Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent taaleis Beleidsregel Wet taaleis 2016 (Participatiewet) |
Citeertitel | Beleidsregel Wet taaleis 2016 (Participatiewet) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2016 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 08-03-2016 | . |
Artikel 1 Begripsbepalingen en toepassingsbereik
Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2 Aantonen beheersing Nederlandse taal
De belanghebbende die een bijstandsaanvraag levensonderhoud indient, overlegt bij de bijstandsaanvraag één van de documenten, zoals bedoeld hieronder a, b of c aan het college, waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst:
een document uit Nederland, de Nederlandse Antillen, Suriname of Vlaanderen. Zoals rapporten van het laatste jaar basisonderwijs, diploma’s van een MBO-, HBO- of universitaire opleiding, een diploma Nederlands in het buitenland, een certificaat naar aanleiding van een taaltoets bij een andere gemeente waaruit blijkt dat Nederlands op 1F wordt beheerst of;
Als de belanghebbende geen document of verklaring kan overleggen, zoals bedoeld in artikel 2, onderdelen a t/m c, neemt het college een taaltoets af.
Als belanghebbende inburgeringsplichtig is, vindt er geen toetsing op referentieniveau 1F plaats, maar vindt in plaats daarvan een toetsing plaats om de inburgeringsplicht vast te stellen.
Het college stelt belanghebbende binnen acht weken na uitkomst van de toets schriftelijk in kennis van de uitkomst, zijnde:
Artikel 6 Niet kunnen aantonen van inspanningen
Indien belanghebbende, zich niet binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, onderdeel a, bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18b eerste lid Participatiewet.
Indien belanghebbende, die zich bereid heeft verklaard aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, in een volgend contactmoment niet kan aantonen dat hij hiertoe voldoende inspanningen heeft verricht, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18 vierde lid onderdeel f en h van de Participatiewet en de Maatregelen Verordening Participatiewet 2015 van Delft.
Artikel 7 Ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het college ziet af van een maatregel, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 en 2, bij het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt wanneer:
Het college kan aan bijstandsgerechtigden als bedoeld in lid 1 van dit artikel, vanaf 1 januari 2016, vragen om één van de documenten, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a tot en met c, van deze beleidsregel, aan het college te overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal in voldoende mate beheersen.
Deze beleidsregel is vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Delft op 8 maart 2016.
Mr. drs. G.A.A. Verkerk , burgemeester
Mr. J. Krul , secretaris
Toelichting - Beleidsregel Wet taaleis 2016 (Participatiewet)
Op 1 januari 2016 is de Wet taaleis Participatiewet in gegaan voor iedereen die een bijstandsuitkering aanvraagt. In deze wet staat dat bijstandsgerechtigden voldoende Nederlands (referentieniveau 1F) moeten beheersen. Bijstandsgerechtigden tonen via documenten of een taaltoets aan dat hun Nederlands voldoende is. Als blijkt dat hun Nederlands onvoldoende is, verlangt de Wet taaleis dat zij Nederlands gaan leren. De gedachte is dat je met goed Nederlands beter kan meedoen aan de Nederlandse samenleving en dat je meer kans hebt op het vinden van werk.
In de Sociale Visie 2014-2018 van Delft staat dat we bewegen van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Onder het motto ‘Keerpunt, verder met elkaar’ werkt de gemeente Delft samen met maatschappelijke partners, burgers en ondernemers in de stad (en de regio) aan de vormgeving van de participatiesamenleving. Het doel van de Wet taaleis past goed in de Sociale Visie 2014-2018, omdat het beheersen van de Nederlandse taal cruciaal is binnen de participatiesamenleving.
Het streven is met deze beleidsregels adequaat en effectief uitvoering te geven aan de Wet taaleis als aanvulling op het bestaande Delftse taalbeleid en de Sociale Visie 2014-2018 van Delft. Hiermee beogen we een hogere participatiegraad van bijstandsgerechtigden binnen de Delftse samenleving. Enkele wettelijke omissies zijn zodanig vertaald in de beleidsregel dat de geest van de Wet taaleis overeind blijft, namelijk het stimuleren van de taalontwikkeling om meer te kunnen participeren in de Nederlandse en
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregel van toepassing zijn.
Artikel 2 Aantonen beheersing Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
In de Participatiewet staat dat wanneer een belanghebbende niet via documenten kan aantonen dat het Nederlands wordt beheerst, er een toets moet worden afgenomen.
Van inburgeringsplichtigen veronderstelt de Gemeente Delft in alle redelijkheid dat zij niet voldoen aan de Wet taaleis. Daarom vindt bij hen alleen toetsing plaats op de inburgeringsplicht.
In artikel 18b lid 4 van de Participatiewet is opgenomen dat het college binnen een bepaalde termijn van ten hoogste acht weken, de belanghebbende in kennis stelt van het redelijke vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst.
In de beleidsregel is gekozen voor de maximale termijn: ten hoogste acht weken na de uitkomst van de taaltoets, stelt het college de belanghebbende schriftelijk in kennis van die uitslag. Dit gebeurt niet alleen als de uitslag blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook als blijkt dat hij deze voldoende beheerst.
Artikel 6 Niet kunnen aantonen van inspanningen
Als belanghebbende zich wel bereid heeft verklaard om de Nederlandse taal te leren, maar er geen blijk van geeft zich voldoende te hebben ingespannen hiertoe, legt het college een maatregel op grond van het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen van de Participatiewet, te weten artikel 18 lid 4 f (verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid) of artikel 18 lid 4 h (het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen, sociale Activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zij of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling).
Artikel 7 Ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen) elke vorm van verwijtbaarheid.
In het overgangsrecht van de Wet taaleis is geregeld dat de taaltoets bij degenen die op 31 december 2015 bijstandsgerechtigd zijn, niet voor 1 juli 2016 wordt afgenomen, (artikel II Wet taaleis). Niet geregeld is wanneer het college aan deze bijstandsgerechtigden vraagt of zij de Nederlandse taal beheersten. In de beleidsregel is er voor gekozen om de mogelijkheid te hebben, vanaf 1 januari 2016, te beginnen met het opvragen van een document, zoals bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met c, van deze beleidsregel.
De taaltoets wordt afgenomen bij bijstandsgerechtigden die niet binnen acht weken, na een verzoek hiertoe van het college, één van de documenten overleggen aan het college als bedoeld in artikel 8, lid 2. Niet is in de wet geregeld wanneer de taaltoets moet worden afgenomen. De taaltoets wordt alleen afgenomen bij bijstandsgerechtigden die niet één van de documenten overleggen aan het college als bedoeld in artikel 8, lid 2.