Organisatie | Vianen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden |
Citeertitel | Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 29-08-2017 | Onbekend |
Gemeenschappelijke regeling met bijbehorende toelichting
A. Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden
Hoofdstuk 4 De voorzitter en de secretaris
Hoofdstuk 6 De directie, de secretaris en het personeel
Hoofdstuk 8 Archiefbeheer, klachten en geschillen
Hoofdstuk 9 Bepalingen over de regeling
B. Toelichting op de Gemeenschappelijke Regeling
A. Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd;
de drie gemeenten een herindeling beogen en zij, vooruitlopend daarop, al zoveel mogelijk ‘als ware één gemeente’ werkzaam willen zijn ten behoeven van hun inwoners en ondernemers en daarom per 1 januari 2018 ambtelijk willen fuseren middels een bedrijfsvoeringsorganisatie;
de toestemming van de gemeenteraden van Leerdam, Vianen en Zederik op grond van artikel 1, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen alsmede gelet op
de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995;
de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:
Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. algemeen directeur: de algemeen directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie;
b. begroting: de begroting van de bedrijfsvoeringsorganisatie;
c. bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, zoals bedoeld in artikel 14a van
de Wet gemeenschappelijke regelingen;
d. college(s): de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;
e. directie: de algemeen directeur en maximaal twee andere directieleden;
f. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht;
g. gemeenten: de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik;
h. raden: de gemeenteraden van de gemeenten;
i. regeling: onderhavige gemeenschappelijke regeling;
j. voorzitter: de voorzitter van het bestuur, zoals bedoeld in artikel 9 van de regeling.
Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden
De regeling wordt getroffen ten behoeve van het bewerkstelligen van een volledige ambtelijke krachtenbundeling van de drie gemeenten, gedurende de periode tot aan de herindeling. Daarmee beogen de gemeenten gezamenlijk kwalitatief hoogwaardige dienstverlening te bieden aan hun inwoners en ondernemers, waarbij de vitaliteit van de samenleving in deze gemeenten wordt gewaarborgd.
De bedrijfsvoeringsorganisatie is belast met alle taken die op grond van wet- en regelgeving aan de gemeentebesturen zijn toegekend, waaronder artikel 160 Gemeentewet, met uitzondering van de taken die – al dan niet met toepassing van de wet – aan derden zijn opgedragen. De uitvoering ziet in ieder geval op:
a. beleidsontwikkeling- en voorbereiding;
b. uitvoering van beleid en wettelijke regelingen;
c. toezicht op aan derden uitbesteed werk;
d. handhaving van wet- en regelgeving;
e. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de
bedrijfsvoeringsorganisatie hiertoe bevoegd dan wel hiervoor is gemachtigd;
f. het verrichten van feitelijke handelingen;
g. het verrichten van bedrijfsvoeringstaken op het gebied van personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting;
De bedrijfsvoeringsorganisatie voert uitsluitend taken uit voor de colleges. Uitvoering van de in dit artikel genoemde diensten voor derden, is slechts toegestaan na een expliciet besluit van de colleges. De colleges kunnen hiertoe niet besluiten, indien dit ertoe leidt dat de bedrijfsvoeringsorganisatie niet meer valt aan te merken als een inbestedende dienst voor de gemeenten.
Artikel 8 Bevoegdheden bestuur
Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:
a. het vaststellen en wijzigen van de begroting;
b. het vaststellen van de jaarrekening;
c. het vaststellen van de kadernota;
d. het vaststellen van bestuursrapportages;
e. het vaststellen van de benodigde verordeningen en nota’s ten behoeve van de bedrijfsvoeringsorganisatie;
f. de aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 35, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen juncto artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet;
g. het beheer van de inkomsten en uitgaven van de bedrijfsvoeringsorganisatie;
h. benoeming, schorsing en ontslag van het personeel van de bedrijfsvoeringsorganisatie, waaronder tevens de algemeen directeur;
i. de aanwijzing van een of meerdere heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingdeurwaarders en leerplichtambtenaren;
j. het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;
k. het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de bedrijfsvoeringsorganisatie;
l. het behartigen van de belangen van de bedrijfsvoeringsorganisatie bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen.
Artikel 11 Informatie- en verantwoordingsplichten
Een lid van het bestuur legt aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde en te voeren beleid, met in achtneming van artikel 16, vijfde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het lid kan zowel mondeling als schriftelijk verantwoording afleggen.
Hoofdstuk 6 De directie, de secretaris en het personeel
De algemeen directeur is voorzitter van de directie. De algemeen directeur is tevens voor het bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Ter uitvoering hiervan draagt de algemeen directeur in samenspraak met de overige leden van de directie zorg voor de kwaliteit van personeel en organisatie, beheer en bedrijfsvoering.
De algemeen directeur wordt benoemd en ontslagen door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie. In spoedeisende gevallen kan het bestuur tot schorsing van de algemeen directeur overgaan. Het bestuur doet daarvan terstond mededeling aan de colleges van de deelnemende gemeenten. Na ontslag van de algemeen directeur wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature, met inachtneming van lid 6.
Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval toezending aan Gedeputeerde Staten niet voor 1 augustus hoeft plaats te vinden.
Hoofdstuk 8 Archiefbeheer, klachten en geschillen
Artikel 20 Archiefbeheer, klachten en geschillen
Ten aanzien van de in het vorige lid genoemde archiefbescheiden, is, onder de bevelen van het bestuur, de archivaris belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995. Met betrekking tot dit toezicht bevat de verordening als bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.
Als onderling het geschil niet opgelost kan worden, wijst iedere partij een deskundige aan. Deze deskundigen brengen, als zijnde een geschillencommissie, gezamenlijk een advies uit aan het bestuur over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen. Voorafgaand aan het uitbrengen van het advies hoort de commissie de bij het geschil betrokken bestuursorganen.
Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde partijen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor te leggen aan Gedeputeerde Staten.
Leerdam, 29 augustus 2017
burgemeester en wethouders van Leerdam
L.J.C. Huberts T.P.J. Bruinsma
secretaris (wnd.) burgemeester (wnd.)
Vianen, 22 augustus 2017
burgemeester en wethouders van Vianen
W. Boersma W.G. Groeneweg
secretaris (wnd.) burgemeester
Zederik, 29 augustus 2017
burgemeester en wethouders van Zederik
J.H. Koetsenruijter A.F. Bonthuis
secretaris burgemeester (wnd.)
B. Toelichting op de Gemeenschappelijke Regeling
De juridische basis van de bedrijfsvoeringsorganisatie is vastgelegd in de ‘Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden’. De regeling regelt dat wat in juridische zin geregeld moet worden rondom de samenwerking. Tegelijk laat zij ruimte, waar dat mogelijk en wenselijk is, zodat de organisatie flexibel blijft en afspraken in afzonderlijke verordeningen kunnen worden vastgelegd.
In de Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden zijn, op een enkele uitzondering na en om misverstanden te voorkomen, alleen bepalingen opgenomen, waarvan de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bepaalt dat dat deze onderwerpen moeten worden geregeld in de regeling of waarvan niets is bepaald in de Wgr. Dit impliceert niet dat voor de gemeenschappelijke regeling geen andere regels gelden; de Wgr stelt nog meer regels voor de regeling en de werking van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze zijn niet opgenomen in de regeling. Enerzijds wordt daarmee beoogd de regeling niet te omvangrijk te maken. Anderzijds behoeft bij eventuele wetswijzigingen in de Wgr de gemeenschappelijke regeling op die punten niet te worden gewijzigd.
Hieronder is een toelichting op de artikelen uit de Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden opgenomen. Daarin wordt meerdere malen verwezen naar bepalingen uit de Wgr.
In dit artikel is een aantal begrippen met bijbehorende definities opgenomen die in de gehele gemeenschappelijke regeling regelmatig voorkomen. De begrippen moeten steeds met deze definities in het achterhoofd gelezen worden.
In de begripsbepalingen is aangegeven dat met Gedeputeerde Staten het provinciebestuur van Utrecht wordt bedoeld. Daar waar zowel Gedeputeerde Staten van Utrecht als Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland wordt bedoeld, is dat expliciet aangegeven in de tekst van de regeling alsmede de toelicht erop.
De voorzitter is apart gedefinieerd omdat, anders dan bij een openbaar lichaam (art. 12 Wgr), de bedrijfsvoeringsorganisatie geen voorzitter kent als apart orgaan. Wel kan een voorzitter aan worden gewezen voor de vergaderingen van het bestuur. Om niet steeds ‘voorzitter van het bestuur’ te hoeven uitschrijven is deze begripsbepaling opgenomen.
Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie
Dit artikel betreft de daadwerkelijke instelling van de rechtspersoon, te weten een bedrijfsvoeringsorganisatie (art. 8 lid 3 Wgr). De rechtspersoon is genaamd “bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden”, afgekort bedrijfsvoeringsorganisatie.
Het artikel benoemt ook de vestigingsplaats. Met het benoemen van de juridische vestigingsplaats is duidelijk welke rechter bevoegd is van geschillen kennis te nemen en welke gemeente de bekendmaking dient te verzorgen. Bovendien is de juridische vestigingsplaats leidend bij het bepalen welk provinciebestuur diens bevoegdheden met betrekking tot de bedrijfsvoeringsorganisatie mag uitoefenen (zie art. 29 Wgr). Daarbij dienen de betreffende Gedeputeerde Staten overleg te plegen met Gedeputeerde Staten van elke andere provincie waarin deelnemende gemeenten zijn gelegen. Daarnaast dienen besluiten die aan Gedeputeerde Staten worden meegedeeld, tevens meegedeeld te worden aan Gedeputeerde Staten van elke andere betrokken provincie.
De vestigingsplaats heeft geen relatie met de huisvesting van de bedrijfsvoeringsorganisatie; dit is een vrije keuze van de deelnemende gemeenten.
Er is gekozen voor de Utrechtse gemeente Vianen. Daarmee is de lijn uit de herindelingsprocedure gevolgd, waarin Gedeputeerde Staten van Utrecht gevraagd zijn het voortouw te nemen. Dit betekent dat het aan Gedeputeerde Statten van Utrecht om, indien nodig, in overleg te treden met Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland over zaken aangaande de bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden.
Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de betrokken gemeenten (art. 1 lid 1 Wgr). De belangen waarvoor de gemeenschappelijke regeling wordt getroffen, moeten in de gemeenschappelijke regeling zelf zijn opgenomen (art. 10 lid 1 Wgr). Met het in art. 3 beschreven belang wordt aangesloten bij de visie van de gemeenten op de ambtelijke fusie.
De bedrijfsvoeringsorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke fusieorganisatie van de gemeenten.
Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie mag het slechts gaan om ondersteunende en uitvoerende taken (art. 8 lid 3 Wgr). In dit artikel wordt het takenpakket van de bedrijfsvoeringsorganisatie benoemd, dat dan ook ondersteunende en uitvoerende taken betreft. Beleidsvoorbereiding valt hier ook onder. Besluitvorming en vaststelling van het beleid vindt echter niet plaats binnen het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, maar blijft belegd bij de bestuursorganen (burgemeester, college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad) van de drie gemeenten.
Het takenpakket is zo eenvoudig mogelijk in de regeling verankerd, in die zin dat de bedrijfsvoeringsorganisatie alle gemeentelijke taken uitvoert voor zover deze niet aan anderen zijn of worden toebedeeld. Hiermee wordt voorkomen dat iedere taak afzonderlijk moet worden benoemd en dat iedere gemeente een dienstverleningsovereenkomst met de bedrijfsvoeringsorganisatie moet sluiten.
Opgenomen is dat de bedrijfsvoeringsorganisatie in beginsel - tenzij de colleges anders besluiten - uitsluitend taken uitvoert voor de colleges en niet voor derden. Dit sluit overigens niet uit dat de raad en zijn leden recht hebben op ambtelijke bijstand (op grond van art. 33 van de Gemeentewet).
Met het oog op de aanbestedingsregels is in lid 2 van art. 4 bepaald dat de colleges niet kunnen besluiten tot de uitvoering van taken voor derden indien dat ertoe leidt dat de bedrijfsvoeringsorganisatie niet meer valt aan te merken als een inbestedende dienst voor de gemeenten.
Art. 10 lid 2 Wgr vereist dat de gemeenschappelijke regeling bepaalt welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling door de deelnemende colleges worden overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Er worden in deze gemeenschappelijke regeling in beginsel geen bevoegdheden middels delegatie overgedragen. De daartoe bevoegde bestuursorganen van de gemeenten zullen in afzonderlijke mandaat, volmacht en machtigingsbesluiten bepalen welke bevoegdheden opgedragen worden aan de directie van de bedrijfsvoeringsorganisatie.
De enige uitzondering op het uitgangspunt dat geen bevoegdheden worden overgedragen, betreft de overdracht van de aanwijzingsbevoegdheid van ambtenaren met geattribueerde bevoegdheden (lid 2).
Het betreft hier de leerplichtambtenaar, de heffings- en invorderingsambtenaar en de belastingdeurwaarder. De bevoegdheid tot aanwijzing van deze functionarissen dragen de colleges over aan het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Omdat het hier om geattribueerde functies gaat met eigen taken en bevoegdheden, past dit binnen het uitgangspunt. Bovendien is daarmee de verantwoordelijkheid voor het personeel van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestuurlijk geheel in handen van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Om overzicht te houden over de (onder)gemandateerde bevoegdheden, is in lid 4 opgenomen dat hiervoor een register wordt bijgehouden.
Artikel 6 Samenstelling bestuur
Dit artikel gaat over de samenstelling van het bestuur en de plaatsvervanging van bestuurders. Dit moet in de gemeenschappelijke regeling geregeld worden (art. 10 lid 3 Wgr). Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke bepaling dat de leden van het bestuur door en uit de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders moeten worden aangewezen (art. 14a Wgr). Er is voor gekozen om ieder college twee leden aan te laten wijzen (lid 1), waarbij een lid de burgemeester betreft en het andere lid een wethouder met de portefeuille Financiën.
Mocht het voorkomen dat een lid van het bestuur verhinderd is, dan kan dat lid vervangen worden door de door het betreffende college aangewezen plaatsvervanger (zie lid 2).
Het bestuur dient een reglement van orde vast te stellen (lid 3). Dit is, in tegenstelling tot het openbaar lichaam (art. 22 lid 1 Wgr jo. art. 16 Gemeentewet), op basis van de Wgr geen verplichting voor de bedrijfsvoeringsorganisatie. Er is echter toch gekozen voor een regelement van orde, omdat het duidelijkheid en kaders biedt voor de vergaderingen van het bestuur en zijn andere werkzaamheden.
Daarbij moet men de regels uit de Wgr zelf (art. 22 lid 2 Wgr) over het minimale aantal vergaderingen volgen, namelijk een minimum van twee vergaderingen per jaar. Aanvullend daarop is in lid 4 bepaald dat het bestuur tevens vergadert indien en of meer leden van het bestuur – hieronder tevens te verstaan de voorzitter – daarom verzoekt.
Artikel 7 Stemming en besluitvorming
Elk lid van het bestuur heeft één stem zodat er sprake is van een gelijke stemverdeling over de drie gemeenten (elke gemeente heeft twee stemmen). Door de gehanteerde stemverhouding, die uitgaat van een gelijke stemverdeling tussen de gemeenten, wordt de samenwerkingsgedachte achter de regeling benadrukt.
Besluitvorming vindt plaats op basis van meerderheid van gewone stemmen, tenzij het een onderwerp betreft waarvoor op grond van lid 3 unanimiteit van stemmen geldt. Van unanimiteit spreekt men als alle stemmen voor of alle stemmen tegen zijn. Een besluit is dan unaniem aangenomen of afgewezen.
Artikel 8 Bevoegdheden bestuur
In lid 1 van dit artikel is bepaald dat alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de bedrijfsvoeringsorganisatie toekomen aan het bestuur.
In lid 2 zijn de bevoegdheden die het bestuur in ieder geval heeft op een rij gezet. Voor het merendeel betreffen dat bevoegdheden die ook elders in de regeling zijn opgenomen.
Alle bevoegdheden moeten gelezen worden in directe relatie tot het samenwerkingsverband. Zo wordt met ‘de begroting’ (sub a) de begroting van de bedrijfsvoeringsorganisatie bedoeld. Ook de verordeningen (sub e) hebben enkel betrekking op de verordeningen die specifiek voor de organisatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie bedoeld zijn, zoals de financiële verordeningen. Zodoende omvat lid 2 sub e niet verordeningen die rechtstreeks verband houden met de beleidsvelden. Dergelijke verordeningen worden door de individuele gemeenten vastgesteld.
Het bestuur wijst uit zijn midden een burgemeester als voorzitter aan, die de leiding heeft over de vergaderingen van het bestuur en een goede behartiging van de zaken van de bedrijfsvoeringsorganisatie bevordert.
Aangezien de bedrijfsvoeringsorganisatie voor korte tijd operationeel zal zijn, is ervoor gekozen om het voorzitterschap in beginsel niet te laten rouleren. Met het opnemen van de passage ‘tenzij het bestuur anders besluit’, geeft de regeling het bestuur de mogelijkheid om in een bepaalde situatie anders te besluiten.
Het bestuur bepaalt hoe de voorzitter bij afwezigheid vervangen wordt.
Op grond van lid 2 ondertekent de voorzitter de stukken die van het bestuur uitgaan. In artikel 10 lid 4 is aangegeven dat de stukken medeondertekend worden door de secretaris van bestuur.
Met lid 3 wordt aangesloten bij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die een voorzitter van een openbaar lichaam ook heeft (art. 33d lid 2 Wgr).
De functie van secretaris van bestuur wordt vervuld door de algemeen directeur. Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris.
In artikel 9 is aangegeven dat de voorzitter de stukken van het bestuur ondertekent. De secretaris ondertekent mede de stukken die van het bestuur uitgaan.
Het bestuur kan in het reglement van orde de functie van secretaris verder invullen.
Artikel 11 Informatie- en verantwoordingsplichten
Dit artikel werkt de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 16 t/m 19 Wgr uit. Dat betekent dat het bestuur als orgaan alleen inlichtingen hoeft te verschaffen en dat ieder individueel lid verantwoording moet afleggen aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de eigen raad. In dat kader moet ieder lid ook alle inlichtingen verschaffen die hem gevraagd worden.
Aanvullend op de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 16 t/m 19 Wgr, is met lid 5 een actieve inlichtingenplicht opgenomen. Deze sluit aan op art. 169 lid 2 van de Gemeentewet. Daardoor ontvangen de raden niet alleen inlichtingen op het moment dat zij erom verzoeken, maar ook op het moment dat het bestuur dat in het kader van lid 5 nodig acht.
Er is gekozen voor een directie bestaande uit in ieder geval de algemeen directeur. Daarnaast kunnen maximaal twee andere directieleden deel uitmaken van de directie.
De algemeen directeur treedt op als Wor-bestuurder in de zin van art. 1 onder e Wet op de ondernemingsraden (Wor).
Net als ten aanzien van de functie van secretaris, kan het bestuur in het reglement van orde verdere invulling geven aan de taken van de directie.
Het personeel van de gemeenten treedt met behoud van zijn ambtelijke status in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Uitgezonderd hiervan zijn de gemeentesecretarissen, de griffiers en de griffiemedewerker(s). Zij blijven een aanstelling bij de gemeenten houden. Voor de ambtenaren van de burgerlijke stand geldt dat zij in dienst komen van de bedrijfsvoeringsorganisatie, maar dat zij tevens een 0-uren aanstelling bij de gemeente krijgen. Dit is nodig omdat het Burgerlijk Wetboek verplicht dat deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente.
Het bestuur is belast met de aanstelling, schorsing en het ontslag van ambtenaren (lid 2). De colleges regelen de rechtspositie van de ambtenaren (lid 3). Voor het personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de rechtspositieregelingen van de sector gemeenten (CAR-UWO) van toepassing. In lid 2 is een mandaatmogelijkheid opgenomen waarmee het bestuur bepaalde bevoegdheden kan opdragen aan de directie.
De in lid 5 genoemde ambtenaren betreffen de leerplichtambtenaar, de heffings- en invorderingsambtenaar en de belastingdeurwaarder. De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren en dit artikel bevestigt dat de bevoegdheden van deze ambtenaren bij of krachtens de wet rechtsreeks aan hen toekomen. Het betreft hier de volgende wetten: Leerplichtwet 1969, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering
rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer.
De artikelen 14 tot en met 19 van de regeling hebben betrekking op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Voor een goed begrip van deze bepalingen is het volgende van belang.
In de artikelen 14 t/m 19 van de regeling wordt aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de bevoegdheid toegekend tot vaststelling van verschillende documenten (verordeningen, kadernota, begroting en jaarrekening). Deze bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn wettelijk verankerd in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Het gaat hier niet om de bevoegdheid tot vaststelling van bijvoorbeeld de gemeentebegroting. De bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuur heeft betrekking op de bedrijfsvoeringstaken (personeel, informatievoorziening, organisatie, administratieve organisatie, communicatie, huisvesting en de daarmee samenhangende financiële aspecten) van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Als het gaat om de beleidsinhoudelijke kaders en de daarin te maken keuzes berusten de verantwoordelijkheid en bevoegdheid daartoe bij de individuele colleges en gemeenteraden.
Op grond van de taakopdracht van de bedrijfsvoeringsorganisatie (zie artikel 4) wordt het beleidsdeel van de gemeentelijke kadernota, begroting en jaarrekening voorbereid door de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de genoemde artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing (art. 35 lid 6 Wgr). Dat is in dit artikel herhaald. Met de toepassing van de Gemeentewet is ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing.
Ingevolge de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet dient het bestuur een (of meerdere) verordening(en) vast te stellen waarin de uitgangspunten van het financiële beleid zijn opgenomen alsmede regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie, inclusief regels over de wijze van de controle daarop.
Artikel 15 Financiële verantwoordelijkheid
De bedrijfsvoeringsorganisatie moet over voldoende middelen beschikken om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen (art. 35 lid 6 Wgr jo. art. 194 Gemeentewet). Bij de verplichtingen aan derden (lid 1) gaat het bijvoorbeeld om kosten als salaris- en huisvestingslasten en inkoopcontracten.
Om die reden moeten gemeenten verplicht meewerken aan de uitvoering van de begroting (art. 10a Wgr jo. art. 194 en 195 Gemeentewet). Zodoende moet de door het bestuur van de regeling vastgestelde begroting voor de gemeenschappelijke regeling (het bedrijfsvoeringdeel) door de drie individuele gemeenten – conform de wettelijke bepalingen – worden opgenomen als verplichte uitgave in de respectievelijke gemeentebegrotingen.
Dit artikel is gebaseerd op art. 34b Wgr.
Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar, overeenkomstig art. 189 lid 4 Gemeentewet.
De overige leden van dit artikel zijn gebaseerd op art. 34 en 35 Wgr.
Artikel 35 lid 5 Wgr bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling kan bepalen dat van de artikelleden die van toepassing zijn bij een begrotingswijziging, kan worden afgeweken. Het staat de aan de regeling deelnemende colleges zodoende vrij te bepalen bij welke categorieën begrotingswijzigingen van de van toepassing zijnde leden wordt afgeweken. In lid 7 is hier gebruik van gemaakt door te bepalen dat het eerste zinsdeel van lid 7 niet van toepassing is op wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Zodoende hoeft voor dergelijke wijzigingen niet het ‘standaard’ begrotingstraject te worden doorlopen. Dan zou begrotingswijziging na 1 augustus van dat jaar immers niet meer mogelijk zijn, terwijl het gedurende het gehele begrotingsjaar nog mogelijk is de begroting te wijzigen. De eis dat de begrotingswijziging binnen twee weken na vaststelling aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht en Zuid-Holland moet worden gezonden (lid 7 jo. lid 6) geldt wel onverkort.
Dit artikel, betreffende een of meerdere tussentijdse rapportages inzake de bedrijfsvoeringsorganisatie, is aanvullend op de wet opgenomen in de gemeenschappelijke regeling.
Dit artikel is gebaseerd op art. 34 en 34b Wgr.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 41 Archiefwet 1995 jo. artikel 14 van het Archiefbesluit. Artikel 3 van de Archiefwet verplicht overheidsorganen de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. In dit artikel is bepaald dat het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling. Ten aanzien van de zorg voor de archiefbescheiden voortkomend uit de door de deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling gemandateerde taken berust de zorg bij de colleges van deze gemeenten.
De kosten voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taak, worden doorberekend aan de deelnemers op basis van de gehanteerde verdeelsleutel. Op grond van lid 5 is de algemeen directeur belast met het beheer van de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats of het e-depot. De te benoemen archivaris van de gemeenschappelijke regeling is belast met het toezicht op dit beheer.
Dit artikel regelt het klachtrecht ten aanzien van de bedrijfsvoeringsorganisatie overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het externe klachtrecht is de Nationale Ombudsman, zoals aangewezen voor de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik, bevoegd. Conform art. 10 lid 4 Wgr zal deze gemeenschappelijke regeling zal naar de Nationale Ombudsman worden gezonden.
Geschillen omtrent de gemeenschappelijke regeling moeten aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd (art. 28 Wgr). Dit artikel voorziet in een voorprocedure om geschillen snel te kunnen oplossen, voordat geformaliseerd wordt.
Artikel 23 Onvoorziene gevallen
De regeling beoogt zo volledig mogelijk te zijn. In gevallen waarin deze regeling of de Wgr niet voorziet, beslist het bestuur.
Dit artikel bepaalt de duur van de regeling. In casu wordt de regeling voor bepaalde tijd aangegaan, te weten tot aan de datum van herindeling van de drie gemeenten.
De bedrijfsvoeringsorganisatie blijft op grond van art. 9 lid 3 Wgr zo nodig na het tijdstip van ontbinding in functie, voor zover dit nodig is.
Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven om de regeling te wijzigen. Daarvoor is met deze bepaling een voorziening getroffen. Het bestuur dan wel een van de colleges kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten hierover unaniem (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr). De wijziging regelt zelf wanneer deze in werking treedt. Dit kan op grond van art. 26 lid 3 van de Wgr niet eerder dan nadat de regeling bekend is gemaakt. De wijze van bekendmaking is voorgeschreven in art. 26 lid 2 van de Wgr. De bekendmaking is op grond van art. 29 lid 2 van de regeling belegd bij de gemeente Vianen.
Gedurende de looptijd van de gemeenschappelijke regeling (eerste twee jaar) kan geen andere partij toetreden, noch kunnen partijen uittreden.
Artikel 27 Inzenden regeling en bekendmaking
De gemeente Vianen is belast met verzending van de regeling aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht en Zuid-Holland en bekendmaking ervan. Deze bepaling is gebaseerd op art. 26 Wgr.
Dit artikel is gebaseerd op art. 26 lid 3 Wgr. In de regeling is vermeld dat deze op 1 januari 2018 in werking treedt. Overigens moet de regeling wel op de juiste wijze bekend worden gemaakt (zie artikel 29) anders treedt de regeling niet in werking.
Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.