Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2007 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Rdderkerk 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Op 1 januari 2008 vervallen:
de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2001, vastgesteld 29 januari 2001;
het besluit van 18 februari 2002, 1e wijziging van de APV Ridderkerk 2001;
het besluit van 15 april 2002, 2e wijziging van de APV Ridderkerk 2001;
het besluit van 2 september 2002, 3e wijziging van de APV Ridderkerk 2001;
het besluit van 24 oktober 2004, 4e wijziging van de APV Ridderkerk 2001;
de Verordening speelautomaten Ridderkerk 2007, vastgesteld 1 februari 2007 en
de Verordening op het vellen en de bescherming van houtopstanden 1996 (Bomenverordening).
Gemeentewet, art. 150
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-06-2009 | 19-06-2009 | art. 2.4.9, 1-6 | 23-04-2009 gemeentejournaal, 18-06-2009 | Gemeentestukken 2009 - 199 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering te organiseren, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en minstens 4 dagen voordat deze betoging, samenkomst of vergadering gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.1, eerste lid, genoemde termijn van 4 dagen verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 4 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.4.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt;
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg, in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Artikel 2.1.4.2 Uitstalling van goederen voor een winkel
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.4.1 en de verordening Precariobelasting, is het gedurende de openingstijden van de desbetreffende winkel toegestaan tegen de eigen gevel goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek, en in het kader van verkoop of dienstverlening vanuit een winkel één reclame-uiting te plaatsen of geplaatst te hebben, mits:
Paragraaf 5 Veiligheid van de weg
Het is verboden om op of aan de weg zich zodanig te gedragen of handelingen te verrichten waardoor de veiligheid van de weg of het veilig gebruik van de weg in gevaar wordt gebracht.
Artikel 2.1.5.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek behoudens op de aangewezen verzamelplaatsen op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Horecabedrijf: de voor het publieke toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt, tegen vergoeding dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis en aanverwante inrichtingen.
Artikel 2.3.1.3 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende(n) zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal en stroperij) en XXX (begunstiging) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie.
Artikel 2.3.1.4 Weigerings- en intrekkingsgronden
Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant van het horecabedrijf in dit of andere horecabedrijven.
De burgemeester kan de vergunning intrekken of wijzigen indien sprake is van feiten of omstandigheden zoals genoemd in artikel 1.6 van deze verordening of indien:
aannemelijk is dat de exploitant van het horecabedrijf betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
Artikel 2.3.1.7 Sluitingsuur; afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden voor een horecabedrijf dat behoort tot een nader door hem aan te wijzen categorie, indien de exploitant van dat bedrijf ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond dat de exploitatie van het bedrijf geen nadelige invloed heeft op de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving van het bedrijf.
De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid, bij openbare bekendmaking algemene ontheffing verlenen van de krachtens het eerste en tweede lid geldende openings- en sluitingstijden voor de gemeente, een bepaald gebied of voor één of meer bepaalde horecabedrijven.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een bepaald gebied of voor één of meer inrichtingen de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingsuren - al dan niet tijdelijk - beperken, andere openings- en sluitingstijden vaststellen dan wel tijdelijke sluiting van één of meer horecabedrijven bevelen.
Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen schriftelijk door de burgemeester aan de exploitant zijn opgegeven.
Het is de persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de exploitanten van horecabedrijven, als bedoel in artikel 2.3.1.1 is opgegeven, verboden zich in een dergelijk horecabedrijf te bevinden nadat hij daarvan schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
Artikel 2.3.1.10 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.7 gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend en op horecabedrijven, die in het bezit zijn van een geldige aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.5 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Artikel 2.4.5.a Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopkomst op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en
Het is verboden zich tijdens de uren van openstelling met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt.
Artikel 2.4.8 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houden van een hond deze aantoonbaar opleidt tot geleidehond.
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen, in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 7 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.7.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel
-2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
-2.1.4.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
-2.1.4.4 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
-2.1.5.1 Veiligheid van de weg; algemeen
-2.4.3 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
-2.4.4 Hinderlijk drankgebruik
-2.4.5 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
-2.5.3 Bezigen van vuurwerk tijdens de jaarwisseling
-5.5.1 Verbod om afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, -automatenhal, -theater, parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van de exploitant, de beheerder, de prostituee, het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is, toezichthouders die zijn aangewezen op grond van art. 6.2 en andere personen, waarvan de aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover betreft voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de in artikel 3.12 en 3.13 genoemde belangen kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Naast de gestelde eisen in het eerste lid zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 Euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf dat voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.3 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3.7 Toegang tot seksinrichtingen
De exploitant en de leidinggevende zijn verplicht aan toezichthouders en aan hulpverleners of preventiemedewerkers van de GGD ongehinderd toegang te verlenen tot de inrichting en hen in staat te stellen om hun taak en de daarbij behorende werkzaamheden te verrichten.
Artikel 3.10 Raam- en straatprostitutie
Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord of gebaar, of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Artikel 3.13 Intrekkingsgronden
Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning als bedoeld in artikel 3.4 intrekken, indien sprake is van feiten of omstandigheden zoals genoemd in artikel 1.6 van deze verordening of:
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN DE ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is toegestaan in een inrichting maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1., 1.1.5., 1.1.7. en 1.1.8. van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de exploitant van de inrichting het college ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Het is toegestaan in een inrichting maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is, mits de exploitant van de inrichting het college ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van het hiervoor gestelde kan de dwarsdoorsnede kleiner zijn dan 20 cm op 1,3 meter boven het maaiveld, indien sprake is van:
vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4.3.4 Aanvraag vergunning
De vergunning als bedoeld in artikel 4.3.2 dient schriftelijk op een daartoe vastgesteld formulier, onder bijvoeging van een situatieschets, te worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.3.6 Vergunningsvoorschriften
1.Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde dat niet tot vellen mag worden overgegaan tot het moment van onherroepelijk worden van de vergunning.
2.Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat:
a.binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant;
b.pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is;
c.maatregelen dienen te worden genomen ter bescherming van een nabijgelegen houtopstand of ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.
3.Wordt een voorschrift als bedoeld in het tweede lid gegeven, dan wordt daarbij tevens bepaald op welke wijze niet-geslaagde herplanting moet worden vervangen en binnen welke termijn na de herplanting dat moet gebeuren.
4.Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4.3.7 Herplant-/instandhoudingplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4.3.8 Geldigheidsduur vergunning
Artikel 4.3.9 Schadevergoeding
Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid, van de Boswet.
Artikel 4.3.10 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.
Artikel 4.3.11 Bestrijding van iepziekte
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,
ingekuilde landbouwproducten e.d.
Het is verboden om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de open lucht en buiten de weg gelegen plaatsen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels:
Artikel 4.4.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames
mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;
opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland of de gemeentelijke monumentenverordening.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te doen of laten staan.
Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5.1.8 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Woonwagen: een voertuig dat uitsluitend of mede wordt gebruikt voor tijdelijke of langdurige bewoning.
Afdeling 3 Collecteren en standplaatsen
Artikel 5.3.1 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze
artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien
worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.2 Toezicht en opsporing
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de personen die op grond van artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering met een buitengewone opsporingsbevoegdheid zijn belast.
Artikel 6.3 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen, ontheffingen, verplichtingen – hoe ook genaamd – verleend of opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning, ontheffing of verplichting betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken na de inwerkingtreding van deze verordening, van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordeningen en de wijzigingen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken na de inwerkingtreding van deze verordening - van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening en de wijzigingen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de nieuwe verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening en de wijzigingen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening en de wijzigingen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.