Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening re-integratiesubsidies gemeente Venray |
Citeertitel | Verordening re-integratiesubsidies gemeente Venray |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-05-2009 | 15-05-2009 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 12-05-2009 Peel en Maas, 20-5-2009 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijving.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon of, indien, het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;
Uitstroompremie: de subsidie die verstrekt wordt aan degene die door het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening gedurende een minimale aaneengesloten duur van zes maanden niet meer is aangewezen op een WWB, IOAW of IOAZ-uitkering of op een werkervaringsplaats dan wel op een dienstverband waarbij loonkostensubsidie verstrekt wordt;
Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Additionele arbeid : door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt vanwege een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces, onder verantwoordelijkheid van het college, in het kader van de arbeidsinschakeling te verrichten werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn primair gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de betrokkene om uit de bijstand te stromen naar reguliere arbeid en niet primair op het realiseren van het bedrijfsdoel van degene voor wie zij deze werkzaamheden verrichten. Daarbij kunnen de werkzaamheden niet het karakter hebben van gewone productieve arbeid en houdt additionaliteit in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
Artikel 2. Reikwijdte verordening.
Deze verordening is louter van toepassing op de verstrekking van re-integratiesubsidies.
Hoofdstuk 2. Loonkostensubsidies en overige subsidies werkgevers.
Artikel 6. Voorwaarden loonkostensubsidies.
Indien de arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het college slechts loonkostensubsidie indien de derde, in wiens opdracht de werknemer ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de werknemer tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten.
Het op basis van de gesloten arbeidsovereenkomst te verkrijgen loon moet zodanig zijn dat belanghebbende daardoor niet meer is aangewezen op een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien het college gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9 lid 2 en/of 4 WWB heeft verleend.
De werkgever verklaart zich bereid de arbeidsovereenkomst met de werknemer, bij voldoende functioneren, aansluitend aan de gesubsidieerde periodeom te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of anderszins, in ieder geval voor een minimale periode van drie maanden, te verlengen. Dit is slechts anders bij zodanig ten nadele gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet gevergd kan worden van de werkgever.
De werkgever dient geen doelstellingen te beogen of activiteiten te ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde. Doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de werkgever leveren geen discriminatie op wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, seksuele geaardheid of welke grond dan ook, behoudens het onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.
Artikel 7. Verplichtingen subsidieaanvrager.
De werkgever zorgt voor een goede begeleiding van de belanghebbende voor wie loonkostensubsidie wordt verstrekt. Een functiegerichte scholing kan onderdeel vormen van deze begeleiding. De mate en duur van de begeleiding wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van de betreffende belanghebbende.
De werkgever is verplicht om onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak op loonkostensubsidie. De werkgever is verplicht om onvoldoende functioneren van belanghebbende direct te melden bij het college.
De werkgever is verplicht om de met belanghebbende gesloten arbeidsovereenkomst, bij voldoende functioneren, aansluitend aan de gesubsidieerde periode om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of anderszins, in ieder geval voor een minimale periode van drie maanden, te verlengen. Dit is slechts anders bij zodanig ten nadele gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet gevergd kan worden van de werkgever.
De werkgever voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten met betrekking tot de belanghebbende. In het kader daarvan kan de verplichting worden opgelegd om een schriftelijke verklaring van een accountant te overleggen, als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omtrent de getrouwheid van de in artikel 393 bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.
Artikel 8. Weigeren loonkostensubsidie.
Het verlenen van loonkostensubsidie kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 AWB genoemde gevallen, geweigerd worden indien naar het oordeel van het college redenen bestaan om aan te nemen dat niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 6.
Hoofdstuk 3. De aanvraag, subsidieverlening en –vaststelling.
Bij de aanvraag wordt in ieder geval een, zowel door werknemer als werkgever, ondertekende arbeidsovereenkomst overlegd. Tevens wordt een door de werkgever ondertekende schriftelijke verklaring bijgevoegd waarin de werkgever zich bereid verklaart om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aansluitend aan de gesubsidieerde periode, om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel anderszins te verlengen bij voldoende functioneren en bij bedrijfseconomische omstandigheden die zodanig zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid gevergd kan worden.
Artikel 10. De hoogte en duur van de subsidie.
De hoogte van de loonkostensubsidie kan ten hoogste 50 % van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid , van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, bedragen. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur. De normale arbeidsduur wordt gesteld op 36 uur per week.
Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en op grond van artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premiekorting geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premiekorting, bedoeld in artikel 47 of artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 12. De subsidievaststelling.
Het voor de laatste maal gedurende de vastgestelde subsidieperiode overleggen van de bewijsstukken ex artikel 7 lid 2 van deze verordening wordt geacht tevens een verzoek tot vaststelling van de loonkostensubsidie te zijn. De werkgever kan verplicht worden om bij dit verzoek tevens te overleggen:
Artikel 13. Subsidie-intrekking en – wijziging.
Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de werkgever wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in artikel 4:48 lid 1 en artikel 4:50 lid 1 Awb of indien niet is voldaan aan een of meerdere voorwaarden zoals omschreven in artikel 6 van deze verordening.
Hoofdstuk 4. Overige subsidies voor werkgevers.
Artikel 15. Overige subsidies.
Door het college kan aan een werkgever ook een of meerdere andere subsidies verstrekt worden. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.
Hoofdstuk 5. Uitstroompremie .
Er kan door het college een premie worden verstrekt aan degene die gedurende tenminste een aaneengesloten periode van twaalf maanden uitkeringsgerechtigde is, gedurende die periode arbeidsverplichtingen zoals omschreven in artikel 9 lid 1 WWB heeft gehad en vanwege aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid of van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet Sociale Werkvoorziening niet meer is aangewezen op een WWB, IOAW of IOAZ-uitkering.
In afwijking van lid 1 kan aan degene die gedurende tenminste een aaneengesloten periode van twaalf maandenuitkeringsgerechtigde is en gedurende die periode gedeeltelijk ontheffing is verleend van de arbeidsverplichtingen zoals omschreven in artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB, een premie worden verstrekt indien algemeen geaccepteerde arbeid of een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet Sociale Werkvoorziening wordt aanvaard en hij daardoor niet meer is aangewezen op een WWB, IOAW of IOAZ-uitkering.
In afwijking van lid 1 kan aan degene die vanuit een werkervaringsplaats algemeen geaccepteerde arbeid of een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet Sociale Werkvoorziening aanvaardt, een premie worden verstrekt indien hij daardoor niet meer is aangewezen op een WWB, IOAW of IOAZ-uitkering.
In afwijking van lid 1 kan aan degene met een dienstverband waarbij loonkostensubsidie wordt verstrekt, een premie worden gegeven indien het dienstverband wordt voortgezet zonder loonkostensubsidie of ander algemeen geaccepteerde arbeid wordt aanvaard en hij daardoor niet (meer) is aangewezen op een WWB, IOAW of IOAZ-uitkering.
Artikel 17. Voorwaarden uitstroompremie.
De uitkeringsgerechtigde of degene met een gesubsidieerd dienstverband, te weten een werkervaringsplaats of een dienstverband waarbij loonkostensubsidie verstrekt wordt, dient gedurende een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening te hebben gehad dan wel gedurende ten minste die periode algemeen geaccepteerde arbeid te hebben verricht. Het daarmee verkregen loon moet zodanig zijn dat belanghebbende daardoor niet (meer) aangewezen is geweest op een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ.
Indien algemeen geaccepteerde arbeid wordt verricht op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verstrekt het college slechts een uitstroompremie indien de derde, in wiens opdracht de werknemer ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de werknemer tenminste zes maanden arbeid te laten verrichten dan wel indien belanghebbende gedurende een aaneengesloten periode van tenminste zes maanden bij derden algemeen geaccepteerde arbeid heeft verricht.
Artikel 18. Weigeren uitstroompremie.
Het verstrekken van uitstroompremie wordt in ieder geval geweigerd indien:
Artikel 20. De hoogte van de premie.
De hoogte van de uitstroompremie bedraagt de helft van het bedrag zoals vermeld in artikel 31 lid 2 onder j WWB.
Er kan door het college een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijkens een (medisch) onderzoek blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en aan wie, ten gevolge daarvan, een gedeeltelijke vrijstelling van de plicht ex artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB is verleend dan wel aan de uitkeringsgerechtigde aan wie als alleenstaande ouder op grond van artikel 9 lid 2 jo. lid 4 of op grond van artikel 9a lid 1 WWB een gedeeltelijke vrijstelling van de plicht ex artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB is verleend.
De uitkeringsgerechtigde dient minimaal gedurende een onafgebroken periode van zes maanden algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid in dienstbetrekking te hebben verricht dan wel een deeltijd-dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening te hebben gehad.
Artikel 27. Intrekking premievaststelling.
Het college kan de premievaststelling intrekken in de gevallen genoemd in artikel 4:49 lid 1 Awb.
Artikel 28. Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten.
Conform artikel 13 Re-integratieverordening vindt geen cumulatie plaats van de inkomstenvrijlating ex artikel 31 lid 2 onderdeel o WWB en de deeltijdpremie zoals omschreven in dit hoofdstuk. In een dergelijke situatie is de voor de uitkeringsgerechtigde meest gunstige regeling van toepassing.
Hoofdstuk 7. Premie additionele arbeid.
Er kan door het college een premie worden verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele arbeid verricht en die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in lid 1, 9 of 10 van artikel 10a WWB.
De uitkeringsgerechtigde verstrekt bewijsstukken waaruit het verrichten van de onbeloonde additionele arbeid blijkt.
Gedurende de eerste twee jaar dat additionele arbeid wordt verricht overeenkomstig artikel 10a WWB bedraagt de hoogte van de premie €4,- voor elk uur dat de uitkeringsgerechtigde onbeloond additioneel werk verricht en maximaal €90,- per maand. Gedurende het derde jaar dat additionele arbeid wordt verricht overeenkomstig artikel 10a WWB bedraagt de hoogte van de premie €3,00 voor elk uur dat de uitkeringsgerechtigde additioneel werk verricht en maximaal €67,50 per maand. Gedurende het vierde jaar dat additionele arbeid wordt verricht overeenkomstig artikel 10a WWB bedraagt de hoogte van de premie €2,00 voor elk uur dat de uitkeringsgerechtigde additioneel werk verricht en maximaal €45,00 per maand.
Hoofdstuk 8. Persoonsgebonden re-integratiebudget.
Artikel 35. Persoonsgebonden re-integratiebudget.
Door het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een persoonsgebonden budget verstrekken. Dit is slechts mogelijk indien dit naar het oordeel van het college een noodzakelijke voorwaarde is om inschakeling van een uitkeringsgerechtigde in een reguliere dienstbetrekking te realiseren en er tevens sprake is van de goedkoopst, adequate voorziening om dit te bereiken. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Artikel 37. Hardheidsclausule.
Het college kan in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening afwijken dan wel deze buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan voor een of meer uitkeringsgerechtigden of werkgevers gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepaling(en) te dienen doelen, dan wel leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.