Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Urk

Beleidsregel bestuurlijke boete BRP Urk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUrk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bestuurlijke boete BRP Urk
CiteertitelBeleidsregel bestuurlijke boete
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpburgerzaken

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Basisregistratie Personen, artikel 4.2 en 4.17

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-09-2017Onbekend

15-09-2017

Het Urkerland

2017.05505

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete BRP Urk

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk;

Overwegende, dat het wenselijk is om de mogelijkheid te hebben om een bestuurlijke boete op te leggen in geval de burger niet aan zijn verplichtingen als bedoeld in de Wet basisregistratie personen voldoet;

gelet op het bepaalde in artikel 4.2 en 4.17 van de Wet basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende “Beleidsregel oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Urk”

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wet: de Wet basisregistratie personen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2. van de Wet door het college benoemde ambtenaar;

    • d.

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

    • e.

      overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

    • f.

      verantwoordelijk afdelingshoofd: de manager van de eenheid dienstverlening.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze Regeling onverkort van toepassing.

Artikel 2 – Algemene bepalingen

  • 1.

    Per geconstateerde overtreding kan slechts één bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • 2.

    Een bestuurlijke boete wordt binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 3.

    In het geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet dienen te worden vervuld door een wettelijke vertegenwoordiger of curator wordt de bestuurlijke boete in voorkomend geval opgelegd aan de wettelijk vertegenwoordiger of curator.

  • 4.

    Indien de overtreder voor inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 – Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Bij het opleggen van een boete wordt deze regeling in acht genomen.

  • 2.

    Als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen boete opgelegd.

  • 3.

    Van het opleggen van een boete kan worden afgezien, als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Artikel 4 – Bevoegdheid en mandatering

  • 1.

    Het college is op grond van het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • 2.

    Het college mandateert deze bevoegdheid aan de manager van de Eenheid Dienstverlening.

Artikel 5 – Hoogte van de standaardboete

  • 1.

    De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 200,00.

  • 2.

    De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder tevoren is geïnformeerd over het risico van oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de Wet.

Artikel 6 – Opleggen hogere boete

De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 325,00 indien:

  • a.

    het aannemelijk is, dat de verplichting op het gebied van migratie, dat wil zeggen met betrekking tot onder andere vestiging, adreswijziging en vertrek, als bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.45 en 2.47 van de Wet, bewust niet is nagekomen;

  • b.

    er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet;

  • c.

    er sprake is van recidive.

Artikel 7 –Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door de toezichthouder aangifte bij de politie gedaan.

  • 3.

    In het geval strafvervolging plaatsvindt, wordt geen bestuurlijke boete als in deze regeling bedoeld opgelegd.

Artikel 8 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze regeling.

Artikel 9 – Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Beleidsregel bestuurlijke boete BRP Urk”.

Artikel 10 – inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van ,

de secretaris, de burgemeester,

M.Bogerd P.C. van Maaren

Toelichting op de “Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen”

1. Algemeen

Sinds 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen van kracht. Deze nieuwe wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

Toezichthouders

Op grond van het bepaalde in artikel 4.2. van de nieuwe Wet wijst het college een of meer ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger (toezichthouders). In de gemeente Urk zijn inmiddels drie toezichthouders aangewezen.

Om deze taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is. Het gaat om de navolgende bevoegdheden:

  • ·

    met uitzondering van het zonder toestemming van een bewoner betreden van een woning, elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, tablet, telefoon, fotocamera, etc.) meenemen;

  • ·

    zich indien nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm;

  • ·

    zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen;

  • ·

    inlichtingen te vorderen;

  • ·

    inzage te vorderen van een identiteitsbewijs;

  • ·

    zakelijke gegevens te vorderen, kopieën te maken of documenten mee te nemen of te kopiëren;

  • ·

    onderzoek te doen;

  • ·

    rapport op te maken ter zake van een geconstateerde overtreding van de bepalingen van de Wet, als genoemd in artikel 32.

Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht aan de toezichthouder de gevraagde medewerking te verlenen.

De inzet van toezichthouders is één van de instrumenten die kunnen worden gebruikt om de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens te kunnen borgen en/of verbeteren. Een ander instrument is de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Bestuurlijke boete

De nieuwe Wet basisregistratie personen introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in deze Wet voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet aan hen oplegt.

De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.

Het bepaalde in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht is onverkort van toepassing. In deze titel is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze Regeling is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

Artikel 2 – Algemene bepalingen

Op grond van het bepaalde in artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts één maal worden beboet. Als de burger geen aangifte doet van adreswijziging en vervolgens niet verschijnt als het college hem daartoe verplicht, dan zijn er in feite twee overtredingen begaan. Het kan echter buiten proportie zijn om dan twee boetes op te leggen. Overweging kan dan zijn om “slechts” één boete op te leggen.

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet basisregistratie personen is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na overtreding van de aangifteplicht bijvoorbeeld blijft de overtreding actueel. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.

In het geval de verplichtingen van de Wet basisregistratie personen rusten op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan worden opgelegd. Die verplichtingen rusten op de wettelijk vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels oplegging van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken.

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

Artikel 3 – Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van betrokkene, heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? De mate waarin de gedragingen verwijtbaar zijn, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen na gekomen hadden moeten worden.

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag dient te blijken uit een dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Het is in verband met de bewijslast noodzakelijk dat feiten en omstandigheden worden vastgelegd. Onderdeel van het op te bouwen dossier is in ieder geval een rapportage van de toezichthouder inzake de geconstateerde overtreding. (artikel 5:48 Algemene wet bestuursrecht).

Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, al dan niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichtingen verwijtbaar is.

Artikel 4 - Bevoegdheid en mandatering

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is gelegd in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en luidt:

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:

  • a.

    ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2,47, 2,50, 2,51 en 2.52;

  • b.

    aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

Blijkens dit artikel heeft het college dus de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen de bevoegdheid te kunnen mandateren aan de manager van de Eenheid Dienstverlening.

Artikel 5 – Hoogte van de standaardboete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage- en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,--. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van boeten ingevolge de Wet basisregistratie personen gekozen voor een maximum boetebedrag van € 325,--. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,-- op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt.

Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete vanaf heden worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.

Artikel 6 – Opleggen hogere boete

In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximum boete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is onder meer het geval als het aannemelijk is, dat de verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, als er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont) en in geval van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive).

Artikel 7 – Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er dient in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie te worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

Artikel 8 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In dit artikel is het College nog enige “speelruimte” gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het College alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het College in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voor komen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van tevoren reeds vaststaat, dat de boete niet kan worden ingevorderd.