, het artikel dat gemeenten de opdracht geeft tot het verstrekken van individuele voorzieningen, luidt:

“Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 Wmo ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.”

    In de verordening worden op basis van artikel 4 lid 1 van de wet de volgende te bereiken resultaten genoemd:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    In de Wmo gaat het om maatwerk; de nadruk ligt op zorgvuldig onderzoek van de individuele situatie.

    Eigen verantwoordelijkheid

    De Wmo is uitsluitend bedoeld om compensatie mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt, of in het netwerk rondom de persoon, om de belemmering(en) op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid en die van het netwerk komen tijdens Het gesprek aan de orde.

    Een oplossing kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn, omdat dit behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij het schoonhouden van het huis bijvoorbeeld zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt.

    Door voort te zetten wat men heeft ontstaat er geen situatie die om een oplossing vraagt. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden.

    Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand op leeftijd is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij, ook al zijn er nog geen beperkingen, rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen natuurlijk allerlei individuele factoren in mee. In artikel 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol, nadat een voorziening is verstrekt. De compensatieplicht is hier niet aan de orde want men kan zelf in een passende oplossing voorzien.

    Mantelzorgers

    Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. Mantelzorgers hebben geen ‘eigen’ aanspraken in het kader van dit prestatieveld. Het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is voor wie de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen van deze beleidsregels komt dit aan de orde.

    Op advies van de VNG wordt uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn aan degene die de mantelzorg ontvangt.

    Kindvoorzieningen

    De Wmo kent het begrip kindvoorzieningen niet. Omdat er speciale voorzieningen verstrekt worden die alleen op kinderen zijn gericht wordt er in een aparte bijlage (bijlage 5) aandacht aan voorzienin-gen voor deze doelgroep besteed.

    1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

    1.1 Resultaat 1: Een schoon en leefbaar huis

    1.1.1 Inleiding

    Tot het resultaatgebied “een schoon en leefbaar huis” behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat bijvoorbeeld om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die, op het niveau sociale woningbouw, voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kan de persoonlijke situatie aanleiding zijn om hiervan af te wijken.

    1.1.2 Afwegingskader

    a. Het gaat om alle activiteiten om het huis schoon en leefbaar te houden.

    b. (namens) Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden alle mogelijkheden onderzocht, zoals de eigen kracht, gebruikelijke zorg en de omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor bepaalde werkzaamheden inhuurt. Ook al zouden er nieuwe beperkingen optreden, in deze situatie is er geen compensatie nodig omdat het geen invloed heeft op het te bereiken resultaat. Immers, de werkzaamheden worden al verricht en kunnen gewoon worden voortgezet.

    c. Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake, als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk geheel of gedeeltelijk over te nemen. Voor de definitie van gebruikelijke zorg wordt aangesloten bij de “richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden” van de MO zaak (zie bijlage 1). De MO zaak is de afgesplitste divisie Maatschappelijke Ondersteuning van het CIZ.

    d. Het college beoordeelt of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorbeelden: boodschappendienst, de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

    e. Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot het te behalen resultaat, zal het college compenseren als de voorziening onder de WMO valt. Voor de urennormering wordt aangesloten bij de “richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden” van de MO zaak (zie bijlage 1). Hiervan kan afgeweken worden indien hier vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en/of eigen verantwoordelijkheid aanleiding toe is. De normtijden zijn gebaseerd op ‘normale’ huishoudens, waarbij er gekeken wordt naar de daadwerkelijk bewoning van het huis. Iemand kan in een eengezinswoning wonen, maar het bewonen als een seniorenwoning/appartement. Wel kan er wat extra tijd toegekend worden voor het af en toe schoonmaken van de niet of amper gebruikte ruimtes.

    Als er sprake is van bijvoorbeeld medische of praktische problematiek in de leefeenheid, zoals dieet, (ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed, overmatige transpiratie, allergie, wordt aanvullend op de basisminuten extra tijd berekend. Er kan nooit extra tijd berekend worden vanwege de persoonlijke voorkeur van de belanghebbende.

    f. De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van het PGB moet voldoende zijn om te voldoen aan de compensatieplicht, maar kan nooit hoger zijn dan de kosten van dezelfde compensatie in natura.

    g. Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in (gedeelten van) uren. Daarbij moet vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

    h. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met een beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

    i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.2 Resultaat 2: Wonen in een geschikt huis

    1.2.1 Inleiding

    In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor de persoon en zijn beperkingen geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse inwoner dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze voor een woning dient iemand uiteraard rekening te houden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of nog te verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

    1.2.2 Afwegingskader

    a. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt voor een woning. Daarbij moet de bewoner rekening houden met bekende beperkingen, ook voor de toekomst. Een eigen woning kan zowel een koopwoning zijn als een huurwoning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het treffen van voorzieningen in de volgende woonvormen komt niet in aanmerking voor compensatie: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen en voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden alle mogelijkheden onderzocht zoals in de omgeving, de eigen kracht, gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

    c. Het college beoordeelt of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen zoals: financiële consequenties van de verhuizing, de medisch aanvaardbare termijn waarop een woning beschikbaar komt, eventueel aanwezige mantelzorg en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de belanghebbende, de verhouding tussen de besparing van de gemeente en de gevolgen voor de belanghebbende, afstand tot voorzieningen en de mogelijke gebruiksduur van de oplossing. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

    d. Het primaat van verhuizen wordt beoordeeld vanaf een bedrag dat vastgelegd is in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning. Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. De kosten van het wonen zijn voor rekening van belanghebbende. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor vergunningverlening wordt de aanvraag getoetst aan de door de gemeente opgestelde voorwaarden (voor een mantelzorgwoning).

    f. Als er geen algemene woonvoorziening beschikbaar is en het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden, dan wordt onderzocht of het plaatsen van een losse woonunit mogelijk is. Uiteraard moet er dan wel de mogelijkheid bestaan tot het plaatsen van een losse woonunit. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse woonunit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van de belanghebbende om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse woonunit wel. Het programma van eisen, zoals dat geldt voor een aanbouw, kan gebruikt worden voor een losse woonunit.

    Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat, als de woonunit niet meer nodig is, dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woonunit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

    g. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning beoordeelt het college allereerst welke mogelijkheden belanghebbende heeft om zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een extra hypotheek op de woning te vestigen, dan zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

    h. Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarbij meerdere offertes opgevraagd worden. De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een vergoeding:

    Van het indienen van een offerte kan worden afgezien als het college vaste eenheidsprijzen heeft afgesproken. De vastgestelde eenheidsprijs is in dat geval gelijk aan de verstrekking. Het college kan per aanvraag een nader maximum totaalbedrag bepalen bij de verstrekking van eenheidsprijzen.

    i. Het aanpassen van doelgroepengebouwen kan alleen voor compensatie in aanmerking komen wanneer er sprake is van een aanpassing die niet als een standaard noodzakelijke voorziening voor de doelgroep kan worden gekwalificeerd. Hierover maakt het college afspraken met de eigenaar van deze woningen.

    j. Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt verstrekt in de vorm van een PGB of een financiële tegemoetkoming (ingeval van vergoeding van een deel van de kosten) aan de belanghebbende die ook eigenaar van de woning is en in de vorm van zorg in natura aan de belanghebbende die niet zelf eigenaar is. De financiële afwikkeling en betaling van de bouwkundige aanpassing zal dan plaatsvinden met de eigenaar van de woning.

    k. Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de belanghebbende.

    l. Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende hiervoor te reserveren.

    m. De belanghebbende die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken.

    n. Het verhuizen van een geschikte woning naar een ongeschikte woning komt niet in aanmerking voor compensatie.

    o. In bijlage 3 staan de in aanmerking komende kosten voor compensatie bij een bouwkundige-of

    bouwtechnische aanpassingen.

    p. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt

    aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    q. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening,

    zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.3 Resultaat 3: Goederen voor primaire levensbehoeften

    1.3.1 Inleiding

    In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, middelen voor persoonlijke hygiëne en schoonmaakmiddelen. Het moet gaan om zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen zijn geen primaire levensbehoeften en vallen niet onder de resultaten die voor compensatie in aanmerking kunnen komen. Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan bij de uitvoering van de Wmo bij worden aangesloten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. Indien mogelijk wordt bij het behalen van dit resultaat gebruik gemaakt van algemene voorzieningen, zoals bijvoorbeeld boodschappendiensten, maaltijdservice, kant- en klare maaltijden uit supermarkten of andersoortige vrijwilligersdiensten. Een algemene voorziening wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er geen al te hoge kosten aan verbonden zijn.

    1.3.2 Afwegingskader

    a. Onder dit resultaat worden gerekend het beschikken over levens- en schoonmaakmiddelen en middelen voor persoonlijk hygiëne die dagelijks/wekelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

    b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden de mogelijkheden onderzocht zoals eigen kracht, gebruikelijke zorg en de omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende familie, bekenden en/of vrijwilligers e.d. bereid zijn deze boodschappen te doen.

    c. Het college beoordeelt of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, een maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden.

    d. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de werkzaamheden geheel of gedeeltelijk over te nemen. Voor de definitie van gebruikelijke zorg wordt aangesloten bij de “richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden” van de MO zaak (bijlage 1).

    e. Bij het boodschappen doen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. In Oldebroek leveren meerdere supermarkten boodschappen aan huis. Deze dienst fungeert als een voorliggende voorziening.

    f. Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot het te behalen resultaat, zal het college compenseren als de voorziening onder de WMO valt. Voor de urennormering wordt aangesloten bij de “richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden” van de MO zaak (bijlage 1).

    g. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met een beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

    h. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    i. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.4 Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

    1.4.1 Inleiding

    De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Bij het kopen van kleding kan hier al rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

    1.4.2 Afwegingskader

    a. De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en

    drogen daarvan en in bepaalde situaties strijken, opvouwen, ophangen of repareren. Bij reparatie gaat het uitsluitend om licht herstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

    b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht zoals het inzetten van de eigen kracht en de omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het anders inrichten van de woning of aanschaffen van gebruikelijke apparatuur (wasmachine, droger ed.).

    c. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de werkzaamheden geheel of gedeeltelijk over te nemen. Voor de definitie van gebruikelijke zorg wordt aangesloten bij de “richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden” van de MO zaak (bijlage 1).

    d. Vervolgens beoordeelt het college of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn zoals het gebruik maken van een was-en strijkservice.

    e. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen beddengoed, theedoeken, zakdoeken en ondergoed, etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

    f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

    g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.5 Resultaat 5: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

    1.5.1 Inleiding

    De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen, dat er op tijden dat zij beiden werken, er opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas oma/opa, kinderopvang e.d.), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen, niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Op grond van de Wmo kan tijdelijke ondersteuning worden geboden, zodat er ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken, als dat zelfstandig of met het netwerk niet lukt.

    1.5.2 Afwegingskader

    a. Het resultaat van het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, bestaat uit het tijdelijk ondersteunen bij het zorgen voor de kinderen, zodat ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken. Bij zorg voor kinderen gaat het om die tijden dat de kinderen verzorgd moeten worden.

    b. Het college beoordeelt of de ouder/verzorger zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht zoals in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit kan bijvoorbeeld door een herverdeling van taken of opvang door personen binnen het sociale netwerk, zoals opvang door grootouders.

    c. Vervolgens wordt gekeken of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang en kinderopvang.

    d. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof of (zorg)verlof.

    e. Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing. Bij de tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Het kan dus maximaal gaan om 36-40 uur per week (36 of 40-urige werkweek).

    f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld, het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

    g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt

    aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.6 Resultaat 6: Verplaatsen in en om het huis

    1.6.1 Inleiding

    Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik uit, omdat die niet bedoeld is voor het verplaatsen in en om de woning, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 7 en kan eventueel als algemene voorziening verstrekt worden.

    1.6.2 Afwegingskader

    a. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Als beoordeeld is dat hulpmiddelen zoals een rollator of alternatieve oplossingen, zoals een herindeling van de meubels niet tot het te bereiken resultaatt leiden, moet worden vastgesteld dat belanghebbende voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel.

    b. Het college beoordeelt of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan de situatie waarbij belanghebbende in aanmerking komt voor een rolstoel op grond van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ bij verblijf en behandeling in een instelling.

    c. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, bijvoorbeeld voor bij het winkelen of bij uitstapjes, vallen niet onder dit te bereiken resultaat.

    d. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal er een programma van eisen worden opgesteld.

    e. Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    f. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onder de verstrekking.

    g. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Indien de rolstoel na de economische afschrijvingstermijn wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging van de rolstoel uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

    h. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.7 Resultaat 7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

    1.7.1 Inleiding

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel betreft de mogelijkheid om in de eigen woon-en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

    1.7.2 Afwegingskader

    a. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht zoals in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dat kunnen naast het oplossen van een vervoersprobleem in eigen kring, ook het openbaar vervoer en fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

    b. Als het college moet compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat. Belangrijk bij deze beoordeling is ook artikel 2 van de Wmo (andere rechten gaan voor) ‘Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat’.

    c. Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500-2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Als daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers zal het gebruik van een andere voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden wat invloed kan hebben op het aantal kilometers. De CRvB heeft herhaaldelijk geoordeeld dat 1500-2000km per jaar kunnen reizen in beginsel algemeen aanvaardbaar is, zie CRvB 29-02-2012 BV 7463 Wmo.

    “Voor wat betreft de ondergrens van een vervoersvoorziening heeft de Raad onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) vaste rechtspraak ontwikkeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 maart 2002, LJN AE1865), inhoudende dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Een en ander laat onverlet dat het een gemeentebestuur vrijstaat onderbouwd rekening te houden met een afwijkende (lagere) vervoersbehoefte dan volgens het gemeentelijke beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht, alsmede dat een belanghebbende aan de hand van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken dat in zijn geval van een hogere vervoersbehoefte dient te worden uitgegaan. De Raad ziet geen aanleiding deze onder de Wvg tot stand gekomen jurisprudentie niet van toepassing te achten voor de Wmo”

    Met een toekenning van 600 reiszones voldoet het college in de regel aan de vervoersbehoefte, maar op grond van individuele omstandigheden (maatwerk) is afwijking naar boven of beneden mogelijk.

    De Regiotaxi is een openbaar vervoer systeem dat toegankelijk is voor al onze inwoners. Na 600 zones kan iedere pashouder onder de gebruikelijke voorwaarden gebruik maken van de Regiotaxi.

    e. Bij personen met een korte loopafstand zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Dit is afhankelijk van de individuele omstandigheden.

    f. Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, te besteden aan vervoer, verstrekken.

    g. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn wanneer door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

    h. Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Indien deze voorziening na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

    i. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Zo kan het zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak om tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

    j. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    k. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    1.8 Resultaat 8: Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

    1.8.1 Inleiding

    Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dat wil zeggen het kunnen deelnemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

    1.8.2 Afwegingskader

    a. Het gaat om het ontmoeten van medemensen. Hierbij moet onderzocht worden of er een noodzaak bestaat om een specifiek contact te compenseren omdat er bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden zijn om met medemensen in contact komen.

    b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht zoals in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen.

    c. Als het gaat om een vervoersvraag zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat uit paragraaf 1.7 (lokaal verplaatsen per vervoersmiddel) opgelost kan worden.

    d. Zoals eerder aangegeven valt de rolstoel voor incidenteel gebruik niet onder resultaatgebied 6 (verplaatsen in en om het huis). Bij verplaatsingen tijdens bijvoorbeeld uitstapjes, maatschappelijke en religieuze activiteiten, waarvoor incidenteel een rolstoel nodig is, vallen onder dit resultaatgebied. Hierbij worden eerst de mogelijkheden van een rolstoelpool of uitleen onderzocht.

    e. Bij een (aan)vraag om een sportvoorziening moet er sprake zijn van een voorziening voor deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een manier om het zelfstandig functioneren en de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen met een beperking bevorderen. Beoordeeld wordt of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren.

    f. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij de verstrekking in natura. Als de voorziening na de economische afschrijvingstermijn wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

    g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de verordening.

    2. Verstrekkingsvormen, eigen bijdrage en eigen aandeel

    2.1 Inleiding

    Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende: “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

    Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat (het compenseren van belemmeringen die een belanghebbende ondervindt) te bereiken.

    2.2 Verstrekking in Natura

    De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt. De kosten van de voorziening worden rechtstreeks met de leverancier/dienstverlener verrekend.

    2.3 Persoonsgebonden budget

    De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief voor een naturaverstrekking te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag, waarmee de belanghebbende één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening genoemde regels van toepassing zijn. In bijlage 4 van deze beleidsregels is daarnaast het ‘Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget’ opgenomen. In dit protocol zijn de uitvoeringsregels rondom het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd, zoals de uitsluitingsgronden, uitbetalingen en regels over de verantwoording. De hoogte van het uurbedrag van een persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek.

    2.4 Financiële tegemoetkoming

    De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

    Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi-of rolstoeltaxikostenvergoeding. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag, dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd.

    2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

    a. Artikel 15 Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een inkomensafhankelijke eigen bijdrage kan opleggen aan personen van 18 jaar of ouder. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt opgelegd bij die voorzieningen waar dat wettelijk is toegestaan. Het kan daarbij gaan om zowel een voorziening in natura als bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van de eigen bijdrage kan per voorziening verschillen en is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening.

    b. Artikel 19 lid 1 Wmo bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het verzamelinkomen van de belanghebbende. We spreken dan van een ‘eigen aandeel’ in de kosten. Een eigen aandeel is alleen mogelijk bij een financiële tegemoetkoming. Bij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt niet gesproken van een eigen aandeel, maar van een eigen bijdrage. Het verschil van betekenis tussen eigen aandeel en eigen bijdrage zit in de vorm waarin de Wmo-voorziening wordt verstrekt en dus niet in de soort voorziening dat wordt verstrekt. Samen met het eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Wanneer een belanghebbende er voor kiest af te wijken van de goedkoopst compenserende oplossing, komen de meerkosten voor rekening van de belanghebbende.

    c. Voor het verschaffen van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening in eigendom gold tot nu toe voor het opleggen van het eigen aandeel een maximum van 39 perioden van 4 weken. Op 8 november 2013 is een nieuw Besluit maatschappelijke ondersteuning in het Staatsblad gepubli-ceerd, waarbij deze bepaling is vervallen. Het eigen aandeel mag nooit de kostprijs van de woonvoorziening overschrijden. Dus zodra de belanghebbende de kostprijs van de voorziening heeft betaald kan niet langer een eigen aandeel worden gevraagd. De anticumulatiebepaling van het CAK geldt ook voor het eigen aandeel. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van een PGB voor een woonvoorziening

    2.6 Hoogte eigen bijdragen/eigen aandeel

    a. De hoogte van de eigen bijdrage en eigen aandeel wordt door het college vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek.

    2.7 Inning eigen bijdragen/eigen aandeel

    Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) is bij wet aangewezen als de landelijke instantie die de eigen bijdrage/eigen aandeel oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij de eigen bijdrage/eigen aandeel een anticumulatiebepaling geldt. Hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen, dit geldt voor zowel de Wmo als de AWBZ. De Wmo is voorliggend bij de vaststelling van de eigen bijdrage/aandeel. Dit betekent dat als een belanghebbende zowel een eigen bijdrage moet betalen voor de Wmo als voor AWBZ-zorg, en daardoor boven het maximum bedrag uit komt, de eigen bijdrage/aandeel van de Wmo voor gaat op de eigen bijdrage in de AWBZ. Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage/aandeel vast die aan een belanghebbende kan worden opgelegd in het kader van de Wmo en/of de AWBZ. De eigen bijdrage mag de maximale grens, die is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, niet te boven gaan. Ook mag de eigen bijdrage of het eigen aandeel niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

    Het CAK bepaalt aan de hand van het verzamelinkomen (incl. de vermogensbijtelling) van de belanghebbende en diens eventuele fiscale partner de hoogte van de maximale eigen bijdrage die per periode van vier weken kan worden opgelegd. Het CAK krijgt de gegevens over het verzamelinkomen aangeleverd door de belastingdienst. De eigen bijdrage over het betreffende jaar wordt gebaseerd op het verzamelinkomen van twee jaar daarvoor. Bijvoorbeeld: de eigen bijdrage over het jaar 2013 wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het jaar 2011.

    Op de website van het CAK staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend.

    Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, betekent dit dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK (www.cak.nl).

    3. Procedure van melding naar oplossing

    3.1 Het eerste contact en de melding

    De belanghebbende of diens vertegenwoordiger neemt mondeling (telefonisch of aan het loket) of schriftelijk (via een brief, e-mail of het contactformulier op de internetsite) contact op met de gemeente en maakt melding van een situatie waarvoor hij verzoekt in contact te komen met de gemeente. Zo mogelijk wordt aan belanghebbende gevraagd wat men zelf al geprobeerd heeft om het probleem op te lossen. Als het probleem niet direct opgelost kan worden met bijvoorbeeld een eenvoudig advies of verwijzing, dan wordt overgegaan naar Het gesprek. Alleen als de situatie voldoende duidelijk is, bijvoorbeeld in een bekende situatie, zal Het gesprek niet hoeven plaats te vinden.

    3.2 Het gesprek

    Het startpunt van een gesprek met de belanghebbende is niet langer meer een aanvraag voor een specifieke (individuele) voorziening, maar een ‘melding’ van een situatie waarvoor belanghebbende een oplossing zoekt. Door in gesprek te gaan met de belanghebbende kan worden vastgesteld wat zijn behoefte is en welke oplossing het meest passend is in zijn specifieke situatie. Dit hoeft niet altijd een voorziening vanuit de Wmo te zijn. Volgt uit Het gesprek dat een Wmo-voorziening het meest compenserend voor de belanghebbende is, dan wordt alsnog een aanvraag ingenomen. Voorheen werd aan de belanghebbende de vraag gesteld wat de gemeente voor de belanghebbende kon betekenen, en voor welke voorziening hij in aanmerking wenste te komen. Nu vindt er een dialoog plaats over het te bereiken resultaat. Lukt het de belanghebbende niet zijn woning schoon en leefbaar te houden? Of lukt het halen van de dagelijkse boodschappen niet? Lukt het niet meer medemensen te ontmoeten? Er kan op allerlei gebieden een vraag zijn. De consulent en de belanghebbende brengen samen in kaart wat mogelijke oplossingen zijn. Wat kan de belanghebbende zelf nog wel? De weekboodschappen in één keer halen lukt niet meer, maar in twee keer nog wel? Beddengoed te drogen hangen aan de waslijn lukt niet, maar in de droger nog wel? Staand eten koken of de was vouwen lukt niet, maar zittend op een krukje is het misschien wel mogelijk? En fietsen op een gewone fiets lukt niet, maar op een elektrische fiets nog wel? Zomaar wat voorbeelden van hoe in kaart wordt gebracht wat de belanghebbende nog wel zelf kan. Ook over de zelfredzaamheid wordt gesproken. Wil belanghebbende bijvoorbeeld zelf een hulpmiddel aanschaffen, of de woning praktischer inrichten, maar weet hij niet hoe of waar dit geregeld kan worden? De consulent denkt mee, adviseert en brengt samen met de belanghebbende alle mogelijkheden in kaart.

    Het is goed om aan het begin van Het gesprek de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen helder te hebben, voor zover dat van een belanghebbende gevraagd kan worden. Het gaat immers niet om het beoordelen van een aanvraag maar om het samen bespreken van de situatie, het te bereiken resultaat en de ondersteuningsbehoefte. Het gesprek is de noodzakelijke voorbereiding op een mogelijke aanvraag. Het gesprek is niet vrijblijvend en belangrijk voor belanghebbende en gemeente.

    Is de belanghebbende niet in staat zijn vraag op eigen kracht op te lossen, dan wordt met de belanghebbende onderzocht welke mogelijkheden deze heeft in zijn sociale netwerk. Is er een partner die kan helpen, of zijn er familieleden, vrienden of buren die ondersteuning kunnen bieden? Kan er een beroep worden gedaan op vrijwilligers? Kan de belanghebbende dit zelf, of is daar hulp bij nodig om een ander te benaderen? Daarnaast bestaan er al allerlei oplossingen in de maatschappij, waar de belanghebbende eveneens een beroep op zou kunnen doen. Te denken valt aan maaltijdvoorzieningen, boodschappendiensten of was- en strijkservices. Maar ook het openbaar vervoer of een rolstoel via de tijdelijke uitleen of een eventuele scootmobielpool behoren tot de mogelijkheden die besproken en onderzocht kunnen worden. Dit worden algemene voorzieningen genoemd. Wanneer uiteindelijk blijkt dat de belanghebbende niet op eigen kracht of met ondersteuning van zijn sociale netwerk of een algemene voorziening in staat is in voldoende mate deel te nemen aan de maatschappij, dan wordt de mogelijkheid van een individuele voorziening besproken.

    Tijdens dit gesprek wordt overigens ook altijd over de kosten van de voorzieningen gesproken en over de eigen bijdrage die voor een individuele voorziening gevraagd wordt. Zo kan de belanghebbende een weloverwogen keuze maken om al dan niet in aanmerking te willen komen voor een individuele voorziening.

    De doelstelling van een uitgebreid gesprek is om voor iedere individuele belanghebbende tot passende oplossingen te komen. Dit vraagt om ruime aandacht voor de specifieke situatie van de belanghebbende en tevens om een bredere blik dan alleen de beschikbare individuele verstrekkingen. Om tot maatwerkoplossingen te komen is de eerste stap het onderkennen van de grote diversiteit onder belanghebbenden en hun situaties. Vanuit deze gedachte wordt benadrukt dat er eerst gekeken moet worden naar het verhelderen van de vraag van de belanghebbende voordat er over oplossingen gesp-roken wordt. In de fase van vraagverheldering is het van belang om ruimte te bieden aan alle mogelij-ke vragen die de belanghebbende kan hebben. Door vooraf al in te kaderen blijft mogelijk een deel van de vraag of van de context buiten beeld, wat juist niet de bedoeling is. De vraagverheldering kan plaatsvinden op alle leefgebieden zoals huisvesting, dagbesteding, lichamelijke activering, sociaal welzijn, psychisch welzijn, eenzaamheid, regie, fysieke gesteldheid en welbevinden, leven met beper-kingen, zelfzorg, financiële situatie, werk, scholing, etc.

    3.2.1 Inventarisatie

    De gespreksvoerder inventariseert met de belanghebbende per leefgebied de volgende punten:

    3.2.2 Afwegingskader

    Het afspreken van oplossingen heeft tot doel om een ondersteuningsarrangement vanuit de eigen kracht op te bouwen. De volgende prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd:

    a. De eigen kracht: Wat kan de inwoner nog zelf uitvoeren, regelen en betalen?

    b. De sociale omgeving: Wat kan de inwoner zelf nog regelen binnen zijn netwerk zoals gezinsleden, familie, buren en vrienden?

    c. Algemeen gebruikelijke voorzieningen: Zijn er algemeen verkrijgbare voorzieningen inzetbaar die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, maar ook door anderen gebruikt kunnen worden? Denk hierbij aan: een fiets met hulpmotor, een brommobiel, etc.

    d. Algemene voorzieningen: Zijn er algemene voorliggende voorzieningen die door iedereen voor wie de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure? Denk hierbij aan dagrecreatie voor ouderen, eetpunten, boodschappenservice, rolstoelpools, openbaar vervoer, kinderopvang, respijtzorg voor mantelzorgers, etc.

    e. Wettelijk voorliggende voorzieningen: Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen, waarmee het te bereiken resultaat bereikt kan worden? Bijvoorbeeld hulpmiddelen voor arbeidsparticipatie, rolstoelen voor kortdurend gebruik, leerlingenvervoer, etc.

    f. Collectieve voorzieningen: Zijn er voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt? Bijvoorbeeld boodschappenservice, het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi).

    g. Individuele voorzieningen: Indien geen van de voorgaande mogelijkheden tot het te bereiken resul-taat leiden, is de verstrekking van een individuele voorziening het vangnet. Denk hierbij aan het verstrekken van een rolstoel, hulp in het huishouden of een woonvoorziening.

    Uitgangspunt bij alle oplossingen is het versterken van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dit betekent dat wanneer de inwoner vaardigheden mist om te kunnen participeren, het verwerven van vaardigheden onderdeel van het arrangement moet worden (voor zover dat mogelijk is). Daar waar het een inwoner ontbreekt aan een sociaal netwerk, dient om blijvende afhankelijkheid van voorzieningen te voorkomen, ingezet te worden op het verwerven van sociale contacten.

    3.2.3 Het arrangement en het gespreksverslag

    De afgesproken oplossingen en een eventuele formele aanvraag voor een individuele voorziening vormen samen het arrangement. In deze fase wordt op verschillende plaatsen de juiste ondersteuning voor de inwoner gehaald en wordt wat besproken is vastgelegd in een gespreksverslag. Uit het verslag blijkt in ieder geval welke eigen mogelijkheden benut kunnen worden en welke oplossingen in het sociale netwerk kunnen worden gevonden (b.v. gebruikelijke zorg).

    Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve voorzieningen en waar nodig en mogelijk, welke individuele voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn om het te bereiken resultaat te bereiken. Uit het gespreksverslag moet tot slot blijken of Het gesprek wel of niet leidt tot een formele aanvraag voor een individuele voorziening. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het verslag gebruikt wordt als onderbouwing van de aanvraag. Vanaf dat moment is het verslag onderdeel is van de aanvraagprocedure. Het gespreksverslag wordt voorgelegd aan belanghebbende, en zijn eventuele opmerkingen worden daaraan toegevoegd, zodat alle partijen zich kunnen vinden in de weergave van Het gesprek. Als beide partijen zich kunnen vinden in het gespreksverslag zetten zij hun handtekening eronder. Een kopie van het gespreksverslag wordt aan de belanghebbende verstrekt.

    3.3 De aanvraag

    3.3.1 Zorgvuldig onderzoek

    Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er, in de ogen van de Raad, medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Een advies van een andere deskundige dan een medicus kan ook noodzakelijk zijn. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

    a. Artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Als een belanghebbende geen medewerking verleent mag de aanvraag buiten behandeling worden gelaten op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is.

    b. In artikel 25 lid 3 wordt de mogelijkheid genoemd dat het college aangewezen adviesinstanties om advies kan vragen. Of en wanneer het college advies vraagt, is afhankelijk van de situatie. Dat zal in ieder geval gebeuren als de medische situatie in het geding is.

    c. Bij het beoordelen van de medische situatie wordt gebruik gemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op grond van gemeen-schappelijke kenmerken zijn op elk niveau de domeinen verder gegroepeerd en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

    3.3.2 Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag.

    Als de aanvraag is ingediend, kan blijken dat de Wmo-consulent nog aanvullende gegevens of ontbrekende bewijsstukken nodig heeft, waardoor de aanvraag (nog) niet afgehandeld kan worden. Artikel 4.5 van de Awb biedt de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen als deze niet volledig is. Voordat de gemeente de aanvraag buiten behandeling stelt, moet de belanghebbende wel de kans krijgen om ‘binnen een redelijke termijn’ de ontbrekende informatie aan te vullen. Binnen de ‘hersteltermijn’ wordt de belanghebbende een laatste mogelijkheid geboden om de informatie alsnog binnen de gestelde termijn aan te leveren. In de wet staat niet hoe lang die redelijke termijn precies duurt. Dit kan ook niet, omdat niet elk geval hetzelfde zal zijn.

    De periode wordt afgestemd op de individuele belanghebbende. Als het om een kopie van een identiteitsbewijs gaat, kan de belanghebbende die binnen een paar dagen overleggen. Maar als het om documenten gaat waarbij bijvoorbeeld een procedure doorlopen moet worden, dan heeft de belanghebbende aan een paar dagen niet genoeg. Hoe lang de hersteltermijn is, is dus afhankelijk van de specifieke vraag aan de individuele belanghebbende.

    3.3.3 Motivering van besluiten

    Er is expliciet in de wet opgenomen dat een besluit met betrekking tot de Wmo een motivering moet bevatten. Artikel 26 lid 1 Wmo luidt: “De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

    In de beschikking die de belanghebbende krijgt, staat dus hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening gewoon deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ook worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt, of een eigen bijdrage/eigen aandeel van toepassing is en of er een inkomensgrens wordt gehanteerd voor de aangevraagde voorziening.

    3.3.4 Hardheidsclausule

    Door middel van een clausule die in de verordening is opgenomen kan het college van burgemeester en wethouders bij uitzondering een besluit nemen dat afwijkt van de wet- en regelgeving binnen de Wmo. Dit is altijd een besluit in het voordeel van de belanghebbende. De clausule zorgt er voor dat de verordening zo rechtvaardig mogelijk toegepast kan worden. Het betreft hier veelal een bijzondere, individuele situatie die aanleiding geeft om bij uitzondering af te wijken van de reguliere bepalingen. Het college van burgemeester en wethouders moet ter voorkoming van precedentwerking duidelijk aangeven waarom in de betreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

    3.4 Bezwaarprocedure

    Artikel 7:1 Awb bepaalt dat de belanghebbende altijd een bezwaar mag indienen als deze het niet eens is met het besluit dat het college van burgemeester en wethouders genomen heeft. Het college streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, belanghebbende in de gelegenheid te stellen hierop (mondeling) te reageren, zodat eventuele fouten hersteld kunnen worden.

    Bijlage 1: Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden van de MO zaak.

    Bijlage 2: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

    Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperkingen deze voorziening aan kan schaffen. Een dergelijke voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking, maar is een voorziening die door alle inwoners aangeschaft kan worden. Het is wel zo dat wat vandaag nog een bijzondere voorziening is, binnen afzienbare tijd een gangbaar artikel in de winkel kan zijn en dan dus algemeen gebruikelijk. Een voorbeeld is de thermostatische kraan die feitelijk ontwikkeld was om personen met beperkingen in de zin van verminderde spierkracht en slechte warmte/koude-prikkels, veilig te laten omgaan met warm water. In de loop der jaren is dit een artikel geworden dat vrij in iedere sanitair zaak te koop is. Indien een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de belanghebbende voor deze voorziening geen vergoeding van de gemeente. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Van “algemeen gebruikelijk” is volgens de vaste rechtsregels van de Centrale Raad van Beroep sprake als een zaak voldoet aan de volgende drie criteria:

    Een uitzondering op een algemeen gebruikelijke voorziening is de situatie waarbij een plotselinge ziekte of beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) noopt tot acute vervanging. Ter informatie is hieronder een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te kijken of de voorziening voor de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

    Tot slot wordt opgemerkt dat het voor komt dat hele ruimtes aangepast moeten worden, bijvoorbeeld een op de beperkingen ingerichte keuken. Daarbij kunnen alleen die kosten voor een vergoeding in aanmerking die noodzakelijk zijn. Dus in het voorbeeld van de keuken alleen de meerkosten ten opzichte van een normale keuken.

    Bijlage 3: Bouwkundige-of woontechnische voorziening

    Voorwaarden

    In de beschikking worden voorwaarden gesteld waar de belanghebbende aan moet voldoen. Hierdoor is het mogelijk de woonvoorziening te controleren en het proces te bewaken. De voorwaarden moeten door middel van de beschikking aan de belanghebbende en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de belanghebbende is, worden bekend gemaakt. Overigens moet de woningeigenaar eerst wel toestemming verlenen voor de aanpassing. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college mag er niet al voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woonvoorziening wordt aangebracht. Deze personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woonvoorziening en gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening;

  • c.

    Direct na de voltooiing van de werkzaamheden maar uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de woonvoorziening verklaart de belanghebbende schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid overeenkomstig het programma van eisen;

  • d.

    De gereedmelding is meteen een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de kosten van de woonvoorziening;

  • e.

    De gereedmelding gaat vergezeld met alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de realisatie van de woonvoorziening;

  • f.

    Als na controle blijkt dat de belanghebbende niet voldaan heeft aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de toekenning van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, wordt niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling overgegaan. Als er al een te hoog voorschot is verstrekt wordt het teveel betaalde teruggevorderd.

    Voor compensatie in aanmerking komende kosten

    De volgende kosten van bouwkundige-of woontechnische voorzieningen kunnen in aanmerking komen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon-en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon-en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden en Rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect 1997 (SR 1997). Dit zijn de standaardvoorwaarden van de bond van Nederlandse architecten (NBA). Tevens is De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van toepassing. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woonvoorziening moet worden ingeschakeld, worden deze kosten compensabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het aanbrengen van de woonvoorziening;

  • 10.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    Het onderhoud, de keuring of de reparatie die betrekking heeft op stoelliften, rolstoel-of sta-plateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften, de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel en elektromechanische openings-en sluitingsmechanisme van deuren. Als een reparatie het gevolg is van een aan belanghebbende toe te rekenen (verwijtbare) gedraging, dan zijn de kosten van de reparatie voor rekening van belanghebbende.

    Het verwijderen van woonvoorzieningen

    Het college verwijdert zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen. Aangepaste woningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere belanghebbende. De gemeente is daarom niet verantwoordelijk voor het verwijderen van voorzieningen, met uitzondering van de traplift indien deze in bruikleen verstrekt is en de kosten voor het in orde maken van de woning nadat een woonunit is verwijderd..

    Bijlage 4: Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget

    Inleiding

    Voor de Wmo zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen van voorzieningen. Deze verstrekkingen zijn bedoeld als compensatie voor de beperking die de belanghebbende ervaart. Het college doet dit aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek en de bepalingen in de beleidsregels. Als een individuele voorziening aan een belanghebbende is toegekend, bestaat voor de verstrekking van deze voorziening de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. In dit uitvoeringsprotocol staat beschreven wat de regels en verantwoordelijkheden (rechten en plichten) zijn van de budgethouder en het college rondom de verstrekking, uitbetaling en terugvordering van het persoonsgebonden budget.

    1. Uitsluitingen

    Niet in alle gevallen bestaat de mogelijkheid om bij verstrekking van een individuele voorziening in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Binnen het beleid van de gemeente zijn enkele uitsluitingen bepaald. Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats:

    a. Als de belanghebbende in aanmerking komt voor een algemene of collectieve voorziening. Een PGB wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen. Een voorbeeld hiervan is de Regiotaxi. Dit betreft een collectieve voorziening, waardoor het niet mogelijk is om hiervoor een PGB te krijgen.

    b. Als het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het PGB of de verantwoording hierover te verzorgen. Dit wordt meegenomen in het indicatieproces. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

    -De belanghebbende is wilsonbekwaam;

    -De belanghebbende financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling heeft of heeft gehad;

    -De belanghebbende leidt een zwervend bestaan;

    -De belanghebbende heeft beperkingen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen. Hierbij kan gedacht worden aan dementie of een verstandelijke handicap.

    Zoals in artikel 21 lid 2 sub d staat aangegeven kan in bovenstaande situaties wel een PGB verstrekt worden als (professionele) hulp beschikbaar is. Daarbij moet wel afgewogen worden of het PGB kan worden betaald op de rekening van belanghebbende of op een rekening t.b.v. belanghebbende waar deze zelf geen toegang toe heeft.

    c. Als de budgethouder bij een eerder toegekend PGB zich niet aan de opgestelde regels en verantwoordelijkheden heeft gehouden en dit verwijtbaar is aan de budgethouder. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij de budgethouder het budget niet besteed heeft volgens de eisen die gesteld waren aan de oplossing waarvoor het budget was toegekend. Hierbij moet in acht genomen worden of de budgethouder dit wist of in alle redelijkheid had kunnen weten.

    d. Als er sprake is van een voorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan het kortdurend inzetten van hulp bij het huishouden (minder dan 3 maanden). Ook kan gedacht worden aan voorzieningen die gezien de snelle progressie van een ziektebeeld voor het verstrijken van de levensduur niet meer compenserend zijn en daarom vervangen moeten worden.

    e. Bij toekenning van vergoeding voor vervoer per taxi(bus) is het niet mogelijk om voor een PGB in aanmerking te komen. Het is wel mogelijk dit te verstrekken middels een financiële tegemoetkoming. Dit is in het voordeel van de belanghebbende, omdat er minder verantwoordelijkheden en verantwoording van de belanghebbende verwacht wordt bij een financiële tegemoetkoming.

    f. Indien er voor een voorziening een PGB is verstrekt en de redelijke afschrijvingstermijn van deze voorziening nog niet is verstreken, wordt voor diezelfde voorziening niet nogmaals een PGB of voorziening in natura verstrekt. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is, evenals situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer compenserend is en een andere voorziening noodzakelijk is. Dit is het geval in situaties van niet te voorziene progressie van de beperkingen. Als deze progressie te voorzien was, wordt er geen PGB verstrekt.

    2. Periodiek budget

    2.1 Toekenningsbeschikking

    In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als de belanghebbende gekozen heeft voor verstrekking in de vorm van een PGB worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking ten minste onderstaande punten beschreven:

    a. Het doel waarvoor het budget bedoeld is. In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing waarvoor het budget is toegekend, moet voldoen.

    b. De hoogte van het budget. In de beschikking staat beschreven wat de hoogte is van het budget en hoe de berekening van het budget heeft plaatsgevonden.

    c. Toekennen van een bruto budget. Dit houdt in dat de eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

    d. De budgetperiode. In de beschikking staat voor welke periode het budget geldig is. Dit kan een andere periode zijn dan de looptijd van de indicatie.

    e. De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de verantwoording en besteding van het persoonsgebonden budget.

    f. De ondersteuning die het college biedt voor de budgethouder bij het gebruik en beheer van het PGB.

    g. Het persoonsgebonden budget kan aan het einde van ieder kalenderjaar geïndexeerd worden. In dat geval ontvangt de budgethouder in december een nieuwe beschikking met daarin de hoogte van het budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

    2.2 Uitbetaling

    Het college betaalt het eerste voorschot van het PGB zo snel mogelijk uit, na verzending van de toekenningsbeschikking. Het eerste voorschotbedrag wordt naar rato berekend. Het PGB wordt per kwartaal uitbetaald. Het PGB wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf. Het is niet mogelijk om het PGB rechtstreeks op de rekening van de zorgaanbieder of hulpverlener te laten storten, tenzij toepassing gegeven wordt aan artikel 21 lid 2 sub d (zie hiervoor).

    2.3 Administratie

    Bij een PGB dat bedoeld is voor de uitvoering van huishoudelijke taken, heeft de budgethouder taken die vergelijkbaar zijn met die van werkgever of opdrachtgever. Dit hangt af van het type hulpverlener: een particulier of een instelling/freelancer. Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een particulier, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een werkgever. Deze taken betreffen:

    Als de hulpverlener meer dan 3 dagen per week bij de budgethouder werkt komen hier eveneens taken bij voor het regelen van de sociale lasten. Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een instelling of freelancer, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een opdrachtgever. Deze taken betreffen:

    Voor het vastleggen van deze taken is een boekhouding nodig. Deze bestaat ten minste uit de volgende punten:

    Van de budgethouder wordt een verantwoording verwacht over de besteding van het budget.

    De budgethouder is de persoon aan wie het PGB is toegekend. De budgethouder is altijd zelf verantwoordelijk voor de besteding van het budget. Niemand anders kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden. Voor de jaarlijkse/tussentijdse verantwoording maakt de budgethouder gebruik van het verantwoordingsformulier dat de gemeente aanlevert.

    Als men het gehele jaar gebruik heeft gemaakt van een PGB, hoeft niet over het hele jaarbedrag verantwoording te worden afgelegd. Een deel van het jaarbudget kan men vrij besteden. Dit vrij besteedbare jaarbedrag is € 250 per jaar. Let op: Als men bijvoorbeeld slechts over drie maanden in het jaar een PGB ontvangt wordt het vrij besteedbare deel berekend naar rato van het aantal maanden dat men een PGB ontvangt. Het vrij besteedbaar bedrag kan men bijvoorbeeld gebruiken voor het plaatsen van personeelsadvertenties, voor postzegels, voor telefoonkosten en voor andere kosten die men maakt in het kader van het PGB. Of gewoon om de hulpverleners uit te betalen. Men hoeft niet te laten zien hoeveel geld men zelf heeft bijbetaald om de hulp rond te krijgen.

    2.4 Controle

    Bij controle van de verantwoording moet bij navraag van het college inzicht geboden worden door de budgethouder in de bescheiden en rekeningen, die betrekking hebben op het PGB. De besteding wordt jaarlijks gecontroleerd. Voor de controle wordt de verantwoording bij de budgethouder opgevraagd aan het begin van het nieuwe kalenderjaar. Vervolgens wordt de verantwoording administratief beoordeeld op volledigheid. Dit wordt bij iedere budgethouder gecontroleerd.

    Het college voert door middel van een steekproef bij een aantal budgethouders een intensieve controle uit. De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gebracht als hij intensief gecontroleerd zal gaan worden. Bij deze controle worden het contract en de betalingsbewijzen opgevraagd. De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitkomst van de controle. Als de verantwoording lager is dan het PGB-budget, dan krijgt de budgethouder de mogelijkheid de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren of moet het verschil terugbetaald worden aan de gemeente. In het besluit regelt het college het percentage van de steekproef.

    Als de budgethouder verzuimt het verantwoordingsformulier binnen de gestelde termijn in te leveren, of het verantwoordingsformulier niet of niet volledig invult, wordt de betaling van het PGB opge-schort totdat volledig ingevulde formulier is ontvangen.

    2.5 Terugvordering

    Redenen om een deel of het gehele PGB terug te vorderen zijn:

    a. Als de voorzieningen waarvoor het PGB is verstrekt niet meer (volledig) wordt gebruikt.

    b. Als niet het volledige budget verantwoord is. Het gedeelte van het budget dat niet verantwoord is, wordt dan teruggevorderd;

    c. Als de verantwoording niet volledig is of als onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    d. Als het besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken. Het betreffende deel van het budget wordt teruggevorderd. De hoogte van de terugvordering zal benoemd worden in de beëindigingsbeschikking;

    e. Bij oneigenlijk gebruik van het budget. Dit houdt in dat het budget niet besteed is aan een oplossing die voldoet aan de eisen die in de beschikking staan benoemd voor de te leveren oplossing. Als er sprake is van een terugvordering wordt de budgethouder hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

    2.6 Beëindiging of wijziging

    Het PGB wordt beëindigd als:

    2.7 Ondersteuning voor de budgethouder

    De keuze voor een PGB legt meer verantwoordelijkheden bij de belanghebbende dan zorg in natura. Het is op verschillende manieren mogelijk om ondersteuning te krijgen bij deze verantwoordelijkheden. Vanuit het college is een contract gesloten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zij bieden ondersteuning voor de budgethouders van de gemeente met betrekking tot het afsluiten van een overeenkomst, loondoorbetaling bij ziekte van de hulpverlener en het inschakelen van een professionele arbo-dienst. Ook verzorgen zij een schade-verzekering, Wettelijk Aansprakelijkheidsverzekering (WA) en een rechtsbijstandsverzekering. Voor deze dienstverlening zijn voor de budgethouder geen kosten verbonden.

    De SVB kan ook de salarisadministratie voor de budgethouder regelen. De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het te verantwoorden gedeelte van het persoonsgebonden budget. De budgethouder kan ervoor kiezen om dit te betalen uit het vrij besteedbaar gedeelte. Komen de kosten echter boven de € 250 uit, dan zal de budgethouder het verschil met eigen middelen moeten aanvullen.

    3. Eenmalig budget

    3.1 Toekenningsbeschikking

    In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als gekozen is voor verstrekking in de vorm van een PGB worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking ten minste onderstaande punten beschreven:

    a. Het doel waarvoor het budget bedoeld is. In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing, waarvoor het budget is toegekend, moet voldoen;

    b. De omvang van het budget. De hoogte van het budget wordt afgeleid aan de hand van de aangeleverde offerte(s) van de budgethouder of van een leverancier.

    c. De opbouw van het budget. Bij het bepalen van het uiteindelijke bedrag van de voorziening gaat het college uit van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten (inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en eventuele verzekering). Daarbij is veelal sprake van kortingen die de gemeente ontvangt bij haar leverancier. Met deze korting wordt rekening gehouden bij de berekening van het budget. Het is niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura.

    d. Bruto budget. Dit houdt in dat een eventuele eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

    e. De budgetperiode. In de beschikking staat met welke afschrijvingstermijn rekening wordt gehouden. Gedurende deze periode is het de verantwoordelijkheid van de budgethouder dat hij kan beschikken

    over een compenserende oplossing.

    f. De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de besteding en verantwoording van het budget.

    g. In de beschikking staat of er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, wordt in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

    3.3 Uitbetaling

    Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dit gebeurt nadat de definitieve aankoop- c.q. huurnota is verstrekt. Het budget wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf.

    3.4 Controle

    Bij controle van de verantwoording moet de budgethouder bij navraag van het college inzicht bieden door de budgethouder in de bescheiden en rekeningen, die betrekking hebben op het PGB. Bij de controle van de besteding van het PGB wordt de verantwoording gecontroleerd op de volgende punten:

    a. Is het PGB besteed aan de betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten?

    b. Voldoet de aangeschafte voorziening aan de gestelde eisen zoals beschreven in de toekenningsbeschikking?

    c. Is de aangeschafte voorziening kwalitatief verantwoord? De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangekochte voorziening en de keuze van de leverancier waarbij de voorziening wordt aangeschaft. De budgethouder kan hierbij letten op aanwezige keurmerken, zoals het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmiddelen (KBOH)keurmerk, het TNO-keurmerk op de voorziening, de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en de Revakeur voor de leverancier. Als bij de controle naar voren komt dat de gegevens niet volledig zijn, dan wordt aan de budgethouder de mogelijkheid gegeven deze gegevens alsnog aan te leveren.

    Bijlage 5: Kindvoorzieningen

    De Wmo kent het begrip kindvoorziening niet. Omdat er speciale voorzieningen verstrekt worden die alleen op kinderen zijn gericht wordt er in een aparte bijlage aan deze doelgroep besteed. Voorbeelden van kindervoorzieningen zijn:

    4.1 Aangepaste kleedtafel en/of een aangepaste box voor kinderen.

    Er wordt een vergoeding verstrekt in de meerkosten ten opzichte van een normale commode of normale box. Deze voorziening betreft een roerende woonvoorziening. De aangepaste kleedtafel en/of aangepaste box kan worden verstrekt vanwege beperkingen van het kind of vanwege beperkingen van de verzorger.

    4.2 Zitondersteuningselementen.

    Hiermee worden bedoeld kuipstoeltjes met of zonder onderstellen voor binnen-of buitengebruik. Het zijn voorzieningen die sterk op de individuele beperkingen zijn aangepast. De zitondersteuningselementen zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden, die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Zitondersteuningselementen voor het gebruik als kinderstoel worden vergoed via de AWBZ.

    4.3 Douche/toiletstoel op wielen.

    Voor de dagelijkse verzorging van kinderen met beperkingen in de leeftijd van 2 tot 15 jaar zijn douchestoelen en gecombineerde douche/toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld.

    4.4 Fiets- en autozitjes.

    Er bestaan voor kinderen met beperkingen speciale zitjes voor op de fiets of in de auto. Feitelijk gaat het om een vervoersprobleem van de ouders en niet van het kind, dat immers geen eigen vervoersbehoefte heeft. Toch wordt deze vorm van een vervoersvoorziening door de Wmo vergoed, mits de noodzaak blijkt uit een medisch advies en indien de ouders genoodzaakt zijn om hun kind met beperkingen mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag. Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB wordt rekening gehouden met de normale kosten van een fiets of autozitje (Nibud).

    4.5 Een aangepaste buggy.

    Deze kan noodzakelijk zijn bij kleine kinderen tot 5 jaar. Een medisch advies is noodzakelijk. Is het kind ouder dan 5 jaar en een buggy is medisch noodzakelijk, dan worden de kosten geheel vergoed (dit gebeurd niet vaak, immers het kind kan meestal in een kinderduwrolstoel). De buggy wordt verstrekt indien:

    4.7 Kinderrolstoelen.

    Kinderrolstoelen kunnen worden verstrekt aan een kind met beperkingen op het moment waarop in principe kinderen zonder beperkingen leren lopen. Kinderen leren in het algemeen zeer snel om te gaan met hun rolstoel, en de rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Zelf rondrijden in een rolstoel (geduwd of met een hoepel) stimuleert het kind om zelfstandig te worden en zo veel als mogelijk te spelen met kinderen zonder beperkingen. Een elektrische kinderrolstoel is soms noodzakelijk. Een medisch advies is voor elke kinderrolstoel noodzakelijk.

    4.8 Speelvoertuigen.

    Er bestaan voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen, die het midden houden tussen therapeutische speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Bijvoorbeeld kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Na een positief medisch advies kunnen deze voorzieningen worden verstrekt. Belangrijk bij de vaststelling van de noodzaak is dat er geen voorliggende voorziening beschikbaar is en geen alternatief algemeen gebruikelijk speelvoertuig mogelijk is.

    4.9 Vervoerskosten kinderen.

    Er bestaat een relatie tussen leeftijd en vervoersbehoefte. Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

  • a.

    er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. De ouders nemen hen mee zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

  • b.

    kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

  • c.

    kinderen van 12 tot en met 14 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte ontwikkelen en vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

    Op grond van het bovenstaande wordt de vervoersvoorziening voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, (bruikleen)auto of individuele taxi voor kinderen als volgt vastgesteld:

    4.10 Driewielfiets/vierwielfiets.

    Deze fietsen worden door kinderen in het algemeen voor een korte periode gebruikt. Voorkeur gaat uit naar verstrekking in natura omdat de voorziening voor hergebruik kan worden ingezet. Een driewiel- of vierwielfiets voor kinderen wordt verstrekt indien:

    -er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte;

    -het kind met beperkingen 5 jaar of ouder is (tot en met 4 jaar is er geen sprake van een zelfstandige vervoersbehoefte);

    -de beperkingen van het kind het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt (slecht evenwicht, verstandelijke handicap, gestoorde motoriek etc.).

    Aangepaste fietsen in verband met vervoer van een kind met beperkingen.

    Deze fietsen kunnen worden verstrekt indien met de fiets wordt voorzien in de dagelijkse verplaatsingsbehoefte en de verplaatsingen niet plaats kunnen vinden met een normale fiets met een aangepast kinderzitje.

    Duo fiets.

    Per individueel geval dient te worden beoordeeld in hoeverre een duo fiets kan worden verstrekt ter compensatie van de beperkingen.