Organisatie | Veendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Veendam 2015 |
Citeertitel | Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Veendam 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-05-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 23-03-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 19 mei 2015 | 2015R0007 |
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. dinsdag 17 februari 2015,
gelet op hetgeen is besproken tijdens het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen op 29 oktober 2014 en 28 januari 2015;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs,artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;
gezien het advies van commissie Samenleving d.d. 3 maart 2015,
vast te stellen de navolgende Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Veendam 2015
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1°. school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
2°. school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
3°. school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Artikel 2. Omschrijving van de voorzieningen in de huisvesting
Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
a.voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking
is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeel-
telijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;
2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
3°. het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten
4°. verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een
5°. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° t/m 4°;
6°. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet
eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;
7°. inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is
8°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school
in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;
b.herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen
gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare
materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of
c.herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair
ingeval van bijzondere omstandigheden;
d.huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school
voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.
Hoofdstuk 2. Programma en overzicht
PARAGRAAF 2.1 AANVRAGEN PROGRAMMA
Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
Een aanvraag vermeldt in ieder geval:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;
als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld; of indien het herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, betreft een specifieke bouwkundige rapportage van een onafhankelijke derde ten einde de noodzaak te kunnen vaststellen.
Het college stelt de aanvrager voor 15 maart schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 1 mei (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Als de registratie niet tijdig is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
PARAGRAAF 2.2 OVERLEG VOORAFGAAND AAN VASTSTELLEN PROGRAMMA EN OVERZICHT
Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Dit overleg vindt plaats uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden tenminste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.
PARAGRAAF 2.3 VASTSTELLEN BEKOSTIGINGSPLAFOND, PROGRAMMA EN OVERZICHT
Artikel 11. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht
De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen vier weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.
PARAGRAAF 2.4 UITVOEREN PROGRAMMA
Artikel 12. Overleg wijze van uitvoering
Nadat het programma is vastgesteld treedt het college zo nodig in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;
De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen zes weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen vier weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
Artikel 13. Instemmen bouw-of uitvoeringsplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouw- of uitvoeringsplan in bij het college. Vindt bekostiging plaats op basis van normbedragen dient het bouwplan vergezeld te gaan van een begroting. Vindt bekostiging plaats op basis van de werkelijke kosten dan dienen het uitvoeringsplan, gunningsadvies en de bij behorende offertes aan het college ter beoordeling overgelegd te worden. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 12, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met de te overleggen documenten, voordat een bouwopdracht wordt verleend.
Het college beslist binnen zes weken nadat de onder lid genoemde documenten zijn ontvangen of hiermee ingestemd kan worden en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met vier weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen vier weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 14. Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 15. Vervallen aanspraak op bekostiging
Uiterlijk 1 oktober van het jaar volgend waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt zo spoedig mogelijk na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Een eerste melding van een calamiteit dient direct na het ontdekken van de calamiteit aan het college gemeld te worden.
Het college stelt de aanvrager binnen vier weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens twee weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
PARAGRAAF 3.2 BEOORDELEN AANVRAAG; UITVOEREN BESLUIT
Artikel 19. Uitvoeren beslissing
Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd.
In de beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, in overleg, vermeld binnen welke termijn een bouwopdracht moet worden verleend en/of koop- huur-, of erfpachtovereenkomst moet zijn afgesloten. De aanvrager zendt binnen een termijn van vier weken na het verlenen van een bouwopdrachten en/of het afsluiten van een koop- huur-, of erfpachtovereenkomst hiervan een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging en/of vergoeding vervalt als niet aan deze verplichting is voldaan tenzij het college via een aangetekend schrijven voor afloop van de vastgestelde termijn een gemotiveerd verzoek heeft ontvangen voor het opschorten van deze verplichten; het college kan dan een nieuw besluit nemen
Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
PARAGRAAF 4.1 MEDEGEBRUIK VOOR ONDERWIJS OF EDUCATIE
Artikel 20. Aanduiden omstandigheden
Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
Artikel 21. Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:
het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;
De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep basisonderwijs bij meer dan zes groepen jaarlijks door het ministerie van O, C & W beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen.
PARAGRAAF 4.2 MEDEGEBRUIK VOOR CULTURELE, MAATSCHAPPELIJKE OF RECREATIEVE DOELEINDEN
Artikel 25. Overleg en mededeling
Binnen zes weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.
Artikel 26. Verzoek toestemming college
Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.
Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 27. Staat van onderhoud
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door het basisonderwijs een speciale school voor basisonderwijs en het speciaal en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 28. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik
Het college stelt jaarlijks voor 31 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.
Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 1 juni van het daarop volgende jaar een rooster op voor het aankomende schooljaar met het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;
De in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen worden jaarlijks op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling geïndexeerd.
Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
1° als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of
2° als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en
De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:
1° als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
2° als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht.
A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
1° als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,
2° als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
3° de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en
A.3.2 Uitbreiding met een speellokaal van een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs
De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:
het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.
De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:
1° als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of
2° als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren.
A.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris)
1 De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- enhulpmiddelen ontstaat
2 De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal.
3 Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.
1 De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:
2 Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 kilometer hemelsbreed.
3 Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan-digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B - VOORZIENINGEN VOOR LOKALEN BEWEGINGSONDERWIJS
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.
1° de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
2° het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of
1° een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van
2° een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:
en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan¬digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).
De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in:
De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:
Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte
DEEL A – VASTSTELLEN CAPACITEIT
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal (voortgezet) onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. Het aantal leerlingen en/of groepen waarvoor op 1-1-2015 1e inrichting plaats heeft gevonden is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt voor het primair onderwijs 26 en voor het voortgezet onderwijs 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B – VASTSTELLEN RUIMTEBEHOEFTE
B.1.1 School voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
3.De toeslag wordt berekend met de formule:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:
1° bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);
2° verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;
3° als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.
B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs
De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven.
2.Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.
B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
1.De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule
R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.
Voor nevenvestiging geldt geen vaste voet.
F = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven.
2.Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.
Tabel 1 – Ruimtebehoefte (v)so
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)
Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)
B.1.4 School voor voortgezet onderwijs
De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.
De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.
Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.
Tabel 2.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Onderwijssoort Leerweg Ruimtetype BVO/leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - Algemeen 6,18
Bovenbouw AVO/VWO - Algemeen 5,85
Bovenbouw theoretische leerweg TLW Algemeen 6,41
Bovenbouw economie GLW Algemeen 5,95
Bovenbouw economie LWOO Algemeen 5,85
Bovenbouw zorg/welzijn GLW Algemeen 5,33
Bovenbouw landbouw GLW Algemeen 5,94
Praktijkonderwijs Algemeen 4,41
Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte
Onderwijssoort Ruimtetype Vaste voet
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak Algemeen 550
VMBO-techniek BLW Specifiek 299
VMBO-economie BLW Specifiek 196
VMBO-zorg/welzijn BLW Specifiek 168
VMBO-landbouw BLW Specifiek 117
Praktijkonderwijs Algemeen 306
Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.
Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet
Onderwijssoort Leerweg BVO per leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - 1,66
Bovenbouw theoretische leerweg TLW 1,11
Bovenbouw zorg/welzijn GLW 1,11
DEEL C – DE BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE TOEKENNING
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Het verschil (de drempelwaarde) moet tenminste bedragen:
1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;
2°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;
3°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs];
school voor voortgezet onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.
De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
DEEL D – MINIMUMNORMEN BIJ HET REALISEREN VAN NIEUWE VOORZIENINGEN
Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkante meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.
Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.
DEEL E – MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTO VLOEROPPERVLAKTE VAN SCHOOLGEBOUWEN
E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen.
Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:
1 Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,
(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) MEV, jaar t+1,
bruto investeringen door bedrijven in woningen
(bron: CPB, Middelen en bestedingen)
---------------------------------------- * ---------------------------------------- * ----------------------------------------
bruto investeringen door bedrijven in woningen
(bron: CPB, Middelen en bestedingen) Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1,
(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) 1
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
1 Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli
cijfer van de maand juni jaar t) MEV, jaar t+1
prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie
(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
---------------------------------------- * ---------------------------------------- * ----------------------------------------
prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie
(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli
cijfer van de maand juni jaar t-1) 1
DEEL B – NORMBEDRAGEN (INVESTERINGSBEDRAGEN)
De normbedragen voor 2015 zijn berekend op basis van bovenstaande systematiek en onderstaand weergegeven. Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo € 645.888,86
Voor elke volgende m2 bvo € 1.105,30
Toeslag liftinstallatie bij meerdere volwaardige verdiepingen tellend gebouw als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht € 97.598,87
A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet € 1.046.534,31
Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal € 1.157,39
Toeslag voor elk speellokaal € 99.297,26
Toeslag liftinstallatie bij een meerdere volwaardige verdiepingen tellend gebouw als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht € 97.598,87
A.3.4 Bouwkosten school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal € 1.007.120,04
Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal € 1.150,53
Toeslag voor elk speellokaal € 99.297,26
Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht € 97.598,87
A.3.5 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs
Algemene en specifieke ruimte € 1.729,25 € 1.026,25 € 1.001,67
Werkplaatsen € 1.688,97 € 1.366,24 € 1.366,24
Werkplaatsen consumptief € 2.050,93 € 1.728,20
b sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:
<460m2 > 460 <2.500 m2 > 2.500 m2
Algemene sectie € 0,00 € 214.177,61 € 299.040,94
Werkplaatssectie € 0,00 € 39.602,15
A.3.6 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
Nieuwbouw en uitbreiding <1000 m2
Paallengte 1 tot 15 meter € 3.180,75 + (€ 16,69 * A)
Paallengte 15 tot 20 meter € 3.386,31 + (€ 28,23 * A)
Paallengte 20 meter of langer € 3.780,70 + (€ 50,52 * A)
Paallengte 1 tot 15 meter € 3.884,27 + (€ 5,84 * A)
Paallengte 15 tot 20 meter € 5.066,39 + (€ 15,17 * A)
Paallengte 20 meter of langer € 7.693,73 + (€ 30,67 * A)
3.Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 10,84 per vierkante meter terrein.
A.3.7 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs.
Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
Permanente bouw per m2 bvo € 44,81
Tijdelijke bouw per m2 bvo € 30,75
3.De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Permanente bouw per m2 bvo € 51,39
Tijdelijke bouw per m2 bvo € 25,71
Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs] tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte [en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.
B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter € 94.583,99
Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo € 63.055,99
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 1.259,96
B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter € 97.266,78
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo € 64.844,53
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal € 1.285,07
Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school € 113.396,43
Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school € 208.486,16
B.3.4 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter € 88.094,85
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo € 58.729,90
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal € 1.287,61
Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school € 99.297,26
Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school € 208.486,16
Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht € 117.312,07
B.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.
B.3.6 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Het bepaalde in A.3.7 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding.
Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.
C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter € 36.782,32
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo € 24.521,55
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 903,92
C.3.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
1.De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter € 38.551,78
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo € 26.051,75
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 885,63
2.Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.
C.3.4 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 550,26 * A + € 37.831,59, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.
C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 20.675,64
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo € 13.783,76
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 947,15
C.4.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 20.964,26
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo € 13.976,17
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 936,36
C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.
D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 134,19
D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 138,83
D.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
SO/VSO-doven € 137.133,62 € 239,37
SO/VSO-sh € 124.574,97 € 310,24
SO/VSO-esm € 116.082,54 € 154,26
SO/VSO-visg € 164.744,24 € 294,43
SO/VSO-lz € 105.055,47 € 145,07
SO/VSO-lg € 123.679,86 € 282,82
SO/VSO-zmlk € 103.423,81 € 123,07
SO/VSO-zmok € 100.951,57 € 141,48
SO/VSO-pi € 101.843,97 € 153,64
SO/VSO-mg € 125.225,91 € 125,49
D.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 7.427,16.
De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Specifiek (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie
Werkplaatsen Techniek algemeen
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto oefenvloeroppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 678.992,42 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 692.725,44 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.
Paallengte Vergoeding Vergoeding bij ruimten LG en MG
15<20m € 18.827,13 € 23.848,02
Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding Normbedrag Paallengte
1 < 15 meter 15 < 20 meter > 20 meter
112 t/m 120 m2 € 157.755,32 € 6.114,09 € 10.589,94 € 17.313,39
121 t/m 150 m2 € 191.773,25 € 7.645,09 € 13.234,02 € 21.641,73
E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.392,63.
E.3.3 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
E.3.4 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Meubilair Leer- en hulpmiddelen Totaal
E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:
De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met een percentage volgens onderstaande tabel voor de kosten van advisering en/of begeleiding, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.
Percentages verhoging advisering/begeleiding, toezicht en afronding
€ > 250.000 Op aanvraag, mee te nemen een specificatie in de aanvraag van de voorziening
Exclusief noodzakelijke onderzoeken, leges e.d.
Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.
1 Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:
2 Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:
3 Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:
4 De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.
1 Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.
2 Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.
3 Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: