Organisatie | Rozendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 gemeente Rozendaal |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAXZ 2017 gemeente Rozendaal |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-09-2017 | gewijzigde regeling | 12-09-2017 Gemeenteblad 2017-03, 22-9-2017 | MJ-17-36 |
De raad van de gemeente Rozendaal;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 augustus 2017, nummer MJ-17-36;
artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Overwegende dat het noodzakelijk is om het verlagen van de bijstand en het weigeren en verlagen van een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ bij verordening te regelen;
Vast te stellen, de navolgende:
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 gemeente Rozendaal
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in lid 2, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2 In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging
1 In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid, artikel 18 van de Participatiewet en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ en als bedoeld in deze verordening worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging en het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, alsmede -indien van toepassing- de reden om af te wijken van de standaard verlaging.
2 Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging of weigering van de
belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder het zich jegens het college zeer ernstig misdragen;
3 Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de vaststelling van de verwijtbaarheid en de omstandigheden, als bedoeld in artikel 18 lid 10 van de Participatiewet, waarin hij verkeert.
Artikel 3 Horen van belanghebbende
Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze naar voren te brengen als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb.
Artikel 4 Afzien van verlaging
1 Van het verlagen van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2 Het college kan besluiten af te zien van het opleggen van een verlaging als er sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 18 lid 10 van de Participatiewet. Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. De gedraging telt wel mee voor de recidive.
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
1 Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
2 In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de uitkering indien het besluit tot de verlaging samenvalt met het besluit tot toekenning van uitkering.
3 Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering.
4 Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog ten uitvoer gelegd als belanghebbende binnen een jaar nadat de uitkering is ingetrokken of beëindigd een nieuwe aanvraag om uitkering heeft ingediend.
Artikel 6 Berekeningsgrondslag
1 Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.
2 In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet.
3 Bij toepassing van het tweede lid moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.
Het college kan bij gedragingen van de eerste en tweede categorie als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van deze verordening volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 2 Niet nakomenvan de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 8 Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 17, tweede lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Het zich niet tijdig laten registeren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het door houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 Participatiewet;
Het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 9 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 20, 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen,
worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Het zich niet tijdig laten registeren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
Het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;
het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid indien: - aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; - de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 10 Hoogte en duur van de verlaging
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 3 wordt de verlaging op de uitkering, als bedoeld in
artikel 8 en 9 gedurende een maand vastgesteld op:
2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat voor uitkering in aanmerking komt.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de uniforme verplichtingen met betrekking tot dearbeidsinschakeling
Artikel 11 Duur verlaging bij schending uniforme arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 12 Verrekenen verlaging bij bijzondere omstandigheden
Als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen wordt het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 11, toegepast over drie maanden, met dien verstande dat deze verlaging in drie gelijkedelen wordt toegepast.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging
Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1 Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.
2 De verlaging wordt vastgesteld op:
3 De duur van de verlaging wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 3, afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
4 In afwijking van het gestelde van het eerste lid wordt bij een belanghebbende indien deze geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenverplichting, een verlaging opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet. Indien belanghebbende heeft aangetoond dat het saldo van alle bankrekeningen op de ingangsdatum van zijn uitkering minder bedraagt dan driemaal de voor hem geldende bijstandsnorm per maand, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid gesteld op 100% gedurende de eerste maand vanaf de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet en 40% gedurende de tweede maand en derde maand.
5 In afwijking van lid 2 wordt de bijzondere bijstand geheel verlaagd indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die belast zijn met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
a 100% van de uitkering gedurende een maand, bij (non) verbale agressie;
b 100% van de uitkering gedurende twee maanden, bij persoonsgerichte bedreiging;
c 100% van de uitkering gedurende drie maanden, bij fysieke agressie.
Artikel 15 Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van
de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt
a € 220,00 gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
b € 220,00 gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van bepaalde vorm van bijstand;
c € 220,00 gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;
d de gehele bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
Hoofstuk 5 Samenloop en recidive
Artikel 16 Samenloop van gedragingen
1 Als sprake is van één gedraging die een schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
2 Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, onverminderd artikel 2 lid 3.
3 Als sprake is van één gedraging die een schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
4 Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, onverminderd de werking van artikel 2, lid 3 van deze verordening.
1 Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 8, 9, 13, 14 of 15 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de aanwezigheid van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
2 Bij eenzelfde derde en volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit (na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging) wordt de duur van de laatste verlaging verdubbeld, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de aanwezigheid van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
3 Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Hoofdstuk6 Samenloop bij weigeren IOAW/IOAZ
Artikel 18 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel