Organisatie | Bodegraven-Reeuwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Leegstandverordening Bodegraven-Reeuwijk 2017 |
Citeertitel | Leegstandverordening Bodegraven-Reeuwijk 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | leegstand |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-10-2017 | Nieuwe regeling | 27-09-2017 Gemeenteblad 2017, 172225 | Z-17-50581 |
De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30-8-2017;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Leegstandwet ter bestrijding van ongerechtvaardigde leegstand; overwegende dat het wenselijk is regels vaststellen betreffende het melden door eigenaren van leegstaande gebouwen, niet zijnde woonruimte in het winkelgebied van Bodegraven zodra die leegstand langer duurt dan zes maanden;
Artikel 2 Aanwijzing werkingsgebied
Deze verordening geldt voor de door de raad aangewezen delen van de gemeente zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening en voor de binnen dit werkingsgebied door de raad aangewezen categorieën van gebouwen zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze verordening.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 27 september 2017.
De griffier,
drs. J.H. Rijs
Bijlage 2 Categorie van gebouwen
De Leegstandverordening Bodegraven-Reeuwijk heeft betrekking op alle winkel- en bedrijfsruimten, kantoren en ruimtes voor maatschappelijke doeleinden en dienstverlening binnen het in bijlage 1 benoemde gebied. Het gaat niet om woningen.
In de aanhef of considerans van de verordening wordt als aanleiding voor het vaststellen van de Leegstandverordening gesproken over ‘ongerechtvaardige’ leegstand. Daarmee wordt verwezen naar de formulering in de Leegstandwet.
De specifieke aanleiding voor het opstellen van de Leegstandverordening in Bodegraven is het relatief hoge percentage leegstand van panden (niet zijnde woonruimte) in het winkelgebied van Bodegraven. Dit heeft gevolgen voor het straatbeeld: het winkelgebied versnipperd en wordt daardoor minder aantrekkelijk als verblijfsgebied. De verwachting is dat leegstand op enkele plaatsen in het winkelgebied een structureel probleem zal blijven.
In de door de raad van Bodegraven-Reeuwijk op 23 november 2016 vastgestelde ‘Visie Bodegraven Centrum’ is het vaststellen van een Leegstandverordening als een van de instrumenten benoemd om het winkelgebied, als onderdeel van het centrum van Bodegraven, aantrekkelijker te maken.
Wanneer pandeigenaren onvoldoende actief zijn in het tegengaan van (langdurige) leegstand met onder andere verpaupering als gevolg kan een leegstandsverordening uitkomst bieden. De leegstandsverordening verplicht eigenaren en gemeente om 2x per jaar met elkaar in gesprek te gaan over de leegstand. Wanneer de gesprekken niets opleveren en er geen vooruitgang wordt geboekt kan de gemeente eigenaren dwingen aanpassingen te verrichten en kan de gemeente zelf huurders voordragen. Bij het structureel niet meewerken door een eigenaar kan in het uiterste geval een boete worden opgelegd.
In deze regeling is de strikt juridische definitie van eigenaar, namelijk degene die als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger en aan de hypothecaire schuldeisers bekend staat, verbreedt tot degene die bevoegd is over het pand te beschikken.
Gebouw volgens artikel 1 onder c Woningwet: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder gebouw krachtens deze verordening wordt verstaan: bij categorie aangewezen gebouwen, of deel daarvan, niet gebouwd als woonruimte, aangezien de meldingsplicht van leegstand van woningen reeds voorzien is in de Huisvestingswet. Volgens de wetgeschiedenis wordt bij gebouwen gedacht aan kantoor-, bedrijfs- en winkelruimte. Gedeeltelijk leegstaande gebouwen kunnen onder de meldingsplicht worden gebracht.
Artikel 2 Aanwijzing werkingsgebied
In dit artikel wordt geregeld dat de raad categorieën gebouwen aanwijst, gelegen in bepaalde aangewezen gedeelten van de gemeente waarvoor deze verordening van toepassing is. De reikwijdte van de verordening is afgestemd op de situatie in Bodegraven. De verordening heeft betrekking op het (kern)winkelgebied van Bodegraven. De schil / uitof aanloopgebied behoort niet tot het werkingsgebied omdat voor dit gebied andere functies gewenst zijn dan winkels.
De aanwijzing van categorieën gebouwen en gebieden van de verordening worden opgenomen in de bijlagen bij de verordening. In bijlage 1 is het werkingsgebied van de verordening aangeduid. In bijlage 2 zijn de categorieën van gebouwen omschreven waarop de verordening van toepassing is. De omschrijving van categorieën is gekoppeld aan het gebruik of de functie van het pand.
Artikel 3 Plicht tot leegmelding
Dit artikel regelt dat de eigenaar van gebouwen die onder de meldingplicht vallen (zie de reikwijdte van artikel 2), verplicht is de leegstand van dat gebouw te melden bij het college zodra het gebouw langer leeg staat dan in de leegstandverordening vastgestelde termijn. Volgens de Leegstandwet is die termijn tenminste zes maanden. In deze verordening is bij deze minimale termijn van zes maanden aangesloten.
De eigenaar doet de melding op een door het college vastgesteld meldingsformulier. Bij voorkeur stelt de gemeente dit formulier elektronisch beschikbaar. Het derde lid geeft aan welke gegevens de eigenaar in ieder geval moet aanleveren bij een melding. Op grond van het vierde lid kan het college meer informatie vragen als zij dit nodig hebben om de melding te kunnen beoordelen.
Indien het gebouw na een verplichtende voordracht binnen één jaar weer leeg komt te staan, is de eigenaar opnieuw verplicht om dit te melden. Hier geldt achter een termijn van vier weken in plaats van 6 maanden. De termijn van vier weken geldt niet als de eigenaar zelf een gebruiker vindt voor het gebouw nog voordat er een verplichtende voordracht heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 4 Registratie leegstandlijst
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Leegstandswet dient het college een lijst bij te houden van gebouwen waarvoor leegstandmelding is ontvangen dan wel waar leegstand ambtelijk is geconstateerd.
Artikel 5 Actueel houden lijst en beëdiging inschrijving
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college om de leegstandlijst actueel te houden. Voorts wordt hierin geregeld op welke wijze de eigenaar van wijzingen van inschrijvingen op de hoogte wordt gehouden, respectievelijk hoe de eigenaar daar zelf aan kan bijdragen. Bijvoorbeeld als er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt. Of als er een wijziging is in de gebruikersstatus van het gebouw.
In lid 5 van dit artikel is geregeld dat een inschrijving geacht wordt ingetrokken te zijn indien het gebouw meer dan één jaar in gebruik is sinds de leegstandmelding.
Artikel 6 Overleg met eigenaren
Op grond van de leegmelding treedt het college binnen drie maanden met de eigenaar in overleg om te kunnen beoordelen of zij het gebouw of een gedeelte daarvan geschikt voor gebruik kunnen verklaren. In het leegstandoverleg bespreken partijen alle omstandigheden van de leegstand. Aan de hand van dit overleg zal het college moeten beoordelen of in redelijkheid van de eigenaar gevergd kan worden dat hij het gebouw, respectievelijk een gedeelte daarvan, in gebruik geeft. Overigens zal het leegstandoverleg in de praktijk vaak bestaan uit meerdere gesprekken.
In dit overleg kan ook aan de orde komen of in redelijkheid van de eigenaar gevergd kan worden dat hij met het oog op het in gebruik geven van het gebouw, aanpassingen verricht aan het gebouw. In dit overleg worden nadrukkelijk de economische omstandigheden betrokken.
Volgens de wetsgeschiedenis staat daarbij het principe van kostenneutraliteit centraal. Het betreft hier uitsluitend investeringen die binnen het redelijke noodzakelijk zijn om het gebouw in overeenstemming met de bestemming te kunnen gebruiken.
Artikel 7 Leegstandbeschikking
De uitkomst van het leegstandoverleg tussen het college en de eigenaar wordt neergelegd in een leegstandbeschikking.
In die beschikking verklaart het college of een gebouw geschikt of ongeschikt is voor gebruik. Tegen deze beschikking door het college staat bezwaar en beroep open.
Artikel 8 Voordracht gebruiker
Als uiterste middel bij het tegengaan van leegstand, krijgt de gemeente de bevoegdheid om een gebruiker voor te dragen voor het leegstaande pand. Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college om verplichtend een gebruiker aan te wijzen aan wie de eigenaar binnen drie maanden een overeenkomst betreffende gebruik moet aanbieden. Voor de eigenaar geldt dat deze de mogelijkheid heeft om gedurende de termijn waarbinnen aan de voordracht moet worden voldaan, zelf in een andere gebruiker te voorzien. De eigenaar bepaalt zelf de vorm en inhoud van het contract.
De verordening geeft het college de mogelijkheid om bij overtredingen van artikel 3, eerste en vijfde lid van de verordening, i.c. niet tijdige meldingen (artikel 3, eerste lid en artikel 7, derde lid van de Leegstandwet) een bestuurlijke boete op te leggen. De boetes kunnen worden opgelegd voor het niet melden van een (gedeelte) van een gebouw dat meer dan zes maanden leegstaat, evenals voor het niet melden van de beëindiging van het gebruik van een gebouw na een verplichtende voordracht.
De bestuurlijke boete is een bestraffende sanctie (ook wel punitatieve sanctie genoemd). Dat betekent een onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een geldsom. Met onvoorwaardelijk wordt bedoeld dat degene aan wie de bestuurlijke boete wordt opgelegd (anders dan bij een last onder dwangsom) niet meer de mogelijkheid heeft om de overtreding binnen een bepaalde begunstigingstermijn ongedaan te maken. De bestuurlijke boete is, anders dan bij een last onder dwangsom, ook niet primair op gericht om de overtreding ongedaan te maken.
Het college kan slechts wegens bijzondere omstandigheden afwijken van de genoemde bedragen in. De overtreder zal daar in beginsel een voldoende onderbouwd beroep op moeten doen (artikel 5.46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht).
Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening zijn de door het college aangewezen personen belast. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete is op grond van titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 5:40 -5:54 Awb), ter zake van deze overtredingen de zogenoemde zware procedure van toepassing. Dat betekent dat de overtreder in de gelegenheid moet worden gesteld, zijn zienswijze te geven en dat altijd een rapport moet worden opgemaakt.
Voor het vaststellen van overtredingen zijn waarnemingen en andere handelingen door of vanwege het college nodig. De door het college aangewezen toezichthouder heeft daartoe de beschikking over de bestuursrechtelijke toezichtbevoegdheden van titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht.
De verplichting om een rapport op te stellen ten aanzien van het niet melden van leegstand (nadat het gebouw meer dan zes maanden heeft leeggestaan), volgt uit artikel 5:48 juncto 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het opmaken van een rapport verplicht indien de bestuurlijke boete meer dan € 340 bedraagt.
In dit artikel is vastgelegd dat het college in bijzondere gevallen, ten gunste van de eigenaar, kan afwijken van de bepalingen in deze verordening. De hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om van deze verordening af te wijken als naleving leidt tot gevolgen voor een belanghebbende die niet in verhouding staan tot de doelen die met die beleidsregel worden nagestreefd. Eenvoudig gezegd: het is niet de bedoeling dat toepassing van een beleidsregel meer kwaad dan goed doet.
Mede om praktische redenen is er voor gekozen om in alle geval waarin deze verordening niet voorziet vast te leggen dat het college bevoegd is te beslissen.
Artikel 12 Inwerkingtreding en publicatie
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop zij is bekendgemaakt.
In artikel 3 derde lid van de Leegstandwet is bepaald dat de termijnen, bedoeld in artikel 3, eerste lid en artikel 8, eerste lid van deze verordening aanvangen op de dag na de datum van inwerkingtreding van deze leegstandverordening.
De meldingsplicht voor eigenaren gaat derhalve pas in, nadat de termijn genoemd in artikel 3 eerste lid is verstreken, ook al stond een gebouw op het moment van inwerkingtreding van de verordening leeg. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingsplicht feitelijk met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Een voordracht kan niet eerder worden gedaan nadat de leegstand van een gebouw dat is als geschikt voor gebruik is aangewezen langer duurt dan 12 maanden, na de inwerkingtreding van de