Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ridderkerk

Verordening Afvalstoffenheffing 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRidderkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Afvalstoffenheffing 2008
CiteertitelVerordening Afvalstoffenheffing 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinancien en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2009intrekking

18-12-2008

gemeentejournaal, 23-12-2008

gemeentestukken 2008-201A

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING AFVALSTOFFENHEFFING 2008

 

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2007, nummer 24;

gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer (Stb.1994,80).

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a)

      degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

    • b)

      ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar € 328,92.

  • 2.

    De belasting als bedoeld in lid 1 wordt indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt door vestiging op een perceel in de gemeente Ridderkerk, waarbij geen sprake is van inwoning of verhuizing binnen de gemeente, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon verminderd met € 92,04.

  • 3.

    De belasting als bedoeld in lid 1 wordt vermeerderd met € 108,36 voor het op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, in bruikleen hebben van één extra minicontainer voor het aanbieden van restafval.

Artikel 4 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 5 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    De belastingplicht vangt aan:

    • a)

      door vestiging op een perceel in de gemeente Ridderkerk, waarbij geen sprake is van inwoning of verhuizing binnen de gemeente;

    • b)

      door aanwijzing van een nieuwe belastingplichtige ingeval de aanvankelijk aangewezen belastingplichtige verhuisd of overleden is.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt door verhuizing of overlijden, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,--.

  • 5.

    Het vierde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel feitelijk in gebruik neemt, waarbij geen sprake is van inwoning.

  • 6.

    Belastingbedragen van minder dan € 10,-- worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde bedragen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-- , doch minder is dan € 2.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 2.000,--, dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn die vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 4.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Verlenen kwijtschelding

  • 1.

    Bij de invordering van de afvalstoffenheffing, als bedoeld in artikel 2 juncto artikel 3 lid 3, wordt geen kwijtschelding verleend.

  • 2.

    Bij de invordering van de afvalstoffenheffing, als bedoeld in artikel 2 juncto artikel 3 lid 1 en lid 2, wordt geen kwijtschelding verleend voor de eerste € 103,70 van het verschuldigd belastingbedrag.

  • 3.

    Bij de invordering van de afvalstoffenheffing wordt in afwijking van de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100%.

Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Verordening afvalstoffenheffing 2007” van 14 december 2006, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van de ingang van de heffing is 1 januari 2008.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2007.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,