Organisatie | Bronckhorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Bronckhorst |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Bronckhorst |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-04-2014 | Nieuwe regeling | 01-04-2014 Contact, 15 april 2014 | Z58890 BenW14-00815 |
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Bronckhorst vast te stellen.
Goede en verantwoorde kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn belangrijke aandachtspunten in de huidige samenleving. Het gaat immers over de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de meest kwetsbare groep van onze samenleving, jonge kinderen. In de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk wordt een veilige basis gelegd voor de toekomst van de kinderen. Zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Ouders krijgen via de kinderopvang bovendien de mogelijkheid om volwaardig deel te nemen aan het arbeidsproces, omdat zij er op kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.
Houders van voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzalen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun voorziening. De gemeente is verantwoordelijk voor toezicht op- en handhaving van- de kwaliteit. De GGD voert het toezicht uit en rapporteert aan de gemeente over de kwaliteit. De gemeente handhaaft indien noodzakelijk. De manier waarop de gemeente dit doet is vastgelegd in onderhavig “handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen”.
Het vaststellen van een lokaal (actueel) toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang zorgt voor een eenduidige uitvoering binnen de gemeente. Nadat het algemene kader is geschetst waarbinnen de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden liggen, wordt uiteengezet wat de gemeentelijke taken zijn. Vervolgens wordt gekeken op welke manier- en in samenwerking met wie- de gemeente deze taken uitvoert en op welke wijze er voor naleving van de kwaliteitseisen volgend uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt gezorgd, of te wel op welke wijze het college haar rol als handhaver invult. Het is in het belang van houders van kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen, inspecteurs van de GGD, ouders en de gemeente zelf om dit helder in beeld te hebben.
De gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden zijn landelijk vastgelegd in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en daarop aanvullende regelgeving.
Iedere houder die een kinderdagverblijf (KDV), buitenschoolse opvang (BSO), gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal wil exploiteren dient daarnaast te voldoen aan andere van toepassing zijnde regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het bestemmingsplan op de vestigingslocatie en een gebruiksvergunning brandveilig gebruik.
De gemeentelijke verantwoordelijkheid is onderverdeeld in vier taken:
- exploitatieonderzoek en registratie,
- toezicht op de naleving van de kwaliteit,
3.1 Exploitatieonderzoek en registratie
Degene die voornemens is een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen moet daarvoor een aanvraag indienen bij het college van de gemeente van vestiging. Daarnaast moet het gastouderbureau een aanvraag indienen voor degene die voornemens is door zijn tussenkomst gastouderopvang te bieden. Bij een positief advies van de toezichthouder en indien anderszins is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, mag het kindercentrum, gastouderbureau, voorziening van gastouderopvang dan wel peuterspeelzaal tot exploitatie overgaan en zal het college zorgen voor inschrijving in het register.
De gemeente draagt ook zorg voor actuele registratie van kinderdagverblijven, centra voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang en peuterspeelzalen.Hiervoor werkt de gemeente met het Landelijk Register Kinderopvang en peuterspeelzalen (LRKP). Het register is openbaar toegankelijk via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Alleen wanneer een KDV, BSO, gastouderbureau en/of gastouder opgenomen staat in dit LRKP, heeft de ouder (mogelijk) recht op kinderopvangtoeslag voor een kind dat deze voorziening bezoekt.
3.2 Toezicht op de naleving van de kwaliteit
Het college van burgemeester en wethouders ziet er op toe dat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de daarop betrekking hebbende regelgeving wordt nageleefd. Hiervoor heeft het college van burgemeester en wethouders de directeur van de GGD Noord en Oost Gelderland aangewezen als toezichthouder.
De toezichthouder onderzoekt of een bestaand kindercentrum, gastouderbureau, gastouder of peuterspeelzaal aan de kwaliteitseisen voldoet. Hiervoor inspecteert hij volgens de wettelijke kaders de in de regio gevestigde voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzalen.
Jaarlijks worden er door de gemeente en de GGD Noord en Oost Gelderland afspraken gemaakt over de uit te voeren inspecties. Daarnaast is er minimaal 2x per jaar een regio-overleg, waarbij alle gemeenten en de verantwoordelijke GGD aanwezig zijn. Vanaf 2009 is risico gestuurd toezicht ingezet onder het motto “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat de aandacht van het toezicht vooral uitgaat naar locaties die minder goed presteren op het gebied van kwaliteit. Daarnaast wordt de toezichtlast minder voor houders die goed presteren. Het risico gestuurd toezicht is in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doorontwikkeld. De GGD werkt vanaf 2012 met landelijk ontwikkelde risicoprofielen. Voor iedere locatie wordt een risicoprofiel opgesteld. Aan de hand van de uitkomst van het risicoprofiel wordt nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op het niet naleven van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden benut voor het bepalen van de vorm van een volgend inspectieonderzoek. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie.
Er zijn verschillende soorten inspecties:
Elke inspectie levert een inspectierapport op, op basis waarvan het college besluit tot registratie in het LRKP danwel bij een bestaande voorziening overgaat tot handhaving.
De toezichthouder stelt na een controle altijd eerst een concept-rapport op waarin hij zijn bevindingen met de kinderopvanghouder communiceert. De toezichthouder bepaalt per overtreding (eventueel in overleg met de gemeente) of de inzet van overleg en overreding een oplossing kan bieden. Overleg en overreding wordt in principe alleen ingezet wanneer de basis op orde is en er slechts een paar kleine, eenvoudig oplosbare overtredingen geconstateerd zijn. Overleg en overreding wordt ingezet in de periode dat het concept-inspectierapport opgesteld wordt. De toezichthouder spreekt een termijn met de houder af waarbinnen de geconstateerde overtreding opgelost dient te zijn. De toezichthouder meldt vervolgens in het concept-rapport of de overtreding daadwerkelijk is verholpen.
De kinderopvanghouder kan naar aanleiding van het concept-rapport een zienswijze geven. Het is mogelijk dat de toezichthouder op basis van deze zienswijze de naleving van de inspectie-voorwaarden anders beoordeelt.
In het definitieve inspectierapport adviseert de toezichthouder aan de gemeente om al dan niet te handhaven. Als er volgens de toezichthouder verzwarende omstandigheden zijn, bijv. als een overtreding na de gegeven hersteltermijn in het kader van overleg en overreding niet is opgelost, wordt dit vermeld. Ook als er verzachtende omstandigheden zijn maakt de toezichthouder daarvan een aantekening in het inspectierapport.
De inspectierapporten zijn openbaar. De meest recente rapporten zijn te raadplegen via het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen, www.landelijkregisterkinderopvang.nl Daarnaast zijn ze op te vragen bij de voorzieningen voor kinderopvang of peuterspeelzalen zelf en bij de gemeente.
Indien uit het rapport van de toezichthouder blijkt dat een voorziening voor kinderopvang niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal de gemeente in principe handhavend optreden. Hiervoor heeft de gemeente verschillende handhavingsinstrumenten en sancties tot haar beschikking. De Wet kinderopvang kent enerzijds sancties die gericht zijn op het herstellen van de overtreding, anderzijds zijn het zogenaamde bestraffende sancties. De gemeente Bronckhorst gaat in haar handhavingsbeleid uit van het principe “de verantwoording daar leggen waar die hoort” en geeft bij handhaven de voorkeur aan het handhaven middels herstelsancties. (Voor APV- overtredingen is wel de strafbeschikking ingevoerd).
Het doel van ons handhavingsbeleid is immers om de kwaliteit te waarborgen en niet zo zeer de betreffende houder te bestraffen.
Bij het uitvoeren van de handhavingsacties die nodig zijn indien een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meerdere kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, hanteert het college in beginsel de volgende stappen:
Stap1: Aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23 eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Bronckhorst waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de “kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijk aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn wordt bepald door de zwaarte van de overtreding, die afgeleid is van de prioritering, zoals die in het als bijlage opgenomen afwegingsoverzicht staat vermeld.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, lid 2 gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid ( art.5:32 Awb). Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsomgeen resultaat heeft gehad, kan wordenoverwogen een nieuwe, hogere last onder dwngsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: Exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau voort te zetten, dan wel verbieden de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten. Dit kan het college zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Stap 4: Verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (art. 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid, onder c en artikel 14, eerste lid, onder c van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
sancties (Wet economische delicten/ Wetboek van Strafrecht)
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Hierbij wordt aangetekend dat handhaving maatwerk is en dat er in elke situatie apart afgewogen zal moeten worden of en zo ja op welke wijze gehandhaafd zal worden.
Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Als gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voorvloeiende regelgeving start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.
De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Bij het opleggen van een aanwijzing (vooraankondiging) gelden de volgende hersteltermijnen:
prioriteit hoog: maximaal 2 weken
prioriteit gemiddeld: maximaal 2 maanden
prioriteit laag: maximaal 6 maanden
Het opleggen van een last onder dwangsom is bij een kleine organisatie veel meer ingrijpend dan bij een grote organisatie. Daarom wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote ondernemingen en wordt bij de op te leggen last onder dwangsom (LOD) een verdeelsleutel toegepast. Voor de indeling van de ondernemingen (klein, middelgroot en groot) vinden wij aansluiting bij de definities in het economisch verkeer:
- kleine organisatie: minder dan 50 personen werkzaam bij de organisatie
- middelgrote organisatie: 50-250 personen werkzaam bij de organisatie
- grote organisatie: meer dan 250 personen werkzaam bij de organisatie
Bij het opleggen van een last onder dwangsom(LOD) zal de volgende vermenigvuldigingsfactor worden gehanteerd:
Voor de recidive bij niet voldoen aan de kwaliteitseisen geldt een opslag op de eerste berekende last onder dwangsom. Deze wordt als volgt berekend:
Eerste berekende LOD + (€ 1.500,-- x a), waarbij a= het aantal malen dat herhaald niet is voldaan aan de kwaliteitseisen.
3.4 Jaarlijkse verantwoording aan de Minister
Jaarlijks stelt het college van burgemeester en wethouders een verslag vast van de toezichts- en handhavingsacties die de gemeente in het kader van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen heeft verricht. Dit verslag zendt het college aan de minister en ter kennisgeving aan de gemeenteraad.
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Bronckhorst”.
Burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
de secretaris, de burgemeester,
1Voor- en vroegschoolse educatie