Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit
- 1.
Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting
geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer
(Stb.1994,80).
- 2.
De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar
afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik
van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 en 10.22
van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van
huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk
gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel
10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het
inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker
aangemerkt:
- a)
degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk
recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
- b)
ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is
afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft
afgestaan.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief
- 1.
De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 328,92.
- 2.
De belasting als bedoeld in lid 1 wordt indien het perceel op 1
januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later
aanvangt door vestiging op een perceel in de gemeente Ridderkerk,
waarbij geen sprake is van inwoning of verhuizing binnen de
gemeente, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door
één persoon verminderd met € 92,04.
- 3.
De belasting als bedoeld in lid 1 wordt vermeerderd met € 108,36
voor het op 1 januari van het belastingjaar of, indien de
belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht,
in bruikleen hebben van één extra minicontainer voor het aanbieden
van restafval.
Artikel 4 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 5 Wijze van heffing
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
De belastingplicht vangt aan:
- a)
door vestiging op een perceel in de gemeente Ridderkerk,
waarbij geen sprake is van inwoning of verhuizing binnen de
gemeente;
- b)
door aanwijzing van een nieuwe belastingplichtige ingeval de
aanvankelijk aangewezen belastingplichtige verhuisd of
overleden is.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt,
is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de
aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden
overblijven.
- 4.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt
door verhuizing of overlijden, bestaat aanspraak op ontheffing voor
zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde
belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht,
nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de
ontheffing minder bedraagt dan € 10,--.
- 5.
Het vierde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige
binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel feitelijk in
gebruik neemt, waarbij geen sprake is van inwoning.
- 6.
Belastingbedragen van minder dan € 10,-- worden niet geheven. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één
aanslagbiljet verenigde bedragen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 50,-- , doch minder is dan € 2.000,--, en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is
dan € 2.000,--, dat de aanslagen moeten worden betaald in één
termijn die vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 4.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c,
van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Verlenen kwijtschelding
- 1.
Bij de invordering van de afvalstoffenheffing, als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 3 lid 3, wordt geen kwijtschelding
verleend.
- 2.
Bij de invordering van de afvalstoffenheffing, als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 3 lid 1 en lid 2, wordt geen kwijtschelding
verleend voor de eerste € 103,70 van het verschuldigd
belastingbedrag.
- 3.
Bij de invordering van de afvalstoffenheffing wordt in afwijking van
de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de
berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100%.
Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de
afvalstoffenheffing.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
De “Verordening afvalstoffenheffing 2007” van 14 december 2006,
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van bekendmaking.
- 3.
De datum van de ingang van de heffing is 1 januari 2008.