Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Woerden

Leidraad Subsidiabele instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden gemeente Woerden 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWoerden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLeidraad Subsidiabele instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden gemeente Woerden 2010
CiteertitelLeidraad monumenten Woerden
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-10-2010nieuwe regeling

28-09-2010

Woerdense Courant 6 oktober 2010

2010/

Tekst van de regeling

Intitulé

Leidraad Subsidiabele Instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden Gemeente Woerden 2010

De gemeenteraad stelt vast: Leidraad Subsidiabele Instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden Gemeente Woerden 2010

Hoofdstuk 1 Inleiding

De leidraad ‘Subsidiabele instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden’ is opgesteld door het cluster Bouwkunde, Monumenten en Archeologie (afdeling Bouwzaken) van de gemeente Woerden. In dit document worden richtlijnen geschapen voor het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde objecten binnen onze gemeente.

In navolging van het door de gemeente Amsterdam opgestelde ‘Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten’, dat definitief is vastgesteld in 2009, heeft de gemeente Woerden besloten om voor haar eigen gemeente een soortgelijk document op te stellen.

Op 27 mei 2009 is de eerste stap gezet in het vervaardigen van dit document. Op die dag heeft de Commissie voor Monumenten en Cultuurlandschap besloten de ‘Technische criteria Planbeoordeling Monumenten’ als uitgangspunt voor planbeoordeling te hanteren. Dit laatstgenoemde document kan gezien worden als een variant op de ‘Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten’, en is opgesteld door Dorp, Stad & Land (Provinciale monumentencommissie voor Zuid-Holland en Zeeland). 1.1 Het gebruik van de leidraad Het is nagenoeg onmogelijk om voor het behoud van technische en monumentale kwaliteiten van beschermde monumenten een algemene, toetsbare methode op te stellen. Veel is afhankelijk van de ouderdom, het materiaalgebruik, de fysische condities en de monumentaliteit. Met name dit laatste begrip is niet allesomvattend te omschrijven. Per specifiek element of per object kan de gemeente een omschrijving maken waarin de bijzondere monumentale waarden zijn vastgelegd.

De leidraad is bedoeld voor planontwikkeling, planbeoordeling en de uitvoering van de verbouw- of restauratiewerkzaamheden. Het is geen complete restauratieve handleiding, maar een beknopte bundeling van veel voorkomende praktijkgevallen. Daarnaast biedt de leidraad een compleet overzicht van de werkzaamheden waar gemeentelijke monumenteigenaren subsidie voor kunnen verkrijgen.

De leidraad ‘Subsidiabele instandhoudingskosten en Uitvoeringsvoorwaarden’ zal als bijlage bij de ‘Subsidieverordening instandhouding gemeentelijke monumenten Woerden 2010’ door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden worden vastgesteld.

De leidraad is van toepassing bij toetsing van plannen voor rijks- en gemeentelijke monumenten van de gemeente Woerden. Voor bouwplannen aan niet-monumenten binnen een beschermd stads- en dorpsgezicht kan de leidraad als referentie worden gebruikt.

In hoofdstuk 12 van de leidraad staan de subsidiabele kosten opgesomd. Voor deze werkzaamheden is een aanvraag voor een gemeentelijke bijdrage mogelijk. Werkzaamheden die niet staan vermeld in dit overzicht, komen NIET in aanmerking voor een gemeentelijke bijdrage. 1.2 Afwijken van de leidraad De gemeente kan in gevallen waarbij de aard of het kwaliteitsniveau van de monumentale waarden niet in deze richtlijnen algemeen geregeld worden, nadere eisen stellen. Dit zal altijd leiden tot nadere voorschriften in de monumentenvergunning.

Van de vrijstellingsregel, artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2003, kan gebruik worden gemaakt als er monumentale waarden in het geding zijn of als de aanpassing zou leiden tot gevolgschade door fysische of chemische reacties.

Indien Bouw- en Woningtoezicht expliciet eist dat aan een veiligheidseis voldaan moet worden, terwijl er monumentale waarden in het geding zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve oplossing waarbij aan de eis tot een aanvaardbaar niveau tegemoet wordt gekomen en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft. Dit geldt onder meer voor daglichttoetreding, deur- en plafondhoogte, verfsoorten, enz. 1.3 De wetgeving Iedere wijziging aan een beschermd monument of stads- en dorpsgezicht moet worden beoordeeld door de gemeente (eventueel door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Hierbij worden zij geadviseerd door de Commissie voor Monumenten en Cultuurlandschap. Veel werkzaamheden die in deze leidraad worden aangehaald zijn vergunningsplichtig ex artikel 11 van de Monumentenwet 1988 en/of ex artikel 9 van de Monumentenverordening Woerden 2001. Hiervoor dient een monumentenvergunning te worden aangevraagd. Meestal is het plan ook vergunningsplichtig in het kader van de Woningwet, in dat geval is ook een advies van de Welstandscommissie verplicht. De juridische aspecten van de monumentenvergunning zijn gebaseerd op: Artikel 11 van de Monumentenwet 1988:

1. het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

2. het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning:

a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Indien iemand zonder vergunning en/of in afwijking van deze vergunning werkzaamheden in of aan een monument uitvoert is dit een overtreding. Artikel 56 van de Monumentenwet 1988:

1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met artikel 11, met artikel 37, eerste lid, of met een maatregel getroffen op grond van artikel 49, eerste lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van de vijfde categorie.

2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een der artikelen 39, eerste lid, en 47, eerste lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van de vijfde categorie.

3. De feiten zijn misdrijven. Artikel 9 van de Monumentenverordening Woerden 2001:

1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Artikel 15 van de Monumentenverordening Woerden 2001:

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a. de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze verordening;

b. voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing. Artikel 16 van de Monumentenverordening Woerden 2001:

Hij, die handelt in strijd met artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 2 Algemeen

De leidraad is gebaseerd op een aantal grondbeginselen van de monumentenzorg, namelijk: ‘behoud gaat voor vernieuwing’, ‘bouwgeschiedenis eerbiedigen’ en ‘restaureren is geen zaak van mooi of lelijk’. De hierna volgende standpunten liggen in het verlengde van deze grondbeginselen: A) Behoud gaat voor vernieuwing Historische bouwmaterialen, structuren en constructies vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Deze waarde dient zoveel mogelijk van het oorspronkelijke bouwen en ook het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar te zijn. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid verloren. B) Bouwhistorie eerbiedigen Het transformatieproces dat een gebouw door functieverandering door de tijd kan ondergaan, bezit een eigen historische waarde. Een monument ontleent zijn waarde grotendeels aan de bouwgeschiedenis. Latere wijzigingen of toevoegingen kunnen van belang zijn, omdat de bouwgeschiedenis van een gebouw daaraan afleesbaar is. Door reconstructie wordt deze afleesbaarheid verstoord, hoewel reconstructie soms noodzakelijk kan zijn voor het architectonische totaalbeeld. In een reconstructie wordt weliswaar geprobeerd een historisch beeld op te roepen, maar daarvoor moeten vaak latere, mogelijk eveneens historisch waardevolle onderdelen wijzigen. Toevoegingen en veranderingen aan monumenten moeten bij voorkeur zodanig zijn, dat deze weer ongedaan kunnen worden gemaakt, zonder de monumentale waarde te schaden. C) Nieuwe materialen moeten te combineren zijn met historische materialen Historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijze zijn niet altijd te combineren met de hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijze. Zij kunnen (niet altijd aantoonbare) fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schade toebrengen aan het monument. Kortom: ze moeten zich kunnen verenigen met de historische materialen. D) Vernieuwen met oude materialen blijft vernieuwen Hergebruik van passende historische bouwmaterialen bij kleine ingrepen verdient de voorkeur. Bij grotere ingrepen kan, vanwege de afleesbaarheid van de bouwhistorie als continu proces, met vergunning hiervan worden afgeweken.Onderdelen of elementen mogen niet worden vervangen als herstel mogelijk is. Indien een onderdeel of element, ondanks kwaliteitsverlies zijn functie nog vervult is vervanging geen optie. Indien een toevoeging nodig is om een onderdeel of element naar behoren te laten functioneren, heeft dit de voorkeur boven een volledig nieuw onderdeel of element. E) Bestaande situatie is leidend ten opzicht van wijziging of aanpassing Indien de bestaande situatie niet de oorspronkelijke situatie is, kan in overleg met de gemeente de oorspronkelijke situatie worden hersteld, mits hierbij geen historisch relevante onderdelen of monumentale waarden worden verwijderd. F) Noviteiten niet zonder meer toepassen in een monument Materialen of technieken moeten hun toepasbaarheid door certificering of ervaring aantonen. In geval van twijfel kan een materiaal of techniek geweigerd worden.

Hoofdstuk 3 Onderbouw

3.1 Algemeen Een belangrijk, maar vaak onzichtbaar onderdeel van een bouwwerk is de fundering. De fundering dient om het gewicht van een bouwwerk gelijkmatig op de ondergrond over te brengen. Er zijn verschillende typen fundering. Het toegepaste type hangt af van de bodemgesteldheid. Als een fundering goed is aangelegd heeft deze vrijwel geen onderhoud nodig. Bepaalde scheuren in de gevel kunnen echter op funderingsproblemen duiden. Deze zijn mogelijk bij de bouw al ontstaan, of naderhand door wijzigende omstandigheden. In dat geval zal er iets aan de fundering moeten gebeuren. Daarvoor is onderzoek nodig: hoe is de bestaande fundering, wat is er fout gegaan, en waarom? En hoe is het probleem het beste op te lossen? 3.2 Oorzaken van funderingsschade Scheuren in het muurwerk zijn meestal aanwijzingen dat er iets niet deugt in de fundering van een bouwwerk. Er zijn veranderingen opgetreden in de draagkracht van de fundering, met vervelende gevolgen voor het bovengrondse metselwerk. Fundering op staal:Hoewel een fundering op staal voor veel van de monumenten als fundering uitstekend voldoet, kunnen er als gevolg van ongelijkmatige zakkingen in de ondergrond problemen ontstaan. Zolang een fundering gelijkmatig zakt, zie je dat nauwelijks terug in het metselwerk. Fundering met palen:Problemen met paalfunderingen kunnen verschillende oorzaken hebben. Zo kan het funderingshout zijn gaan rotten, omdat de fundering droog staat doordat het grondwaterpeil is gezakt. Dat kan structureel zijn, maar het kan ook het gevolg zijn van tijdelijke bemalingswerkzaamheden in de omgeving. Er wordt bijvoorbeeld in de directe omgeving van het monument gebouwd en men heeft daarvoor een diepe bouwput gemaakt, een probleem dat in ons land regelmatig speelt. Er kan nu zuurstof bij de fundering komen en dat heeft tot het gevolg dat het hout gevoelig worden voor schimmels en bacteriën. Het funderingshout gaat rotten met alle gevolgen van dien: scheuren in de muren. In onze bodem bevinden zich soms niet één maar meerdere zandlagen. De beste funderingsgrond is uiteraard de onderste zandlaag. Wanneer een heipaal op een hogere gelegen zandlaag is gefundeerd kunnen er op den duur problemen ontstaan. Ook het verhogen of het aanbrengen van een extra verdieping op het bestaande bouwwerk heeft gevolgen voor de fundering. Deze wordt dan namelijk zwaarder belast, waardoor de palen kunnen gaan wijken. Wanneer de grond in de omgeving wordt opgehoogd, kan zogenaamde negatieve kleef ontstaan, door de inklinking van de grond. Door de extra druk die dat oplevert gaat de grond als het ware aan de palen hangen.Tot slot kunnen er fouten zijn gemaakt bij de constructie van de fundering. Zo kunnen de heipalen te kort zijn geweest of tijdens het heien kapotgeslagen. Ook het bouwen op plaatsen van oude waterlopen kan voor veel funderingsproblemen zorgen. 3.3 Vaststellen van funderingsproblemen en onderzoek Problemen met de fundering zijn alleen zichtbaar aan de bovengrondse gevolgen. Ook wanneer er geen waarneembare problemen zijn, is onderzoek van een fundering voorafgaande aan een grote restauratie van groot belang. Er wordt immers veel geld geïnvesteerd en dat moet niet teniet worden gedaan door eventuele toekomstige funderingsproblemen. Het onderzoek naar de problemen begint niet meteen in de grond. Bij inspectie wordt eerst gekeken naar eventuele oorzaken van de schade in het gebouw zelf en pas wanneer duidelijk is dat het niet aan het gebouw ligt, wordt de fundering ontgraven. Men kan dan het beste beginnen op de plek waar de scheur de grond in loopt. Een probleem bij het onderzoek naar funderingen is dat er eigenlijk geen officiële normen voor bestaan. Men moet terugvallen op kennis en ervaringen uit de praktijk. Ondanks alles blijken veel oude funderingen in de praktijk nog steeds te voldoen. Het is daarom niet nodig om bij monumenten de voor nieuwbouw geldende eisen te hanteren. Er zal per situatie bekeken moeten worden wat redelijk wordt geacht. 3.4 Funderingsherstel Er bestaan verschillende methoden om funderingen te herstellen. De wijze waarop men de problemen aanpakt heeft veel te maken met de oorzaak van de zakkingen. Bij droogstaand of aangetast funderingshout wordt de aangetaste paalkop eerst afgezaagde tot het gezonde hout. Daarna wordt meestal een nieuwe betonnen paalkop aangebracht. Wanneer is vastgesteld dat het draagvermogen onvoldoende is, kan men overgaan tot het bijplaatsen van nieuwe palen. Onder de bestaande bouwwerken is dat een ingewikkelde zaak, omdat er vaak geen ruimte is om een nieuwe paal te heien. Daarom worden meestal palen gebruikt die worden opgebouwd uit buissecties die aan elkaar worden verbonden. In het geval dat de gehele fundering slecht is, vormt algeheel herstel de enige mogelijkheid. In de kelder wordt dan over het gehele oppervlak een betonnen vloer aangebracht die in de muren is ingekast. Door deze werkwijze krijgt de betonnen plaat een dragende functie. De vloer wordt van sparingen voorzien waardoor segmentpalen worden ingebracht. Nadat de paal op diepte is gebracht, worden de sparingen dichtgestort.Bij funderingsherstel kunnen zich problemen voordoen wanneer er sprake is van gemeenschappelijke bouwmuren. De vloerbalken van twee belendende panden zijn in een zelfde muur opgelegd. Funderingsverbeteringen kunnen leiden tot scheurvorming in belendende panden. Het is daarom verstandig om een zogenaamd schouwrapport te laten maken door een ter zake deskundig bureau. Daarin wordt precies de bouwkundige toestand in beeld gebracht. Mochten er als gevolg van de werkzaamheden problemen ontstaan, dan kan daar altijd op worden teruggevallen. 3.5 Uitgangspunt werkzaamheden aan fundering

Een bouwwerk mag slechts worden voorzien van een nieuwe fundering, als de oorspronkelijke fundering aantoonbaar slecht en/of overbelast is. De oude fundering dient daarbij gerespecteerd te worden. Toelichting:Een funderingsrapport moet uitsluitsel geven over de technische staat en de mate van aantasting van de fundering. De kwaliteitsniveaus van het casco/funderingsonderzoek zijn hierbij het uitgangspunt. Indien na een zogenaamde gemeentelijke aanschrijving, het kwaliteitsniveau niet voldoet aan het Bouwbesluit, is een nieuwe fundering noodzakelijk met behoud van de bestaande historische fundering. Trillingsvrije systemen genieten hierbij de voorkeur.Indien een object een gemeenschappelijke bouwmuur heeft moet er voorafgaande aan de werkzaamheden een afstemming met de funderingssituatie van het belendende pand komen. Onvoldoende draagvermogen van een fundering moet rekentechnisch door een constructeur worden aangetoond. 3.6 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het herstel van funderingsconstructies;

- Het vervangen van funderingsconstructies indien herstel niet meer mogelijk is;

- De vervanging dan wel het aanbrengen van funderingspalen en/of damwanden;

- Het opvijzelen dan wel het rechtzetten van een monument;

- Het uitvoeren van funderingsonderzoek en opstellen van een funderingsrapportage. 3.7 Meer informatie over funderingen Literatuur:

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 89-94.

Brouwer, J., Hogere Bouwkunde Jellema. Deel 2: Onderbouw, 1995.

Meihuizen, Y., Een monument beheren, onderhouden en handhaven, 2006, pp. 76-77.

Stenvert, R. e.a., Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, 2007.

Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 41-46.

Tol, A. van e.a., ‘Paalfunderingen’, in Praktijkboek Instandhouding Monumenten, 1999.

Hoofdstuk 4 Constructieve onderdelen

4.1 Algemeen Voor de constructie, afwerking en versiering van gebouwen zijn talloze bouwmaterialen beschikbaar. Deze kunnen natuurlijk of kunstmatig zijn vervaardigd. De toepassing van de verschillende materialen verschilt door de tijd heen en per regio. Het mogelijke materiaalgebruik voor de constructieve onderdelen van een gebouw heeft in ieder geval één eigenschap overeenkomstig. Ze hebben allemaal de eigenschap om een gewicht te kunnen dragen. En hiermee zijn zij een essentieel onderdeel van een monument. 4.1.1 Uitgangspunt constructieve onderdelen Aanpassingen in een monument mogen geen wijziging of aantasting van de hoofddraagconstructie tot gevolg hebben. Herstel van de bestaande constructie is het uitgangspunt. Indien de bestaande constructie niet toereikend is, dienen noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen in beginsel een reversibele toevoeging te zijn. Overbodig geraakte constructieve onderdelen moeten gehandhaafd blijven. Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een constructie niet toereikend is. Indien herstellen geen optie is kan het constructieve element of onderdeel vervangen worden door een bij de constructie van het object passend element of onderdeel. Aandachtspunt daarbij dient de afleesbaarheid van de bouwhistorie te zijn. Bij demontage van een constructie moet de stabiliteit van het geheel gewaarborgd zijn. 4.2 Houtconstructies De oudste huizen waren geheel van hout. In onze ogen zijn dat eenvoudige bouwsels, maar aan het einde van de Middeleeuwen had zich inmiddels een huis met een volwaardige houtskeletconstructie ontwikkeld. Zo’n houtskelet is een geheel van houten stijlen, balken, regels en schoren dat aan het huis de dragende functie geeft. Het vormt het zogenaamde ‘stijl- en regelwerk’. Om van dit skelet een echt huis te maken werden op de balken vloeren gelegd en werden de buitenwanden beschoten met hout. 4.2.1 Uitgangspunt houtconstructies De aanwezigheid van insecten of schimmels vereist niet altijd dat het aangetaste hout moet worden vervangen. In voorkomende gevallen kan bij een beperkte aantasting met het verlagen van het vochtgehalte in het hout en het toepassen van een bestrijdingsmiddel worden volstaan. Onderdelen die zijn aangetast door insecten en/of schimmels mogen pas vervangen worden indien de onderdelen onvoldoende draagvermogen bezitten en/of bestrijding niet mogelijk is. Slechte onderdelen mogen niet in hun geheel worden vervangen, maar worden afgezaagd tot voorbij het niet-aangetaste hout, en aangelast in dezelfde houtsoort van hetzelfde formaat. Indien uit technisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige blijkt dat een onderdeel zodanig is aangetast dat vervanging noodzakelijk is, dan is volledige vervanging toegestaan.

Herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd volgens de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RdMz/RACM) opgestelde kwaliteitseisen en in overleg met de gemeente. 4.2.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, versterken of gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de houten draag-, kap-, en vakwerkconstructies zoals onder andere balken, gootconstructies, gordingen, hijsbalken, kapspanten, muurstijlen en sporen;

- Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het herstellen of vervangen van houten elementen en onderdelen. 4.3 Dragend metselwerk In ons land zijn de meeste monumenten gebouwd van baksteen. Om een goede samenhang tussen de bakstenen te krijgen werden de muren gemetseld met specie en tot ver in de negentiende eeuw werd hiervoor een kalkmortel gebruikt. Eeuwenlang was het maken van metselsteen gewoon handwerk en de gebruikte klei werd nauwelijks voorbewerkt. Het gevolg daarvan was dat die oude bakstenen veel grote en kleine poriën hebben en dus eigenlijk poreus zijn. Ze zijn daardoor goed bestand tegen vorst. Met poreuze kalkmortel gemetselde muren konden wel een stootje hebben zonder te scheuren. Vervorming als gevolg van zettingen kunnen gemakkelijk worden opgenomen zonder dat de samenhang van de muur verloren gaat. Dat zal niet gaan met het later ontwikkelde portlandcement. Hierbij ontstaat een keiharde muur die in vergelijking met het oude kalkmortelmetselwerk veel minder spanningen kan opnemen. In de muren gaan dan scheuren ontstaan. 4.3.1 Uitgangspunt werkzaamheden aan dragend metselwerk Scheurvorming is een gevolg van materiaalspanningen. Voordat er begonnen wordt met het repareren van het metselwerk moet de oorzaak van de scheurvorming worden onderzocht en zo mogelijk worden weggenomen. Scheuren mogen niet worden dicht gesmeerd maar moeten worden in geboet, zodat de muur een constructief geheel blijft vormen, of er kan gekozen worden voor een dilatatievoeg. De te gebruiken stenen en mortel moeten zijn aangepast aan de fysische en chemische eigenschappen (hardheid, samenstelling) van de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Geroeste muurankers mogen niet worden vervangen maar moeten ontroest en behandeld worden, tenzij herstel niet meer mogelijk is. Een controleberekening moet aantonen of een anker dermate is gecorrodeerd dat het anker niet sterk genoeg meer is. Indien er sprake is van een kalkmortel, alleen schelpkalk toepassen en geen cement toevoegen. Met toestemming van de gemeente zijn andere hydraulische mortels toegestaan. Hulpstoffen zijn niet toegestaan. Mengverhoudingen, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metselwerk.Reparaties dienen te worden uitgevoerd volgens de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RdMz/RACM) opgestelde kwaliteitseisen en in overleg met de gemeente. 4.3.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het herstel van scheuren en vervangen van kapotte stenen (inboeten);

- Het op bijpassende manier opnieuw aanbrengen van uitgevallen voegwerk;ü Het op bijpassende manier vervangen van voegwerk, doch uitsluitend omdat waterkerende werking van het metselwerk van de gevel niet meer voldoende is. 4.4 Betonconstructies De jongste generatie monumenten, uit de periode 1850-1940, kent veel nieuwe materiaaltoepassingen. Eén van de meest karakteristieke nieuw toegepaste materialen is beton. In de architectuur van het Nieuwe Bouwen vormt dit een nadrukkelijke aanwezigheid in het uiterlijk van gebouwen. Maar niet alleen jonge monumenten bevatten beton, ook een aantal oudere monumenten is in de twintigste eeuw voorzien van betonnen elementen, zoals vloeren of draagconstructies. 4.4.1 Uitgangspunt werkzaamheden aan betonconstructies Betonreparaties dienen te worden uitgevoerd volgens de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RdMz/RACM) opgestelde kwaliteitseisen en in overleg met de gemeente. 4.4.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

Het herstel van scheuren;

- Het behandelen van betonconstructies tegen gevolgschade door roestende wapening;

- Het behandelen van betonconstructies, indien overlast van vocht niet door drainage alleen kan worden weggenomen, mits vooraf goedgekeurd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden. 4.5 IJzer- en staalconstructies De jongste generatie monumenten wordt niet alleen gekenmerkt om het gebruik van beton, maar ook door de toepassing van een ijzeren- of stalen draagconstructie. 4.5.1 Uitgangspunt werkzaamheden aan IJzer- en staalconstructies Voor nieuwe staalconstructies of stalen hulpconstructies is een bouwvergunning en een monumentenvergunning noodzakelijk. Staal heeft een andere uitzettingscoëfficiënt dan hout, waardoor er spanningen kunnen ontstaan. Daarnaast is een niet-historische toepassing daarvan een aantasting van de oorspronkelijke constructiemethode. Indien nodig zijn verstijvingen op voorstel van de constructeur en met toestemming van de gemeente toegestaan.Constructieve ijzeren of stalen onderdelen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld, tenzij aantoonbaar is dat herstel niet mogelijk is. Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een onderdeel of element niet meer voldoet.In geval van vervanging of toevoeging van nieuwe stalen constructieve onderdelen moet men rekening houden met de mogelijke legeringsverschillen tussen de oude en nieuwe onderdelen in verband met contactcorrosie.Aan een historische ijzer- en staalconstructie mag niet gelast worden. Lassen is niet reversibel en historische ijzer- of staalconstructies bevatten overwegend een hoog koolstofgehalte. Lassen is alleen toegestaan, indien door onderzoek blijkt dat er geen monumentale waarden in het geding zijn. 4.5.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, versterken of gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de stalen draag- en vakwerkconstructies;

- Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het herstellen of vervangen van stalen elementen en onderdelen. 4.6 Meer informatie over draagconstructies Literatuur:

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 27-31 en 37-42.

Meihuizen, Y., Een monument beheren, onderhouden en handhaven, 2006, pp. 77-84.

Monumentenwacht Nederland, ‘Baksteen’, in Inspectiehandboek Monumentenwacht Nederland, 1997, module 1.2.1 Wanden.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 122-1: ‘Herstel van uitgesleten, loszittend of verzandend voegwerk’.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 122-2: ‘Herstel van muurwerk op maaiveldhoogte/aanleg drainage’.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 212-1: ‘Herstel en bestrijding van houtaantasting’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 2 (2007), ‘Voegwerk’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 4 (2009), ‘Baksteenmetselwerk: scheuren en herstel’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 5 (2001), ‘Oorzaken van schade aan baksteenmetselwerk en herstel 2’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 8 (2005), ‘Vocht en zouten in metselwerk’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 21 (2007), ‘Schimmels in hout’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 22 (2007), ‘Insecten in hout’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 37 (2003), ‘Het gebruik van kalkmortel’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 40 (2004), ‘Beton: schade en analyse’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 44 (2006), ‘Beton: onderhoud en herstel’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 45 (2006), ‘Beton: herstel en uitvoering’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Kalkboek. Het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortel in verleden en heden, 2003.

Spierings, T., Hogere Bouwkunde Jellema Deel 3: Draagstructuur, 2004.

Stenvert, R. e.a., Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, 2007.

Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 47-65.

Hoofdstuk 5 Gevels

5.1 Algemeen De uiterlijke kwaliteit en de technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Een zorgvuldige en terughoudende omgang met de gevel is daarom een voorwaarde. Onzorgvuldig omgaan met de gevel kan dan ook leiden tot onherstelbare beschadiging van het monument.De materiaaltoepassing, het metselverband, de patina, de textuur, de vorm en het uiterlijk van het voegwerk zijn een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Conservering van de bestaande gevel dient boven alles het uitgangspunt te zijn. Eerst dient de oorzaak van de schade te worden vastgesteld en te worden verholpen, voordat tot reparatie wordt overgegaan. Vaak wordt te snel een oorzaak aangewezen die achteraf niet de juiste blijkt te zijn geweest, waardoor onnodige wijzigingen aan de gevel zijn aangebracht. 5.2 Reinigen van gevels Bij de reiniging van een gevel wordt deze in fysieke en esthetische zin gewijzigd. De technische noodzaak van reinigen is meestal niet aanwezig. Bij monumenten is voor gevelreiniging een monumentenvergunning vereist. Gevelreiniging brengt in vrijwel alle gevallen een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Metselwerk en vele soorten natuursteen zijn na reiniging door het verwijderen of aantasten van de huid veelal meer poreus, wat leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Wat voor de ene gevel een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel ernstige schade opleveren. Het is daarom onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. Reinigen van gevels is vergunningsplichtig, maar is alleen bespreekbaar indien de verontreiniging schade kan veroorzaken aan de gevel of een gevel dermate vuil is dat de architectonische expressie verloren is gegaan. Hoe je het ook wendt of keert: het schoonmaken van gevels zou eigenlijk het beste achterwege kunnen blijven. Vaak leidt het alleen maar tot meer schade. 5.2.1 Graffitiverwijdering Indien een monumentale gevel met graffiti is beklad, moet eerst worden vastgesteld welk type verf etc. is gebruikt. Vervolgens kan de reinigingstechniek worden bepaald, waarbij rekening moet worden gehouden welke schade de reinigingsmethode kan aanrichten. Het verwijderen van graffiti doormiddel van stralen is hierbij niet toegestaan. Voor graffitiverwijdering kan de gemeente adviseren over verwijderings- en beschermingssystemen. 5.3 Voegwerk Voor het aanzien van een monument is het voegwerk van groot belang. Goed of slecht voegwerk maakt voor de beleving van het monument veel uit. Het is dus uitermate belangrijk om daarmee goed om te gaan. Bakstenen kunnen in verschillende patronen op elkaar worden gelegd om het onderlinge verband te vergroten, ook wel metselverbanden genoemd. Aan de voorzijde van het metselwerk is de voeg te zien. Afhankelijk van de hoeveelheid specie die tussen de stenen is aangebracht spreek je van een dikke of dunne voeg. De voeg ontstaat niet zomaar vanzelf. Nadat stenen waren gemetseld werden tot ver in de zeventiende eeuw de specieranden verwijderd en werd de voeg glad gestreken met een troffel. Voeg- en metselmortel vormen een geheel en de voeg wordt daardoor erg sterk. 5.3.1 Oorzaken van voegschade Problemen met historisch voegwerk hebben veel te maken met overmatige vochtbelasting van het metselwerk. Lekkende goten en hemelwaterafvoeren zijn vaak de oorzaak, maar ook optrekkend vocht uit de grond. Door te veel vocht kan het bindmiddel van de voegspecie oplossen en uitspoelen. Maar ook het bevriezen van vocht kan veel schade veroorzaken. Vorstschade is herkenbaar aan het loskomen van scherfjes met een diepte van enkele millimeters. De eerste zichtbare symptomen zijn kleine scheurtjes in de voegen. Verder kan schade worden veroorzaakt door zout van optrekkend vocht of strooizouten. Hierbij moet niet vergeten worden dat vroeger in de meeste bouwmaterialen zout voorkwam. Jaren later kan dit voor problemen zorgen.De ervaring leert dat veel problemen zich voordoen in vrij recent aangebracht voegwerk. Veel van dat nieuwe voegwerk is te hard en vaak is de voegruimte niet op de juiste manier uitgehaald of gereinigd. Overigens is het feit dat voegen schade vertonen op zich nog geen reden om het voegwerk te vervangen. Alleen op de zwaarst belaste punten (spatzones, onder kozijnen en punten waar wind wordt omgebogen) moet het voegwerk in optimale conditie verkeren; voor de rest van de gevel geldt dat een zekere schade best kan worden geaccepteerd. Belangrijk voor de nieuwe voeg is de mortelsamenstelling. Een mortel is niet voor elke voegvorm of elke wijze van aanbrengen geschikt. Het is verstandig om eerst een proefvlak te laten maken om te zien hoe het verhardt en droogt. Het biedt ook de mogelijkheid om verschillende mortels uit te proberen. Het samenstellen van mortel is het werk van een specialist. Voor een mooi resultaat is verder het deskundig verwijderen van de oude voegen noodzakelijk, waarbij de oude stenen niet mogen worden beschadigd. Indien de oude voeg met een slijptol wordt verwijderd, moet voorkomen worden dat men naar de mortel slijpt. Van belang is dat de muur goed droog is, zodat er geen oude mortel kan achterblijven. Voor het eigenlijke voegen moet de gevel weer eerst worden bevochtigd. Het in de hand houden van de juiste vochtigheid is bij het aanbrengen van de nieuwe voegspecie erg belangrijk. Daarnaast is het belangrijk dat de voegmortel goed in de voegruimte wordt gedrukt, om de mortel stevig tegen de achterliggende mortel aan te krijgen. 5.3.2 Uitgangspunt voegwerk Alleen die delen van het voegwerk die slecht zijn mogen worden vervangen, hierbij is hardheid geen criterium. Een voeg is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervuld. Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervult, geniet de voorkeur boven een vernieuwde voeg. Alleen indien meer dan 70% van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 m2 beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen, als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeert. In geval de aantasting onder het bovengenoemde percentage blijft maar zeer over de gevel is verspreid, mag het voegwerk alleen na toestemming van de gemeente integraal vervangen worden. De voegmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid van het bestaande metselwerk. 5.3.3 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het op bijpassende manier opnieuw aanbrengen van uitgevallen voegwerk;

- Het op bijpassende manier vervangen van voegwerk, doch uitsluitend omdat waterkerende werking van het metselwerk van de gevel niet meer voldoende is. 5.4 Reparatie en inboeten Het herstel van metselwerk komt vaak aan de orde bij restauraties. De bouwkundige toestand van een muur kan zodanig zijn dat moet worden overgegaan tot het aanbrengen van nieuwe stenen (inboeten). Dat betekent dat men de te vervangen stenen moet uithakken. Bij in kalkspecie vermetselde muren kunnen de stenen na het afbikken opnieuw worden gebruikt. De stenen moeten vergelijkbaar zijn met het oude materiaal. Daarnaast is het belangrijk dat de stenen moeten worden vermetseld met een mortel die de juiste samenstelling en hardheid heeft. 5.4.1 Uitgangspunt reparatie en inboeten Bestaand metselwerk dient geconserveerd te worden. Metselwerk mag pas vervangen worden, als de onderlinge samenhang en scheurvorming herstel verhinderen. De in te boeten stenen moeten qua hardheid, formaat, kleur en textuur aansluiten op het bestaande metselwerk. Hierbij zijn de fysische eigenschappen belangrijker dan de kleur. De in te boeten stenen moeten in hetzelfde verband worden verwerkt als in de bestaande situatie. De metselspecie moet aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid aan de bestaande mortel. In het geval dat bestaande beschadigde stenen verdere schade tot gevolg kunnen hebben, is een reparatiemortel toegestaan mits overlegd met de gemeente. Mengverhoudingen moeten, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metsel- en voegwerk. Het bestaande metselwerk en de in te brengen stenen moeten dusdanig vochtig zijn dat er geen vochtuitwisseling plaatsvindt.IJzeren elementen in de gevel dient men te ontroesten en ijzeren restanten zonder functie (of decoratieve waarde) te verwijderen. 5.4.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het herstel van scheuren en vervangen van kapotte stenen (inboeten). 5.5 Buitenpleisterwerk Het pleisteren van gebouwen komt al eeuwen voor. In de vakwerkbouw werden wanden opgebouwd met gevlochten twijgen, stro en leem en ten slotte afgesmeerd met een kalkmortel. Ook gemetselde gevels werden bepleisterd. Toen na 1850 de waterdichte portlandcement op de markt kwam, was het pleisteren van gevels ook een handige remedie tegen vochtdoorslag en lekkende voegen. Pleisterwerk is eigenlijk als dunne plastic regenjas van een gebouw. Het beschermd goed, maar je moet er wel voorzichtig mee zijn anders vallen er gaten in. Door bewegingen in de muren (een gebouw beweegt altijd een beetje) kunnen er kleine scheuren ontstaan waardoor toch vocht naar binnen kan komen. Het pleisterwerk barst gewoon van de muur af. Vocht kan bovendien de groei van algen veroorzaken en het activeert zouten.Nu heb je scheuren en scheuren. Kleine haarscheurtjes in het pleisterwerk kom je geregeld tegen, maar dat wil nog niet zeggen dat de pleisterlaag niet goed op de ondergrond zit. Bij kleine haarscheurtjes moet je het pleisterwerk goed schoonmaken en zo snel mogelijk overschilderen. Daarmee voorkom je dat ze groter worden en meer vocht aantrekken met vorstschade als gevolg. Grote scheuren hebben echter iets te maken met het gebouw en kunnen bijvoorbeeld duiden op het verzakken. Verticale scheuren ontstaan vaak bij zetting of bij de aansluiting met een aanbouw. Deze scheuren op hoeken en muren gaan vaak gepaard met loskomend pleisterwerk. De oorzaak is meestal een te vochtige ondergrond in combinatie met een te harde pleisterlaag. Deze knapt dan op een zwakke plaats, meestal een hoek, los. Hoge vochtbelasting aan de onderzijde van muren kan worden verminderd door het aanbrengen van een grind/zandkoffer met drainage.Herstel van pleisterwerk vergt een goede analyse en zorgvuldige voorbereiding. Van groot belang is het afstemmen van de hardheid van het pleisterwerk op de onderliggende baksteen. Een te harde pleisterlaag op een te zachte steen springt na verloop van tijd van de muur af. Zo maar wat pleisterwerk aansmeren levert vaak op langere termijn niet het verwachte resultaat op. 5.5.1 Uitgangspunt voor buitenpleisterwerk Het uiterlijk en de technische staat zijn van groot belang voor de historische waarde en beleving. Materiaal, textuur, vorm en kleur vormen een belangrijk bestanddeel van de monumentwaarde. Conserveren van het bestaande pleisterwerk gaat daarom boven het vernieuwen van materialen.Bij noodzakelijk afbikken van pleisterwerk dienen eventuele bouwsporen in kaart gebracht te worden. Nieuwe pleisterlagen mogen alleen aangebracht worden wanneer die historisch verantwoord zijn. Het schilderen van pleisterwerk is alleen toegestaan wanneer dat historisch verantwoord is. De materiaalsamenstelling dient ter keuring te worden aangeboden aan de gemeente. Verfsoorten en kleuren dienen ter keuring te worden aangeboden aan de gemeente.

Het is van groot belang dat historische constructies damp-open worden gehouden. Vocht uit het gebouw verplaatst zich in dampvorm door de niet geventileerde constructie. Het dampdicht afsluiten van de gevels brengt grote risico’s van schade in de toekomt met zich mee. Voordat pleisterwerk wordt gerestaureerd dient de oorzaak van de schade vastgesteld te worden. Oorzaken kunnen liggen in zoutuittreding, defecte gevelafwerking, optrekkend vocht, verkeerde samenstelling van pleisterlagen, verkeerde isolatie, condens, strooizouten of mechanische schade. 5.5.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, herstellen van het buitenpleisterwerk;

- Het, indien dat om materiaaltechnische en/of constructieve redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van het buitenpleisterwerk. 5.6 Natuursteen In Nederland komt natuursteen die geschikt is voor het bouwen van gebouwen bijna niet voor. Alleen in het zuiden van Limburg wordt mergel gewonnen dat wordt gebruikt in de bouw. Natuursteen moest dus bijna altijd worden ingevoerd en is daarom vanwege zijn prijs niet het meest geschikte materiaal om mee te bouwen voor de gewone burgerij. En zorgde hierdoor voor een soort maatschappelijke status wanneer het wel toegepast werd. Natuursteen is een complex materiaal waarvan de eigenschappen variëren van soort tot soort, maar dat binnen een soort ook weer verschillen kent naar gelang de groeve waaruit de steen komt. Natuursteen moest goed te bewerken zijn en niet te snel verweren. Dat verweren is het gevolg van blootstelling aan weer en wind, waardoor de steen op den duur uit elkaar valt. Vanzelfsprekend vormt dat een bedreiging voor het voortbestaan van een monument. Overigens hoeft verwering niet altijd problemen op te leveren voor een monument. De grens tussen verwering en aantasting van natuursteen is niet altijd even duidelijk te trekken. 5.6.1 Uitgangspunt natuursteen Natuursteen mag alleen vervangen worden als herstel niet mogelijk is. Indien schade aan natuursteen verdere schade aan het monument tot gevolg kan hebben, dient de steen met een daartoe geëigende reparatiemortel gerepareerd te worden. In geval van ernstige schade dan wel verwering, is inboeten van een nieuw stuk natuursteen van dezelfde soort, kleur en afwerking toegestaan.Ernstig aangetaste natuursteen elementen waarvan het materiaalverlies door verwering meer dan 10% is ten opzichte van het oorspronkelijke element, mogen vervangen worden door een kopie van dezelfde steensoort. Voor ornamenten kan, indien de expressie volledig verloren is gegaan, in overleg met de gemeente, het element vervangen worden door een kopie in dezelfde steensoort. Consolidatie van natuurstenen onderdelen met een acrylhars is alleen toegestaan als reguliere reparatiemethoden geen oplossing bieden en de dampdichtheid van de behandelde onderdelen geen schade bij het monument kunnen veroorzaken. De methode is alleen toe te passen met toestemming van de gemeente. Nieuw aan te brengen natuursteen dient een zelfde afwerking te krijgen als de bestaande situatie.Epoxyharslijmen zijn alleen voor kleine verticale scheuren toegestaan. Indien het bij horizontale scheuren toegepast zou worden vormt de reparatie een waterwerende laag die kan leiden tot vorstschade of verwering. Reparaties dienen te worden uitgevoerd volgens de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RdMz/RACM) opgestelde kwaliteitseisen en in overleg met de gemeente. 5.6.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, conserverend behandelen van natuursteenwerken, mits geadviseerd dan wel vooraf goed gekeurd door de gemeente;

- Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van natuursteenwerken en natuursteen beeldhouwwerken;

- Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van natuursteenwerken en natuursteen beeldhouwwerken. 5.7 Stoepen De stoep is de strook grond voor het gebouw dat aansluit op de openbare weg. De stoep markeert de overgang van privé naar openbar domein. Die overgang kan nog tot uitdrukking komen door een hoogteverschil of door de aanwezigheid van een afsluiting in de vorm van hardstenen stoeppalen of een ijzeren hek. 5.7.1 Uitgangspunt stoepen Historische stoepen mogen alleen vervangen worden met toestemming van de gemeente. Indien een stoep slecht is moeten de natuurstenen elementen hergebruikt worden. Onderdelen mogen pas worden vervangen indien zij aantoonbaar slecht zijn en herstel niet mogelijk is. Bij enkelvoudige breuk dienen de treden gelijmd te worden. Nieuw te vervaardigen onderdelen dienen een zelfde afwerking en detaillering te krijgen als in de oorspronkelijke situatie. De bevestiging van balusters van trapleuningen moet in lood (of milieuvriendelijker toepassing) gebeuren. Aan historische gietijzeren traphekken mag niet gelast worden. 5.7.2 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het herstel van historische stoepen;

- Het vervangen van historische stoepen indien herstel niet meer mogelijk is. 5.8 Afwerkingen Het is van belang dat historische constructies damp-open worden gehouden. Vocht uit het gebouw verplaatst zich in dampvorm door de niet geventileerde constructie. Het afsluiten van de constructie van oudere gebouwen heeft ernstige gevolgen. Het vochtgehalte in de constructie zal door de remming toenemen waardoor balken of kozijnen veelal een te hoge vochtconcentratie krijgen, waardoor rot kan ontstaan. Met name als de kozijnen met een dampdichte verf geschilderd zijn. IJzeren ankers in de gevel gaan ook sneller corroderen wat weer tot scheurvorming in het metselwerk zal leiden. Een tweede probleem is dat bijvoorbeeld hydrofobeermiddelen verweren. Na een aantal jaren moet opnieuw gehydrofobeerd worden, anders kan de gevel plaatselijk inwateren. Het hydrofoberen van gevels is derhalve niet toegestaan, tenzij bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden om vochtdoorslag in gevels te voorkomen. Het hydrofoberen van een gevel is sowieso vergunningsplichtig en de uitvoering dient te geschieden volgens de voorwaarden van de gemeente. Op gevels mogen alleen pleisterlagen worden aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit historisch verantwoord is. Hoekbeschermers zijn niet toegestaan. Alleen gevels die geolied zijn mogen opnieuw geolied worden. Gevels mogen niet geschilderd of geteerd worden tenzij dit historisch verantwoord is.

Tegeltableaus moeten gehandhaafd blijven en mogen niet worden overgeschilderd of anderzijds weggewerkt worden op een wijze die schade aan het tableau veroorzaakt. Het aanbrengen van extra ornamenten of kleur, zonder dat daar aanwijzing voor is, is niet toegestaan, tenzij historisch onderzoek kan aantonen dat daarvan wel sprake was. Kleurverandering is ten alle tijden vergunningsplichtig. Waar geen reliëf aanwezig is, moet gekozen worden voor een natuursteenkleur. De toe te passen pleisters en verf moeten damp-open zijn. Voor schilderwerk aan monumenten is in bijzondere gevallen ontheffing nodig voor het werken met oplosmiddelrijke verfsoorten. Het schilderen van gevelstenen met olie- of siliconenverf is aan te raden, omdat verf de stenen beschermt. Het verfsysteem moet damp-open zijn en moet zonder schade aan de steen te verwijderen zijn. Het gebruik van minerale verven op gevelstenen is niet toegestaan, omdat deze verven een reactie aangaan met de ondergrond. Pigment mag alleen toegevoegd worden in overleg met de gemeente.Geoliede gevels mogen niet geschilderd worden. Het toepassen van een gevelafwerking die niet aanwezig is in de bestaande situatie mag alleen aangebracht worden met de toestemming en volgens de voorwaarden van de gemeente. De kleur en verfsoort moet in overleg met de gemeente worden bepaald. Indien er sprake is van voegwerkherstel of inboeten moet er minimaal 6 weken worden gewacht met oliën, afhankelijk van de weersgesteldheid. Als een voeg niet volledig is uitgehard zal er namelijk verzeping van de voeg optreden. 5.8.1 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het herstel van historische tegeltableaus. 5.9 Schilderwerk en kleuren Al in de late Middeleeuwen van het gebruikelijk dat gevels werden geschilderd om het gebouw tegen vocht te beschermen. In eerste instantie heeft verf dus een beschermende functie. Goed in de verf gezet hout gaat gewoon langer mee dan ongeverfd hout. Maar daarnaast heeft verf nog een andere functie: het geeft kleur aan een gebouw en bepaalt daardoor mede de zogenaamde belevingswaarde ervan. Om die goed tot zijn recht te laten komen is het van groot belang dat in de juiste kleuren wordt geverfd. Houtwerk en lood werden altijd geschilderd, baksteen en natuursteen meestal. Eeuwenlang heeft men geverfd met lijnoliehoudende verven. Een nadeel was dat het werk lang moest drogen. Na 1950 werden akrylharsverven ontwikkeld die sneller droogden. En later werden verven op waterbasis ontwikkeld. Schilderen is arbeidsintensief en daarom duur, met het gevolg dat men de reguliere schilderbeurt dikwijls (te) lang uitstelt. Dit uitstel heeft vaak verstrekkende gevolgen voor het onderhoud van het monument.Om een monument goed te kunnen restaureren is kennis van de historische verflagen van groot belang: je kunt er niet zo maar een kleurtje opzetten. Daarom is het verstandig de nog bestaande verflagen te laten onderzoeken, om zo de kleurgeschiedenis van het gebouw boven water te krijgen. Op grond van dit kleurenonderzoek kunnen de toe te passen kleuren bepaald worden. 5.10 Nieuwe voorzieningen Voorzieningen die een niet-reversibele toevoeging zijn en waarvoor in de gevel een sparing of gat moet worden aangebracht, zoals muurventilatieroosters of muur-suskasten, brievenkasten, bel- en intercomvoorzieningen, gevelstenen, etc. zijn vergunningsplichtig. Voorzieningen die een reversibele toevoeging zijn, zoals lampen, camera’s, losse brievenkasten, reclame-uitingen, etc. mogen niet in natuurstenen onderdelen worden bevestigd. De voorzieningen moeten tevens voldoen aan de geldende Welstandscriteria. Buitenzonwering en rolluiken zijn vergunningsplichtig.

5.11 Meer informatie over gevels Literatuur:

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 27-42 en 47-49.

Bunnik, T., Graffiti. Het verwijderen en beschermen tegen graffiti, 2004.

Meihuizen, Y., Een monument beheren, onderhouden en handhaven, 2006, pp. 76-93.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 122-1: ‘Herstel van uitgesleten, loszittend of verzandend voegwerk’.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 122-2: ‘Herstel van muurwerk op maaiveldhoogte/aanleg drainage’.

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 130-1: ‘Herstel van buitenpleisterwerk’.

Rentier, C., Hogere Bouwkunde Jellema Deel 4b: Omhulling gevels, 2005.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 1 (2007), ‘Hydrofoberen van gevels’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 2 (2007), ‘Voegwerk’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 16 (2008), ‘Algen, mossen en korstmossen’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 17 (2001), ‘Het reinigen van gevels’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 25 (2005), ‘Kleurenonderzoek’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 28 (2002), ‘Natuursteen in Nederland’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 29 (2002), ‘Verwering van natuursteen in het exterieur’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 30 (2002), ‘Natuursteen: de steenkeuze in de restauratiepraktijk’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 39 (2004), ‘Graffiti op monumenten’.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Kalkboek. Het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortel in verleden en heden, 2003.

Slinger, A., Natuursteen in monumenten, 1980.

Stenvert, R. e.a., Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, 2007.

Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 47-86.

Hoofdstuk 6 Gevelsparingen

6.1 Algemeen

Gevelsparingen en dan met name vensters vertellen binnen wat er buiten gebeurt. Onder vensters verstaan we het kozijn, de eigenlijke ramen, de luiken, de blinden en de persiennes.

6.1.1 Uitgangspunten gevelsparingen;

De oorspronkelijke vensters en deuren zijn mede bepalend voor de verschijningsvorm van het monument. Bestaande historische vensters en deuren dienen daarom gehandhaafd te worden. Indien in het verleden deze vensters en deuren zijn vervangen in een materiaal, uitvoering of detaillering, dat naar het oordeel van de Commissie voor Monumenten en Cultuurlandschap niet toegepast had mogen worden, worden deze bij voorkeur vervangen door historisch verantwoord materiaal/uitvoering/ detaillering. Kozijnen van kunststof of aluminium zijn alleen toegestaan indien de detaillering/profilering volledig overeenkomt met de oorspronkelijke uitvoering.

6.2 Houten vensters en deuren 

Bij de meeste eenvoudige bouwsels kwam vaak het enige licht door de opening van de deur. De lijn die zich in de geschiedenis ontwikkelde is die van de steeds groter wordende lichtopeningen. De oudste vensters zijn de vier- tot zesdelige kruiskozijnen die tot in de zeventiende eeuw veelvuldig werden gebruikt. De beide onderste openingen werden afgesloten met luiken, de beide bovenste werden voorzien van glas-in-lood. Door de luiken te openen kon het huis worden gelucht. Aan het einde van de zeventiende eeuw verschijnen de eerste schuiframen, die in de eeuw daarop het stadsbeeld zouden gaan bepalen. Rond 1850 werd het mogelijk grotere glasformaten te maken en doen de bekende T-vensters hun intrede. In de vorige eeuw werden de ramen steeds groter en na de oorlog deed de ‘doorzonwoning’ haar intrede, waarin men zijn hele leven en huishouden kon etaleren. Die tijd is echter voorbij: energieaspecten maken dat de vensters weer kleiner worden. Met de komst van al dat glas deed zich in toenemende mate het probleem voor van zonwering. In de negentiende-eeuws huizen  werden daartoe speciale voorzieningen getroffen: de zonneblinden of stores. Dat zijn luiken met schuin geplaatste bordjes die voor de vensters werden geplaatst en dienst deden als zonnewering en inbraakbeveiliging. Veelal zijn alleen nog de duimgehengen in de kozijnen bewaard gebleven.

6.2.1 Uitgangspunt houten vensters en kozijnen 

Historische vensters en deuren behoren tot de monumentale waarden van een bouwwerk en daarom dienen ze zo veel mogelijk te worden gehandhaafd. Het volledig vervangen van vensters of deuren die nog hersteld kunnen worden, is niet toegestaan. Zijn onderdelen slecht, dan wordt niet het gehele element, maar alleen de slechte onderdelen vervangen. Een onderdeel is slecht als uit technisch onderzoek van een onafhankelijk deskundige blijkt dat een onderdeel zodanig is aangetast dat vervanging noodzakelijk is, dan is volledig vervangen toegestaan. De detaillering en de afmetingen van de nieuwe onderdelen van historische vensters of deurpartijen moet worden aangepast aan de bestaande detaillering en afmetingen en uitgevoerd in dezelfde houtsoort.Voor de reparatie van historische vensters en deuren moeten oude, beproefde verbindingstechnieken worden toegepast. Het verlijmen van verbindingen is niet toegestaan. Het handhaven van een demontabele constructie heeft het voordeel dat de constructie voor reparatie altijd weer uit elkaar kan worden genomen. Herstel van gedeelten moet gebeuren door uitstukken, aanlassen, aanscherven of liplas met dezelfde houtsoort als het bestaande venster of deur. Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit of dergelijke af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel kunnen met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Door kit als materiaal te gebruiken op oude houten constructies kan de mogelijkheid tot uittreding van vocht worden geblokkeerd.

Omdat oudere houtconstructies vanwege de aard van omliggende constructie vaak meer vochtbelast zijn dan de tegenwoordige constructies is het beter een damp-open verfsysteem toe te passen. Oude verflagen mogen niet volledig worden verwijderd maar overgeschilderd in verband met toekomstig kleuronderzoek, tenzij de diverse aanwezige verflagen gezamenlijk dermate dampdicht zijn dat in de aanwezige condities vochtproblemen te verwachten zijn. Het streven om kozijnen van een pand zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Het aanbrengen van doorvalbeveiliging aan de buitenzijde is een wijziging van het monument en als zodanig vergunningsplichtig. Indien een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden. Indien de technische staat van de kozijnen, ramen, deuren en luiken zo slecht is dat het volledig vervangen moet worden, geldt als regel dat het nieuwe onderdeel overeenkomstig het oorspronkelijke wordt gemaakt. Aan het vernieuwen van vensters en deurpartijen in oude vorm kleven in sommige situaties bezwaren. Niet alle oude constructies voldoen zonder meer aan de kwaliteitseisen die vandaag de dag gelden. Er zijn echter gecertificeerde timmerfabrikanten die oude vensters kunnen kopiëren die tevens voldoen aan de huidige kwaliteitseisen. Afwijkingen in uitvoering en detaillering zijn echter alleen toegestaan met vergunning.

6.2.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van: Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van houten vensters en deuren; Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van houten vensters en deuren.

6.3 Stalen vensters en deuren 

De vernieuwingen in de architectuur in het begin van de twintigste eeuw hadden ook betrekking op de gebruikte bouwmaterialen. Een van deze vernieuwingen was het gebruik van staal voor vensters en deuren. Nu was het gebruik van ijzer voor ramen weliswaar niet nieuw. Vanaf de zestiende eeuw werden er al ramen van gierijzer gemaakt, maar met de ontwikkeling van het gewalste profiel nam het gebruik toe. Metname doordat er goede en goedkope kozijnen konden worden gemaakt. Het  gebruik van staal zorgde voor een duidelijke verandering in de architectuur: de slanke profielen waren wezenlijk anders dan de tot dan toe gebruikte houten en natuursteen kozijnen. Het betekende een verfijning en een scherpe belijning, die in combinatie met gepleisterde of strak gemetselde gevels leidde tot het Nieuwe Bouwen.Juist door de slanke profilering laten de kozijnen zich vrijwel niet vervangen door de huidige geïsoleerde profielen. Vervanging doet afbreuk aan het uiterlijk van het gebouw en daarmee aan de oorspronkelijke bedoeling van de architect.

6.3.1 Uitgangspunt stalen vensters en deuren 

Stalen vensters en deuren mogen alleen worden vervangen indien herstel niet mogelijk is. In geval van herstel of vervanging zijn bouwtechnische verbeteringen toegestaan mits het oorspronkelijke uiterlijk gehandhaafd blijft. Detaillering en uitvoering moeten daarbij in overleg met de gemeente plaatsvinden.

6.3.2 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de kosten van: Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van stalen vensters en deuren; Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van stalen vensters en deuren. 6.4 Beglazing 

Vensterglas werd vroeger geleverd in halfwit en wit. In de achttiende eeuw streefde men naar kleurloos glas. Door inwerking van zonlicht krijgt het glas soms een paarse gloed. In de sponningen blijft het echter kleurloos, wat een herkenningspunt is voor dit oude glas. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw ontstond het getrokken harde en strakke glas.

 

6.4.1 Uitgangspunt beglazing 

Historische beglazing dient zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven. Wanneer vervanging noodzakelijk blijkt, heeft getrokken glas (‘monumentenglas’) de voorkeur ten opzichte van floatglas. Reden is dat floatglas ‘kunstmatig’ vlak is, in tegenstelling tot het historische getrokken glas, dat getypeerd wordt door ‘natuurlijke’ lichte oneffenheden.

 

6.4.2 Uitgangspunt vensterisolatie 

Steeds meer monumenten krijgen te maken met maatregelen die tegemoet moeten komen aan de wens tot verbetering van het verblijfscomfort. Vensterisolatie kan geluidsoverlast beperken, kouval voorkomen en de stookkosten terugdringen. De oorspronkelijke constructies, aansluitende wanden en betimmeringen zijn in het algemeen niet berekend op zwaar isolatieglas. Dit leidt op termijn tot gebreken in de constructie en tot inrotting van kozijnhout. Belangrijk is om af te vragen of vensterisolatie echt noodzakelijk is en of er goede alternatieven zijn die het historische venster ongemoeid laten. Standaard oplossingen zijn er hiervoor niet, omdat elk venster een passende oplossing vraagt. Het plaatsen van voorzetramen aan de buitenzijde wordt afgeraden, omdat deze het beeld ingrijpend wijzigen en tevens de mogelijkheid tot ventilatie van het vertrek blokkeren. Bovendien betekent het een wijziging van het uiterlijk, waarvoor formeel een vergunning is vereist. Achterzetramen, uitgevoerd als naar binnen draaiende ramen in een frame, zijn vaak wel een goede oplossing. Belangrijk is dat de maten overeenkomen met de aanwezige raamverdeling. Door de relatief grote luchtspouw kan een hoge isolatiewaarde bereikt worden, zonder de bestaande constructie geweld aan te doen.

6.4.3 Uitgangspunt gebrandschilderd glas-in-lood

Bij het aanbrengen van beschermende beglazing bij glas-in-lood vensters moet de ventilatie tussen het glas én de beschermende beglazing gewaarborgd zijn. Gebrandschilderd glas-in-lood mag alleen met vergunning in een zogenaamde museale opstelling geplaatst worden. Uitbuikend glas-in-lood mag niet in het werk vlak worden geduwd.

 

6.4.4 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van: Het herstellen van glas-in-lood-beglazing; Het aanbrengen van tegen teloorgang en vandalisme beschermende voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden. 6.5 Meer informatie over gevelsparingen 

Literatuur: 

Berends, G., ‘De oudste schuifraamkozijnen’, in Restauratievademecum Kozijn deel 03, (1995) pp. 1-10. Blake, D., ‘Historie van het stalen raam’, in Bouwen in staal nummer 95, pp. 53-56. Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 43-50. Driessen, R., Glas door de eeuwen heen, 1998. Janse, H., Kleurig glas in monumenten. Conservering van gebrandschilderd glas, 1985. Meihuizen, Y., Een monument beheren, onderhouden en handhaven, 2006, pp. 98-104. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 140-1: ‘Herstel van houten kozijnen en ramen’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 171-1: ‘Onderhoud en herstel van glas-in-lood-beglazing’. Gessel, F., Hogere Bouwkunde Jellema Deel 4c: Omhulling gevelsparingen, 2005. Reijmer, L., Kozijnen. Notitie over herstel en vervangen van kozijnen, 1994. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 7 (2004), ‘Instandhouding van historische houten vensters’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 14 (2004), ‘Het conserveren en repareren van historische houten vensters en deurpartijen’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 21 (2007), ‘Schimmels in hout’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 22 (2007), ‘Insecten in hout’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 31 (2002), ‘Aantasting van gebrandschilderd glas en glas-in-lood. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 41 (2004), ‘Bescherming van glas-in-lood’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 42 (2004), ‘Onderhoud en restauratie van glas-in-lood’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 43 (2005), ‘Vensterglas’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 46 (2006), ‘Bouwglas’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 48 (2008), ‘Stalen ramen en deuren’. Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 72-77 en 80-81.

Hoofdstuk 7 Daken

7.1 Algemeen

Een dak boven je hoofd is toch wel het minste wat je nodig hebt. Om een dak te kunnen maken moet je in staat zijn een kapconstructie te maken en een dakbedekking daarop aan te brengen. 

 

7.1.1 Uitgangspunt daken 

De oorspronkelijke dakbedekking is vaak in samenhang met de architecttonische uitdrukkingsvorm gekozen. Bestaande historische dakbedekkingen dienen daarom wanneer mogelijk gehandhaafd te worden. Indien de dakbedekking in het verleden is vervangen door een product dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden, verdient het de voorkeur dat deze bij restauratie wordt vervangen door historisch verantwoord materiaal.

 

7.2 Dakbeschot 

Veel dakvormen zijn mogelijk door het toepassen van verschillende kapconstructies. Voordat een dakbedekking op de constructie kan worden aangebracht is het essentieel dat er een dakbeschot wordt aangebracht, dit vormt de basis voor de dakopbouw.

 

7.2.1 Uitgangspunt dakbeschot 

Het bestaande dakbeschot handhaven. Onbeschoten kappen mogen worden beschoten. Indien het bestaande dakbeschot aantoonbaar slecht is en vervangen moet worden, dient het herstel in hout van dezelfde soort en afmetingen als in de bestaande toestand te worden uitgevoerd. Isolatie van de kap, om zodoende een warme dakconstructie te creëren, mag alleen worden toegepast indien de daklijn niet voorbij de gevellijn komt en de resterende gootbreedte minimaal 15 centimeter bedraagt, tenzij de goot in de oorspronkelijke toestand smaller is. Het ophogen en/of verbreden van de goten is alleen toegestaan met een vergunning. In alle andere gevallen dient er binnenisolatie te worden toegepast (koud dakconstructie), waarbij een goede ventilatie tussen isolatie en dakbeschot moet worden gewaarborgd. Afdichtingmiddelen als kit en PUR-schuim zijn niet toegestaan. Kappen dienen voldoende te worden geventileerd.

 

7.2.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van het dakbeschot;ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van het dakbeschot.

 

7.3 Dakpannen 

De oudste pannen zijn de holle en bolle pannen die je af en toe nog aantreft. In dezelfde tijd werden ook voor het eerst leipannen gebruikt. Dit zijn vlakke tegels met een meegebakken nokje aan de achterkant. Deze pannen zijn in ons land zeer weinig toegepast. De bekendste dakpan is de Hollandse pan die al in de tweede helft van de vijftiende eeuw werd gebruikt. Gebakken steen is een poreus product; door deze te glazuren kon indringen van water worden voorkomen. Afhankelijk van de samenstelling van de klei en de wijze van bakken krijgen de pannen een rode of zwarte kleur. Tot ver in de negentiende eeuw is de productie van pannen handwerk, maar dankzij de mechanisatie komen er nieuwe typen dakpannen op de markt. Bijvoorbeeld de Tuile du Nord; deze pan komt veel voor op jongere monumenten uit de periode 1850-1940. De nieuwe typen pannen hadden door hun betere onderlinge aansluitingen ook een beter dekkend vermogen, denk hier bijvoorbeeld aan de verbeterde Hollandse dakpan.Er liggen nog heel wat historische pannen op de diverse monumenten. Toch gebeurt het nog steeds dat totale dakbedekkingen worden vervangen. Ook het aanbrengen van dakvoorzieningen leiden tot het gebruik van historisch oneigenlijke materialen en aansluitingstechnieken.

7.3.1 Uitgangspunt dakpannen 

Het historisch pannendak vormt een wezenlijk onderdeel van het monument en is mede daardoor van belang voor het stadsbeeld. Op een pre-industrieel pannendak hoort bij voorkeur een, met de hand vervaardigde, Oudhollandse pan te liggen. Het vervangen van pannen door andere pansoorten en/of -kleuren of door nieuwe Oudhollandse pannen is vergunningsplichtig. Het eenvormige strakke uiterlijk van deze pannen is namelijk, wezensvreemd aan het historische dak. Bij het afnemen van de pannen dienen deze gesorteerd te worden en dienen de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan de levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt. Mocht er een technische noodzaak zijn om tot gedeeltelijke of gehele vervanging over te gaan, dan verdienen hergebruikte pannen van dezelfde vorm en kleur de voorkeur. Bij veel materiaalverlies is het raadzaam met de bruikbare pannen één dakvlak te dekken. De bestaande bruikbare pannen worden ‘bij elkaar’ gelegd, evenals de van elders aangevoerde hergebruikte pannen (dit wegens kleur-, textuur- en maatverschillen).Indien een dak gedekt is met een niet meer verkrijgbare pan, wordt in overleg met de gemeente een oplossing gezocht. Bij een dak met Oudhollandse pannen moet een Hollandse nokvorst worden toegepast, verwerking volgens de plaatselijke traditie. Het aansmeren van pannen is niet toegestaan. Voor het aansmeren van de nok- en hoekkepervorsten mag alleen kalkspecie worden toegepast. Het gebruik van Portlandcement is niet toegestaan, aangezien deze specie te hard is, en daardoor te snel scheurt (veroorzaakt lekkage). Het is aanbevelenswaardig om onder Oudhollandse pannen een dampdoorlatende folie aan te brengen.

 

7.3.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de pannen dakbedekking (incl. aansluitingen);ü Een bescherming tegen vocht/water door middel van vochtwerende, dampremmende lagen mits bouwfysisch noodzakelijk en vooraf goedgekeurd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de pannen dakbedekking (incl. aansluitingen).

 

7.4 Leien 

Leien zijn een natuurproduct. Als dakbedekking werden leien het eerst toegepast in de streken waar leisteen werd aangetroffen. Oorspronkelijk kwamen leien in Nederland alleen maar voor op kerken, kastelen of raadhuizen.

 

7.4.1 Uitgangspunt leien 

De oorspronkelijke wijze van dekken dient te worden gehandhaafd. Kunstleien en andere producten ter vervanging van natuurleien zijn niet toegestaan. Indien er twijfel bestaat omtrent de kwaliteit van de bestaande leien, kan ook voor oude leien een keuring uitsluitsel bieden over de te verwachten levensduur. Bij vernieuwing is keuring van elke voor een specifiek object bestemde partij leien verplicht. Deze keuring moet door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden verricht. De op basis van deze keuring te verwachten levensduur van een natuursteenlei dient te voldoen aan de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RdMz/RACM) vastgestelde richtlijnen en in overleg met de gemeente.· De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken worden bevestigd;· De toe te passen lei-soort dient door de importeur te worden voorzien van een recent keuringsrapport, een herkomstcertificaat en de te verlenen garantie;· De toe te passen leien moeten vrij zijn van insluitingen, schadelijke verbindingen zoals: kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen;· De ladder- of klimhaken dienen in roestvast staal of ‘monumentenbrons’ te zijn uitgevoerd;· De ladder- of klimhalen mogen nooit alleen op het dakbeschot worden bevestigd, maar steeds op de sporen van de dakconstructie of op een extra rib tussen twee gordingen of met behulp van een hechthoutplaat, die aan de binnenzijde van het dakbeschot wordt aangebracht;· Het verdient aanbeveling over de plaats en de wijze van bevestiging van ladder- of klimhaken en eventueel toe te voegen klimluiken overleg te plegen met de gemeente.

 

7.4.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de leien dakbedekking (incl. aansluitingen);ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de leien dakbedekking (incl. aansluitingen).

7.5 Rieten daken 

Het rieten dak komt tegenwoordig nog in landelijke gebieden, waar talrijke boerderijen ermee zijn gedekt. Maar ook in nieuwbouwwijken tref je deze dakbedekking steeds vaker aan. Riet staat tegenwoordig weer meer in de belangstelling gezien het accent dat op natuurlijk en duurzaam bouwen wordt gelegd. Vroeger werd riet uit de directe omgeving gewonnen, tegenwoordig wordt het meestal ingevoerd.Rieten daken vereisen veel onderhoud en dat neemt alleen maar toe naarmate het dak ouder wordt. Het aanbrengen van zo’n rieten dak  is in de afgelopen eeuwen niet veranderd. Het rietdek ligt nog steeds op rietlatten. Het rietdek wordt met behulp van roestvaste metalen gaarden met roestvast metaaldraad aan deze latten vastgemaakt. Rond de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond een geschroefd rietendak. Hierbij wordt als ondergrond plaatmateriaal gebruikt.

7.5.1 Uitgangspunt rieten daken 

Veel boerderijen zijn traditioneel voorzien van een rieten dak. Voor het monumentenbehoud is het belangrijk dat het rieten dak in goede conditie blijft. Een goed aangebracht en onderhouden rieten dak gaat tussen de 25 en 40 jaar mee. Hoe steiler het dak, hoe langer de levensduur. De mate waarin een dak kan drogen speelt ook mee. Druipende bomen, schaduw, mos en algen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit en dus de levensduur van het dak. Verder is de kwaliteit van het riet van belang. Voor uitsluitend onderhoud is geen (monumenten) vergunning vereist. Voor restauratie van het rieten dak wel.

 

· Van toepassing zijn de Kwaliteitseisen en uitvoeringsrichtlijnen van de Vakfederatie Rietdekkers;· Uitvoering in eerste klas riet. Het gebruik van Nederlands riet heeft daarbij de voorkeur boven geïmporteerd riet;· Het rietwerk dient met dun eenjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel (met uitzondering van een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet) te worden uitgevoerd;· Bij het dekken van riet gebruikmaken van spandraad nr. 6 in roestvrij staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvrij staal; gegalvaniseerd draad is hiervoor niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn ook toegestaan;· Indien herstel van de dakconstructie plaatsvindt, dient waar rondhout zit of heeft gezeten, ook weer rondhout te worden toegepast;· Knellingdelen naar oorspronkelijk model, houtsoort, kleur en afmetingen toepassen;· Bij killen geen metalen of kunststof goten toepassen, maar het riet in de killen doordekken;· Geen zink toepassen bij rieten daken. De humuszuren in het riet tasten het zink aan;· Rietvorsten bij voorkeur in met paarden- of varkenshaar gewapende kalkspecie leggen. De wijze van nokafwerking dient in materiaal, vorm en kleur overeen te komen met de traditionele nokafwerking;· Het gebruik van kunstriet is niet toegestaan;· Openhaardkanalen dienen met zorg aangebracht te worden en voorzien te zijn van een vonkenvanger. Onderhoud· Laat een rieten dak regelmatig onderhouden door bijvoorbeeld het opstoppen van gaten;· Bij overlast door vogels die riet uittrekken kan het beste een strook gegalvaniseerd gaas rond de nok aan worden gebracht;· Voor de levensduur is het van belang het rieten dak regelmatig te ontdoen van mos, bladeren e.d.Nagenoeg alle rietgedekte monumenten hebben een traditioneel open constructie. Bij vervanging van het rieten dak komt steeds meer de vraag naar een schroefdakconstructie aan de orde. Wanneer het niet gaat om een belangrijk traditioneel rieten dak, wordt in principe medewerking verleend voor het toepassen van een schroefdakconstructie. Voor deze wijziging is wel een monumentenvergunning vereist. Overwegingen bij het toepassen van een schroefdakconstructie: schone afwerking, brandveiligheid, warmte- en geluidsisolatie. De beplating mag niet star zijn, zodat die de welvingen van het oude dak volgt. Voor bijzonder gevormde daken, met rondingen of bepaalde patronen, is een schroefdakconstructie echter niet geschikt.

7.5.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de rieten dakbedekking (incl. aansluitingen);ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de rieten dakbedekking (incl. aansluitingen).

 

7.6 Metalen als dakbedekking 

Voor wat betreft de metalen dakbedekkingen waren lood en loper al lang in gebruik. Echter in beperkte mate, want metalen waren duur. Echte koperen of loden dakbedekkingen komen in ons land niet veel voor. Lood werd vooral gebruikt om platte daken en goten te beleggen. Ook ingewikkelde houtconstructies, zoals torenspitsen, werden bij voorkeur met lood bedekt. Koper heeft langere tijd een ondergeschikte rol gespeeld, totdat in de twintigste eeuw hier en daar op grote gebouwen dakvlakken met metalen werden uitgevoerd.

 

7.6.1 Uitgangspunt metalen als dakbedekking 

Koper, lood en zink moeten bij restauratie op technische juiste en authentieke wijze worden toegepast met gebruikmaking van traditionele bevestigingsmiddelen. Vervangen door kunststof materialen is niet toegestaan. Metaalwerk mag niet worden gelijmd (materiaalverschillen vergroten het risico van breuk). Het dilateren van goten moet gebeuren door middel van een broekstuk. Indien een goot geen monumentale waarde vertegenwoordigt, kan in overleg met de gemeente een expansiestuk toegepast worden. Gootbodem bij doorvoer rondom 5 mm vrijhouden i.v.m. uitzetting goot.Bij vervanging van vergaarbakken moeten traditionele lokale modellen worden toegepast, ook indien in de bestaande situatie een ander model wordt aangetroffen.Bij panden van vóór 1900 moeten regenpijpen door middel van een stripbeugel worden bevestigd, waarbij de lengte van de oren traditioneel bepaald is. Voor vervanging van zink door lood of koper is een vergunning noodzakelijk.

 

7.6.2 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de metalen dakbedekking (incl. aansluitingen);ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de metalen dakbedekking (incl. aansluitingen). 7.7 Voorzieningen in en op het dak 

Bestaande decoratieve ornamenten en voorzieningen in en op het dak vormen een wezenlijk onderdeel van het monument en dienen daarom gehandhaafd te worden. Bestaande schoorstenen moeten worden gehandhaafd, ook buitendaks. Nieuwe voorzieningen als dakkapellen, dakramen, zonnecollectors en doorbrekingen zijn alleen toegestaan met vergunning. Het aanbrengen van nieuwe Arbo-veiligheidsvoorzieningen en bliksemafleidingsinstallaties zijn alleen toegestaan in overleg met de gemeente.

 

7.7.1 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de kosten van: Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van decoratieve metalen ornamenten (zoals een bol, haantje, kruis, windvaan, wijzerplaat en zonnewijzer).

 

7.8 Goten en hemelwaterafvoeren 

Een goede afvoer van hemelwater is van groot belang voor een monument. Neerslag moet op een goede manier worden afgevoerd naar de begane grond. Daarvoor zijn goede goten en hemelwaterafvoeren nodig. De oudste goot was van hout en werd blok- of ribgoot genoemd. Dit was een houten balk met daarin een uitgeschaafde holling om het water op te vangen. Aanvankelijk werden deze goten niet geverfd, maar in verband met de houdbaarheid werden ze al snel geteerd of gemenied en uiteindelijk geschilderd. Zulke goten hebben wel het probleem dat zij erg ondiep zijn, waardoor ze bij zware regenval gemakkelijk overlopen, vooral wanneer er bladeren in liggen. Regelmatig schoonmaken is een vereiste om lekkage te voorkomen. Het teveel aan water kan namelijk ook naar binnen lopen en dan zijn de gevolgen niet te overzien. Bij een goede gootconstructie zal een overstroomde goot altijd naar buiten overlopen. De mastgoot is een goot met een halfcirkelvormige doorsnede. Aanvankelijk in hout uitgevoerd, maar later ook in zink of koper. Zo’n goot hangt in beugels aan de onderkant van het dakvlak. Deze beide goottypen zijn niet overloopbaar. Dat geldt niet voor de rechthoekige bakgoot, die vrijdragend en als solide houten gootbetimmering wordt toegepast. Deze goten komen regelmatig voor in kroonlijsten. Nog weer een andere vorm is de zakgoot; die ligt op punten waar twee dakvlakken bij elkaar komen. De vorm waarbij twee naar binnen gerichte dakvlakken bij elkaar komen spreek je over kilgoten.

 

7.8.2 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de kosten van:Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van goten c.q. gootbekleding, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren;ü Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van goten c.q. gootbekleding, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren. 7.9 Meer informatie over daken 

Literatuur: 

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 51-70. Jansen, C., Behoud en beheer, Bussum, 1980. Meihuizen, Y., Een monument beheren, onderhouden en handhaven, 2006, pp. 94-96. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 171-1: ‘Vernieuwing en onderhoud van rietbedekking’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 222-1: ‘Onderhoud dakpannen, vastleggen nok-  en kepervorsten’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 223-1: ‘Vernieuwing en onderhoud van leibedekking’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 224-1: ‘Vernieuwen zink op platten’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 224-2: ‘Aanbrengen van loodbekleding’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 224-3: ‘Vernieuwen roevendaken in zink en koper’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 225-1: ‘Onderhoud en aanbrengen van bitumineuze dakbedekking’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 240-3: ‘Vernieuwen van loden goten en hemelwaterafvoeren’. Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 441-1: ‘Opbouw, aanpassing, vernieuwen en onderhoud van bliksemafleidingsinstallaties’. Hout, A. van den, Hogere Bouwkunde Jellema Deel 4a: Omhulling daken, 2005. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 10 (2005), ‘De kwaliteit van riet als dakbedekking’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 11 (2005), ‘Onderhoud van rieten daken’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 12 (2008), ‘Het pannendak’. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Techniek: nr. 13 (2009), ‘Het keuren van natuursteen leien’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 33 (2003), ‘Bladkoper op monumenten’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 34 (2003), ‘Bladlood op monumenten’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 35 (2003), ‘Bladzink op monumenten’. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 36 (2003), ‘Veilig werken in en op monumenten’. Stenvert, R. e.a., Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, 2007. Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland, Informatieblad I-28: Vernieuwen van Loodaansluitingen, 2003. Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 87-99.

 

 

Hoofdstuk 8 Interieurs

 

Er zijn mensen die denken dat alleen de gevel van een monument is beschermd. Niets is minder waar: achter veel gevels gaan vaak interessante interieuronderdelen schuil. Dat kan soms een compleet gaaf interieur zijn, maar in veel gevallen gaat het om waardevolle onderdelen. Er kan veel zijn verdwenen, maar omgekeerd kan er ook weer veel waardevols zijn toegevoegd. Een interieur kan dus een lappendeken zijn van allerlei stijlen en wijzigingen uit verschillende perioden.

 

 

 

8.1 Algemeen

 

 

 

De oorspronkelijke opzet van een pand is een wezenlijk onderdeel van de monumentale waarden. Uit de indeling valt het historische opzet en gebruik van een pand af te lezen. Bijvoorbeeld oude (dikke) muren in een historisch vertrek hebben vaak een bufferfunctie wat betreft het opnemen van vocht. Het verloren gaan van deze bufferfunctie kan een verhoogd risico opleveren voor het interieur. Historisch waardevolle interieurs dienen gehandhaafd te blijven en mogen niet zonder vergunning worden aangepast ten behoeve van nieuwe gebruikseisen en/of huidige regelgeving.

 

Historisch kleurgebruik is bepalend, afwijkingen hiervan zijn vergunningsplichtig. Hierbij is de samenhang met andere stijlelementen van belang. De kleurkeuze moet aansluiten bij de stijlkenmerken van het interieur. Voor een verantwoorde interieurrestauratie is professioneel kleuronderzoek vereist.

 

Bij een damp-open afwerking zal de kans op schimmels worden verminderd. Het aanbrengen van dampdichte afwerklagen op historische binnenwanden is niet toegestaan.

 

 

 

8.1.1 Uitgangspunt structuur

 

 

 

De structuur van het pand moet afleesbaar blijven waarbij structurerende elementen moeten worden gehandhaafd.

  Toelichting:  

Rookkanalen zijn belangrijke structureerde elementen waaruit de oorspronkelijke indeling kan worden afgeleid en moeten daarom worden gehandhaafd. En-suite scheidingen dienen te worden gehandhaafd. Hoofdverkeersstructuren zoals gangen moeten blijven bestaan en mogen niet bij gebruiksruimtes worden gevoegd. Vides in verdiepingscheidende vloeren zijn niet toegestaan.

 

8.2 Vloeren

 

 

 

Op de begane grond kun je al een vloer maken door bijvoorbeeld keitjes te leggen. Waar de bodem dat toeliet werd in boerderijen bijvoorbeeld het vloerhout gewoon op de zandlaag gelegd. Wilde je op een verdieping een vloer aanleggen dan moest je eerst een balklaag maken, waarop vervolgens de vloerdelen konden worden gelegd. Die balken dragen niet alleen de vloerdelen, maar geven ook de nodige stevigheid aan het gebouw. Zij waren tot in de zeventiende eeuw van eikenhout, maar in de loop van diezelfde eeuw kwam er steeds meer grenenhout in gebruik. Pas in de negentiende eeuw is men volop vurenhout gaan gebruiken.

 

De vloerbalken werden altijd in muur verankerd met behulp van een muuranker, dat aan het oog was ontrokken. De mooie muurankers hebben dus niet alleen een decoratieve functie, maar zorgen ervoor dat het gebouw goed blijft staan. De balken werden dus opgelegd in de muren. Het gevolg kon zijn dat ze te veel vocht opnamen, waardoor de balkkoppen gingen inrotten. Dat kon bijvoorbeeld gebeuren wanneer de goten boven op de bouwmuren lek waren en er veel water in de muur terecht kon komen. Balkkoppen moeten dus altijd kunnen ventileren.

 

In de meeste gebouwen tref je tussen de verdiepingen balklagen aan waarop de houten vloerdelen werden gelegd. Het vroegste type houten vloer is die waarbij de planken direct op de balken werden gespijkerd.

 

In de rijkere interieurs werden op deze vloerdelen natuurstenen tegels gelegd in een bed van kalk en schelpen. Zo’n bed zorgde voor een goede droge en stabiele vloer. Oude plavuizen, al dan niet geglazuurd, tref je vaak nog aan in oude huizen. Deze werden vaak eerst los in zand gelegd, waarna de naden ertussen werden ingewassen met kalkspecie. De planken bleven doorgaans onbehandeld of werden in de was gezet of geolied. Het beschilderen van vloeren was ook niet ongebruikelijk.

 

Vloeren vormen een essentieel onderdeel van het historische interieur. Behoud ervan is van groot belang, hoewel er onmiddellijk bij moet worden gezegd dat er nog wel eens wordt besloten een in het verleden niet zo fraai herstelde vloer te vervangen door een fraaier ogend exemplaar.

 

 

 

8.2.1 Oorzaken van vloerschade

 

 

 

De meest voorkomende schade aan houten vloeren is het gevolg van een te hoog vochtgehalte, want hierbij kunnen zich schimmels ontwikkelen. Goed ventileren is nodig om het hout droog te houden. Daarnaast zijn er natuurlijk insecten die zich aan het hout tegoed doen. Ook warmte in combinatie met een lage luchtvochtigheid leidt tot schade. Het hout gaat krimpen en er kunnen vervolgens scheuren in de planken ontstaan. Een moderne luchtbevochtiger kan veel oplossen. En dan is er uiteraard de normale slijtage als gevolg van gebruik. Lopen op naaldhakken, tafels en stoelen met scherpe poten, scherpe wieltjes en uiteraard het verslepen van zware meubelen.

 

 

 

8.2.2 Uitgangspunt werkzaamheden aan vloeren

 

 

 

Voordat er begonnen kan worden met herstel is een goed onderzoek van de vloer noodzakelijk. Vooropstaat dat het uitnemen van de vloerplanken zo veel mogelijk moet worden voorkomen.

 

 

 

 

8.2.3 Subsidiabele kosten

 

 

 

Subsidiabel zijn de kosten van:

  Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische vloerafwerkingen en -constructies. 

 

8.3 Kelders en souterrains

 

 

 

De kelder of het souterrain is meestal een van de oudste onderdelen van een gebouw. Het aanleggen er van was veel werk, vandaar dat men in het geval er een compleet nieuw gebouw ging worden gebouwd, de oude kelders en souterrains opnam in de nieuwbouw. In de kelder was een lage temperatuur gewenst, vandaar dat men ze vaak overwelfde met een gemetseld ton- of kruisgewelf.

 

Problemen in de kelder of het souterrain hebben meestal te maken met vochtoverlast. De ruimten kunnen gaan lekken en zo voor veel narigheid zorgen. In dergelijke gevallen is het inschakelen van een specialist een vereiste.

 

 

 

8.3.1 Uitgangspunt werkzaamheden aan kelders en souterrains

 

 

De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het gebouw. Het uitdiepen van kelders of souterrains is uitsluitend toegestaan wanneer het uitdiepen geen gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden. Het aanbrengen of uitbreiden van een kelder is alleen mogelijk wanneer de kelder aansluit bij de typologie van het pand en de morfologie van de omgeving.

 

Toelichting:

 

Met het aanbrengen of uitdiepen van de kelder mogen geen monumentale onderdelen verloren gaan, aangetast of ontmanteld worden. De werkzaamheden ten behoeve van de kelder of souterrain moeten aantoonbaar geen schaderisico voor het pand met zich meebrengen. Samengestelde kelders op verschillende niveaus mogen niet zonder meer op één niveau gebracht worden. Wanneer de niveauverschillen een wezenlijk onderdeel van de structuur van de afzonderlijke bouwdelen uitmaken zullen de niveauverschillen gehandhaafd moeten blijven. Bij ontgraving moet de mogelijkheid voor archeologisch onderzoek geboden worden.

 

Indien een monumentale vloer, of daarop geplaatste monumentale wanden, waterkelders etc. verwijderd, aangetast of ontmanteld moeten worden, moet van het aanbrengen van een nieuwe kelder worden afgezien. Wanneer de werkzaamheden voor een noodzakelijk funderingsherstel desondanks moeten plaats vinden, biedt dit alsnog de mogelijkheid voor het aanbrengen of uitbreiden van een kelder of souterrain.

 

 

 

 

 

8.4 Plafonds

 

 

 

Tot het begin van de zeventiende eeuw was de uitvoering van een plafond het resultaat van de constructieve oplossing voor de bovenliggende bevloering. Later die eeuw verscheen het houten cassetteplafond, waarbij de balklagen werden omtimmerd. Regelmatig werden in de velden van de cassettes voorstellingen geschilderd.

 

Aan het einde van de zeventiende eeuw ging men de balkenplafonds vervangen door gepleisterde plafonds. Daartoe werden latten en rietmatten tegen de balklagen aangebracht, waardoor veel historische elementen aan het zicht werden ontrokken. Waren het in het begin van de achttiende eeuw voornamelijk de gangen en trappenhuizen die werden versierd met marmers en stucwerk. Stucplafonds waren niet zomaar vlak. Ze zijn rijk geornamenteerd met lijsten, figuren, bladmotieven en koven. Tot het reguliere onderhoud behoort het geregeld schilderen van het geheel. Het gevolg is dat veel rijk geornamenteerde plafonds steeds minder reliëf vertonen door de steeds toenemende lagen verf. De wijze waarop de ondergrond voor het stucwerk werd aangebracht, bepaalde in hoge mate de levensduur ervan. Het ontbreken van een goede aanhechting aan de ondergrond was de meest voorkomende vorm van schade.

 

Veel stucwerk is wit gesaust maar vooral negentiende-eeuwse plafonds zijn veelkleurig uitgevoerd. Kleurenonderzoek naar de oorspronkelijke kleuren is dan ook noodzakelijk. In de negentiende eeuw kwamen nieuwe materialen in gebruik voor de vervaardiging van plafonds. Deze plafonds werden in kleine onderdelen aangevoerd en tegen de op het plafond aangebracht regelwerk gemonteerd.

 

 

 

 

8.4.2 Subsidiabele kosten

 

 

 

Subsidiabel zijn de kosten van:

  Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische plafonds cq. plafondschilderingen en plafonddecoraties. 

 

8.5 Binnenpleisterwerk

 

 

 

Schoon metselwerk in het interieur kwam eigenlijk niet voor. Tot in de achtentiende eeuw heeft men altijd de muren afgewerkt met een vorm van binnenpleisterwerk en daarna gewit.

 

Problemen met binnenpleisterwerk hebben vrijwel altijd te maken met vocht, vaak in combinatie met uitbloeiende zouten. Belangrijk voor de aanpak van het probleem is antwoord op de vraag te krijgen waar dit vocht vandaan komt. Het kan in eerste instantie gewoon gaan om condensvocht. Goed ventileren zal veel van dit probleem oplossen.

 

Doorslaand vocht is echter het gevolg van gebreken in de buitenmuren, zoals slecht voegwerk en scheuren. Zakvocht is het gevolg van lekkende goten. Indirect optrekkend vocht trekt uit de bodem in de muren en treedt in warmere ruimten het huis binnen, zoekt vervolgens weer een weg naar buiten en drukt zo het pleisterwerk van de binnenmuren. Zouten die van nature in de muren zitten kunnen het probleem verergeren. Opnieuw pleisteren heeft daarom alleen zin wanneer de onderliggende problemen zijn opgelost.

 

 

 

 

8.5.2 Subsidiabele kosten

 

 

 

Subsidiabel zijn de kosten van:

  Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historisch binnenpleisterwerk. 

 

 

 

 

8.6 Behangsels

 

 

 

Het waren de rijke kooplieden en regenten die in staat waren om in mooie vertrekken behangsels, zoals kleden en tapijten, aan te brengen. Tot het oudste behangsel behoort het goudleerbehang: in reliëf geperst en naderhand verguld en beschilderd. In het begin van de zeventiende eeuw verscheen de velourswandbekleding. Dat was een dicht geweven linnen stof die werd bestreken met een mengsel van lijm, loodwit en krijt. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd ook de geschilderde wandbekleding geïntroduceerd. Voor het papieren behang moet je terug naar de tweede helft van de achttiende eeuw. Jean Papillon maakte voor het bedrukken van vellen gebruik van een soort houten stempel, waarbij kleine vellen op de wand werden geplakt. In het begin van de negentiende eeuw was de productie mogelijk met behulp van walsen. Door verdere mechanisatie was men in staat zeer hoogwaardige behangsels te maken.

 

Het is begrijpelijk dat veel van dit historische behang al lang verdwenen is. Toch loont het de moeite bij werkzaamheden alert te zijn op de aanwezigheid van oude fragmenten. Er willen namelijk nog wel eens fragmenten te voorschijn komen die de moeite van het bestuderen waard zijn.

 

 

 

 

8.6.2 Subsidiabele kosten

 

 

 

Subsidiabel zijn de kosten van:

  Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische behangsels. 

 

8.7 Trappen

 

 

 

Om een hoger gelegen niveau in een huis te kunnen bereiken is een trap noodzakelijk. In de Middeleeuwen was dat gewoon een ladder. Door op een bepaalde plek een gat in de zolder te maken kon je zo’n ladder overal neerzetten. Uit de ladder ontwikkelden zich de eenvoudige rechte steile trappen, die toen wel een vaste plaats kregen. Daarnaast zijn het de spiltrappen die tot in de zeventiende eeuw het beeld bepaalden. Dit waren eenvoudige trappen zonder versiering. Later die eeuw werd er steeds meer werk gemaakt van trappen in de huizen van de gegoede burgerij. Ze werden zelfs een architectonisch element. Er werd zelfs een apart trappenhuis gebouwd. Om zo’n trap plezierig loopbaar te maken werden tussenbordessen aangebracht. In de negentiende eeuw ging men echter terug naar een versobering van de vormgeving. Veel van de oorspronkelijke trappen zijn in de loop der tijd vervangen door meer eigentijdse trappen of ze zijn gewoon op een andere plek in het huis gezet. Een raveelbalk kan de plek verraden waar ooit een trap heeft gestaan.

 

 

8.8 Liften

 

 

 

In de grootste groep monumenten zijn liften een latere toevoeging aan het gebouw. Echter in de jongere generatie 1850-1940 werd vaak een lift of hijsinstallaties in het ontwerp meegenomen.

 

 

 

8.8.1 Uitgangspunt liften

 

 

 

Een lift is in vrijwel alle gevallen (met uitzondering van de gebouwen, die van een lift waren voorzien bij de bouw) een aantasting van het monument. Er wordt namelijk naast de bestaande verkeersstructuur een nieuw stijgpunt aangebracht, waarvoor veelal ingrepen moeten worden gedaan. Een lift is daarom alleen mogelijk als er geen monumentale onderdelen direct of indirect als gevolg van de plaatsing van een lift worden doorsneden.

 

Liften zijn niet toegestaan zonder vergunning, en mits er geen monumentale waarden in het geding zijn.

 

 

 

 

8.8.2 Subsidiabele kosten

 

 

 

Subsidiabel zijn de kosten van:

  Het herstel van historische liften;Het gedeeltelijk vervangen van historische liften indien herstel niet meer mogelijk is. 

 

 

 

8.9 Meer informatie over interieurs

 

 

 

Literatuur:

 

 

 

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 71-74, 74-75 en 76-80.

 

Freling, W., ‘Interieurstucwerk, onderzoek en restauratie’, in Praktijkboek Instandhouding Monumenten.

 

Freling, W., Stucwerk in het Nederlandse woonhuis, uit de 17e en 18e eeuw, 1996.

 

Halbertsma, M., Het Nederlandse interieur in beeld, 1600-1900, Waanders uitgeverij, 2001.

 

Koopmans, B., Rijk van binnen, Stokerkade cultuurhistorische uitgeverij, 2009.

 

Monumentenwacht Nederland, Informatieblad 371-1: ‘Herstel van binnenpleisterwerk’.

 

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 25 (2005), ‘Kleurenonderzoek’.

 

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 26 (2008), ‘Houten vloeren’.

 

Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 101-113.

 

Hoofdstuk 9 Installaties

9.1 Algemeen 

Tegenwoordig is installatietechniek niet meer uit onze gebouwen weg te denken. Centrale verwarming, elektriciteit en sanitaire voorzieningen deden aan het einde van de negentiende eeuw hun intrede. Aanvankelijk waren deze uitsluitend voor de beterbedeelden, maar na de Tweede Wereldoorlog worden allerlei technische voorzieningen gemeengoed. Installaties behoren tot die onderdelen van het huis die met zekere regelmaat worden aangepast aan de wensen en de regelgeving van die tijd. De kans dat in een monument nog historische installaties worden aangetroffen is daardoor heel klein.

 

9.1.1 Uitgangspunt installaties 

De installaties moeten zodanig zijn aangebracht dat geen schade wordt toegebracht aan historisch waardevolle interieurs of constructieve elementen. De installaties moeten zodanig zijn gesitueerd dat de visuele gaafheid van het monument niet wordt aangetast.

 

9.2 Verwarming 

Vanouds was men voor de verwarming aangewezen op een eenvoudig hout- of turfvuur. Het huis in de stad was in feite onverwarmd en men was aangewezen op de binnenhaard, waarbij men kookte, verbleef en in bedsteden sliep. In de negentiende eeuw doen allerlei kachels en haarden hun intrede, een hele verbetering ten opzichte van het open vuur. Schouwen verdwijnen en schoorsteenmantels komen hier voor in de plaats. In de loop van de twintigste eeuw nam ook de vraag naar centrale verwarming toe. Na een periode van oliestook ging ons land massaal over op aardgas. Centraal verwarmde huizen maakten het dagelijkse leven een stuk aangenamer. Vanaf het begin van de twintigste eeuw deden de radiatoren hun intrede. Aanvankelijk werden deze gemaakt van gietijzer en vaak voorzien van allerlei ornamenten.

 

9.2.1 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het herstel van historische verwarmingsinstallaties. 

 

9.3 Elektriciteit 

Voor verlichting was men lang aangewezen op olielampjes en kaarsen, en op het licht uit de haard. Kaarsverlichting was duur en de gewone man gebruikte daarom plantaardige oliën. Echter de komst van petroleum na 1860 bracht daar verandering in. Hoewel de eerste elektrische verlichting rond 1880 in gebruik werd genomen, zou het toch nog tot het begin van de twintigste eeuw duren voordat men massaal overstapte. In de meeste monumenten kom je niet veel tegen dat herinnert aan de eerste periode van het elektrische licht. Tegenwoordig wordt bij de bouw van een huis al rekening gehouden met de aan te leggen installaties. Leidingen worden keurig weggewerkt. Toen de oude huizen voorzien werden van elektriciteit, werden de leidingen gewoon in het zicht aangebracht. De oude elektrische installaties zijn veelal in de loop van de jaren vervangen door installaties die wel voldoen aan de huidige maatstaven van veiligheid en comfort.

 

9.3.1 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het herstel van historische elektrische installaties.  9.4 Watervoorziening en sanitair 

Vanouds was men in de stad aangewezen op regenwater of van elders aangevoerd water. Regenwater werd via goten en regenpijpen opgevangen in zogenaamde waterkelders, die onder of naast de huizen onder de grond waren aangelegd. Om het water te kunnen gebruiken werd dit door een loden of houten pomp opgepompt. Vandaar dat in veel keukens of bijkeukens nog met hout omklede pompen te zien zijn, naast een massief hardstenen gootsteen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw worden in de steden de drinkwaterleidingen aangelegd en dat betekende veelal de eerste kraan in het huis. Velen moesten echter nog gebruikmaken van de openbare tappunten op straat. De komst van het stromende water betekende ook dat men gebruik kon gaan maken van een modern watercloset. Tot dan toe was de toiletvoorziening een plank met een rondgat erin, waaronder een beerput was aangebracht.

 

9.4.1 Subsidiabele kosten 

Subsidiabel zijn de kosten van:ü Het herstel van historische watervoorziening en sanitair. 

 

9.5 Brandvoorschriften 

De overgang van het houten naar het stenen huis had alles te maken met het voorkomen van brand. Met riet of stro gedekte huizen waren vaak de oorzaak geweest van grootste stadsbranden. Monumenten vormen onvervangbaar cultuurgoed, dat bij een brand onherroepelijk verloren gaat. Ook wanneer de schade gedekt wordt door een brandverzekering en gehele of gedeeltelijke herbouw mogelijk is, kan het verlies van authentieke onderdelen niet meer worden goedgemaakt. Brandpreventie is bij monumenten van groot belang.

 

9.5.1 Uitgangspunt brandvoorschriften 

Om tegemoet te komen aan de eisen van brandwerendheid moet, in overleg met het Bouw- en Woningtoezicht en de Brandweer, gezocht worden naar oplossingen waarbij geen monumentale onderdelen of waarden worden aangetast. Brandwerende voorzieningen moeten in principe reversibel worden uitgevoerd. Historische deuren mogen niet zonder vergunning worden vervangen door brandwerende deuren (soms kan een bij brand opschuimende strip in de sponning voldoende blijken). Monumentale trappen mogen niet worden bekleed met brandwerende materialen tenzij er geen monumentale waarden in het geding zijn.Gietijzeren en stalen onderdelen mogen alleen met brandwerende verf worden behandeld, als daarmee de expressie van aanwezige detaillering niet verloren gaat.

 

9.6 Meer informatie over installaties 

Literatuur: 

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998, pp. 81-88. Calis, van, P. Brandpreventie en monumenten, Den Haag 2003. Halbertsma, M., Het Nederlandse interieur in beeld, 1600-1900, Waanders uitgeverij, 2001. Koopmans, B., Rijk van binnen, Stokerkade cultuurhistorische uitgeverij, 2009. Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004, pp. 115-120.

 

 

Hoofdstuk 10 Energiebesparende maatregelen

10.1 Algemeen 

De aanwezige monumentale waarden zijn samen met de technische en fysische condities van het monument bepalend voor de mogelijk te nemen energiebesparende maatregelen. Indien een maatregel of voorziening de monumentaliteit aantast of de technische conditie van het monument ondermijnt, zal van de maatregel of voorziening moeten worden afgezien of met een lager niveau genoegen worden genomen. Het is van belang dat de te nemen maatregelen op elkaar zijn afgestemd. Er zijn maatregelen denkbaar waarvan het doorvoeren vanuit monumentaal oogpunt niet bezwaarlijk zou zijn, maar die in combinatie de thermische of fysische balans verstoren.Naast de reguliere isolerende beglazing en isolatiematerialen zijn er diverse producten in de handel met een beperkte warmtedoorgangscoëfficient die een oplossing zouden kunnen bieden voor problemen die zich voordoen bij het na-isoleren van monumenten. De materiaal- en systeemkeuze kunnen mede bepalend zijn voor de mogelijkheden en de energiebesparende resultaten.

 

10.2 Energiebesparende maatregelen bij vensters 

Bij het toepassen van isolerende beglazing is een monumentenvergunning vereist. De aanwezige monumentale waarden kunnen er overigens toe leiden dat geen voorzieningen mogelijk zijn. Isolerende beglazing is niet toegestaan, tenzij er geen monumentale waarden in het geding zijn. Onder isolerende beglazing wordt zowel dubbel glas als gelaagd glas met isolerende eigenschappen verstaan. Indien er geen vergunning wordt gegeven voor isolerende beglazing, zal voor een andere oplossing, zoals een achterzetconstructie gekozen moeten worden. Isolerende voorzieningen aan de buitenzijde zijn niet toegestaan. Indien het bestaande raam omwille van isolerende beglazing aangepast mag worden, verdient buitenbeglazing geplaatst in stopverf de voorkeur. Indien de zwaarte van het raamhout niet toereikend is mag alleen met vergunning tot aanpassing of vervanging worden overgegaan als de bestaande ramen geen monumentale waarden vertegenwoordigen en/of in die mate in slechte technische staat verkeren dat ze niet te handhaven zijn. Indien een bestaand raam geen monumentale waarden vertegenwoordigt, zal het nieuwe raam in detaillering en materiaal voor alle overige onderdelen moeten aansluiten bij het monument. Indien een raam wel monumentale waarden vertegenwoordigt, maar onherstelbaar aangetast is, kan isolerende beglazing worden toegepast, mits het uiterlijk en de detaillering van het bestaande raam verenigbaar zijn met isolerende beglazing. Hierbij moet het aanzicht, de dagmaten, negge, zwaarte, en detaillering vanaf de buitenzijde ongewijzigd blijven, tenzij het interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt, dan zal ook aan de binnenzijde het uiterlijk ongewijzigd moeten blijven. Het aanbrengen van isolerende beglazing heeft overigens weinig effect zonder een verbetering van de kierdichting. De bestaande kozijnen mogen echter niet worden aangepast of vervangen ten behoeve van tochtdichtingsvoorzieningen of geleidingssystemen. Roedeverzwaring is niet toegestaan, Schijnroeden kunnen onder nadere voorwaarden worden toegestaan. Getrokken glas heeft de voorkeur boven floatglas. Oud glas en glas-in-lood ramen moeten worden gehandhaafd.

Bij het toepassen van dubbele beglazing dienen de afstandsprofielen te worden uitgevoerd in kleur of met een zwarte kern in plaats van blank metaal. Indien een interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt, is een achterzetraam toegestaan met vergunning. De detaillering en de onderverdeling van het achterzetraam moet verenigbaar zijn met het monumentale raam. De ruimte tussen het raam en het achterzetraam dient met buitenlucht geventileerd te worden, op een zodanige wijze dat de monumentale onderdelen niet materiaaltechnisch of visueel worden aangetast.

 

10.3 Energiebesparende maatregelen bij gevels 

De wens tot het isoleren van buitenmuren leidt vaak tot problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn, zullen koudebruggen onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden, vaak juist bij balkopleggingen en gevelankers hetgeen tot ernstige schade leidt. Het aanbrengen van isolatiemateriaal mag geen fysische veranderingen tot gevolg hebben die schade aan het monument toebrengen. De isolatie van de wanden moet afgestemd zijn op het totale pakket van isolatievoorzieningen. Een in verhouding tot de overige isolatievoorzieningen relatief dik isolatiepakket kan tot schade leiden.

Voorzetwanden en binnenisolatiesystemen mogen niet worden toegepast als monumentale interieuronderdelen worden aangetast of aan het zicht onttrokken. Bij binnenwanden die een monumentale waarde vertegenwoordigen doordat ze in de loop van de jaren wat gegolfd zijn, heeft een buigzame en de gevel ‘volgende’ isolatieplaat de voorkeur boven een strakke en vlakke wand. Buitenisolatiesystemen zijn niet toegestaan.Indien strijkbalken en strijkspanten dermate dicht op de gevel liggen dat er niet afdoende isolatiemateriaal tussen het constructieonderdeel en de buitenwand kan worden aangebracht, of monumentale plafonds verhinderen dat de isolatievoorziening kan worden doorgezet, moet van de isolerende maatregel worden afgezien. Een strijkspant of strijkbalk mag niet verplaatst worden, tenzij de gevolgen voor de monumentale waarde beperkt zijn. Indien er sprake is van een houtskelet, moer- en kinderbintconstructie, of anderzijds bijzondere historische constructies, is het verplaatsen van onderdelen uitgesloten. Een strijkbalk of strijkspant mag niet aan de “koude” zijde van de isolatie komen. Bij het toepassen van binnenisolatie moet ter voorkoming van inwendige condensatie aan de “warme” zijde een dampremmende folie worden aangebracht.

 

10.4 Energiebesparende maatregelen bij daken 

Isolatie aan de buitenzijde van het dakbeschot is alleen toegestaan als de daklijn niet gelijk komt met of hoger komt dan de gevellijn van de voor- of achtergevel en de resterende gootbreedte minimaal 15 cm bedraagt, tenzij de bestaande goot dit niet toelaat. Indien mogelijk, is na vergunning het ophogen en /of verbreden van de goot toegestaan.Indien een warm-dak niet mogelijk is, kan aan de binnenzijde isolatie worden aangebracht, waarbij een goede ventilatie met buitenlucht tussen de isolatie en het dakbeschot moet worden gewaarborgd. Aan de warme zijde van het isolatiemateriaal moet dampdichte folie worden aangebracht. Afdichtingsmiddelen als kit en PUR-schuim zijn niet toegestaan. Historische kappen dienen voldoende geventileerd te worden.

 

10.5 Energiebesparende maatregelen bij vloeren en plafonds 

Voor het aanbrengen van isolerende voorzieningen mogen geen monumentale onderdelen verwijderd of ontmanteld worden. Bij monumentale interieurs, waarvan de ruimte een eenheid vormt, is een verlaagd plafond niet toegestaan zonder vergunning.Indien toegestaan, dienen verlaagde plafonds zodanig te zijn aangebracht dat de bevestigingsmiddelen eventuele monumentale onderdelen niet aantasten. Installaties, zoals elektrische leidingen mogen niet door monumentale onderdelen, worden doorgevoerd. Verhoogde of zwevende vloeren mogen niet leiden tot het inkorten van monumentale deuren. Verhoogde en zwevende vloeren mogen niet leiden tot het aanpassen of verplaatsen van monumentale trappen. Monumentale onderdelen, zoals lambriseringen of plinten die onderdeel zijn van het interieur, mogen niet geheel of gedeeltelijk door verhoogde vloeren aan het zicht onttrokken worden.

 

10.6 Ventilatie 

Bij mechanische of balansventilatie moeten de installaties zodanig zijn aangebracht dat geen schade wordt toegebracht aan historisch waardevolle interieurs of constructieve elementen. De installaties moeten zodanig zijn gesitueerd dat de visuele gaafheid van het interieur niet wordt aangetast. Ventilatieroosters of suskasten zijn niet toegestaan. Indien het vervangen van de ramen is toegestaan mag een verholen ventilatievoorziening worden aangebracht. Muurventilatieroosters of muursuskasten zijn niet toegestaan zonder vergunning. Indien er geen monumentale waarden in het geding zijn, kunnen ventilatievoorzieningen in de achtergevel aangebracht worden. De ventilatie dient bij voorkeur via voorzieningen op het dak te worden geregeld, maar wel op een wijze dat de monumentale waarden van de interieurs niet worden aangetast.Indien een monument wordt nageïsoleerd, moet grote zorg besteed worden aan de ventilatie. Zonder een deugdelijke ventilatie kan het nageïsoleerd monument grote schade ondervinden door te hoge vochtconcentraties in het pand. De voorzieningen mogen echter geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.

  10.7 Zonne-energie 

Zonnepanelen zijn alleen met vergunning toepasbaar. Bij daken die zijn gedekt met leien, koper, losages of een zeldzame bedekking zijn collectoren niet toegestaan. Indien een dak een prominent onderdeel is van de architectuur of het monumentale voorkomen van een monument, zijn voorzieningen om zonne-energie op te vangen niet toegestaan. Zonnecollectoren mogen niet in een hoek ten opzichte van het dakvlak worden aangebracht. Zonnecollectoren mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied. De onderliggende pannen mogen niet blijvend verwijderd worden.

 

10.8 Meer informatie over energiebesparende maatregelen 

Literatuur: 

Boeder, K. e.a., Monumenten Onderhouden. Gids voor uw monument, 1998. Herenhuis,  november/december 2009, pp. 76-83. Stokroos, M., Monumenten in gebruik, 2004.

 

 

Hoofdstuk 11 Aanvullende uitvoeringseisen

11.1 Tijdens de uitvoering aangetroffen vondsten 

Indien tijdens de uitvoering van vergunde werkzaamheden historische onderdelen te voorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij de gemeente. Indien noodzakelijk kan de gemeente een revisie van het bouwplan eisen in aanvulling op de verleende vergunning.

11.2 Toegankelijkheid tijdens de werkzaamheden 

De uitvoerenden moeten medewerkers van de gemeente de mogelijkheid bieden tijdens de werkzaamheden onderzoek uit te voeren.

11.3 Bescherming tijdens de werkzaamheden 

Een monument moet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ten alle tijde voldoende tegen weersinvloeden beschermd zijn.Historisch waardevolle elementen moeten daarnaast extra beschermd worden tegen beschadigingen.

11.4 Tijdelijke opslag van onderdelen 

Onderdelen die hergebruikt zullen worden, maar voor de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk worden gedemonteerd moeten droog, geventileerd en beschermd tegen mogelijke beschadigingen worden opgeslagen.

11.5 Tijdelijke veiligheidsvoorzieningen 

Stut- en stempelconstructies moeten zodanig worden aangebracht dat zij geen schade kunnen veroorzaken aan historisch waardevolle elementen. Steigers moeten zodanig geplaatst en bevestigd worden, dat de schade aan de gevel tot een minimum beperkt blijft. Steigers mogen niet aan geveltoppen worden “gehangen”.Verankeringselementen moeten bij demontage worden verwijderd en de ontstane gaten moeten gevuld worden met daartoe geëigende, bij het monument passende materialen.

11.6 Permanente veiligheidsvoorzieningen 

Veiligheidsvoorzieningen voor inspectie zijn toegestaan mits de aan te brengen voorzieningen geen monumentale onderdelen aantasten en zij niet prominent aanwezig zijn.Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud zijn alleen toegestaan indien de bereikbaarheid met bijvoorbeeld hoogwerkers niet redelijkerwijs mogelijk is en de noodzaak van regulier onderhoud aanwezig is.

 

Hoofdstuk 12 Adviseurs

12.1 Algemeen Voor het opstellen van plannen en het uitvoeren van werkzaamheden aan monumenten is deskundige en specifieke kennis vereist. Voorafgaande aan het gebruikelijke ontwerpproces van een architect of ontwerper is een onderzoekstraject noodzakelijk. Hierbij wordt gekeken naar de bouwkundige staat van het bouwwerk, maar ook zeker naar de bouwhistorische waarden van het bouwwerk. 12.2 Bouwtechnisch onderzoek Bij bouwtechnisch onderzoek wordt gekeken en vastgelegd hoe een bouwwerk er bij staat. De manier waarop dat gebeurt hangt af van het beoogde doel. Zo kijkt een makelaar, met een beperktere bouwkundige kennis, op een andere manier aan tegen de technische staat van een bouwwerk dan iemand die te hulp is geroepen in verband met geconstateerde vochtproblemen. Bij het doen van bouwkundig onderzoek is vakmanschap en veel ervaring bijzonder nuttig. Door vaak en goed kijken, maar ook ruiken, voelen en soms proeven kan men veel over een gebouw te weten komen zonder dat daaraan echt ingewikkelde apparatuur en onderzoekmethoden te pas komen. Het gaat om alledaagse methoden die in de tijd hun nut hebben bewezen. Onderzoek doen is vooral goed waarnemen, om vervolgens de geconstateerde gebreken uitgebreid in kaart te brengen. Door dit alles in tekening te zetten kan wellicht een patroon worden herkend en daarmee waarschijnlijk de oorzaak van de gebreken. Naast goed kijken kunnen we ook veel te weten komen door het meten van lengten, zakkingen en richtingen. 12.3 Bouwhistorisch onderzoek Om op een goed manier een restauratie voor te bereiden, is het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek van groot belang. Want om een goed restauratieplan te kunnen maken moet je het gebouw door en door kennen. Immers, achter de bestaande afwerkingslagen schuilt vaak een voor het oog onzichtbare ontwikkelingsgeschiedenis. Bouwsporen zijn lang niet altijd even herkenbaar. Door het gebouw ‘uit te pellen’ komen veel gegevens aan het licht. Dat uitpellen bestaat uit het wegnemen van allerlei interieuronderdelen die niet oud zijn en door de jaren heen zijn toegevoegd. Het bouwhistorisch onderzoek blijft in veel gevallen begrensd tot een opname door de architect die het restauratieplan gaat maken. In de praktijk zal een dergelijke opname zich beperken tot een globaal inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis van een pand en de nog aanwezige waarden. Diepgaand bouwhistorisch onderzoek is het werk van speciaal daartoe opgeleide onderzoekers. Voor de goede orde: bouwhistorisch onderzoek is gewenst maar zeker niet in alle gevallen vereist. Met name bij grotere projecten speelt uitgebreid bouwhistorisch onderzoek een grote rol. Naar gelang de omvang en de precieze vragen die moeten worden beantwoord kunnen allerlei specialistische onderzoekstechnieken worden toegepast: - Monumenten Inventarisatie Project;

- Quickscan;

- Bouwhistorische verkenning en waardestelling;

- Gedetailleerde opmeting van de bestaande toestand;

- Dendrochronologisch onderzoek;

- Kleurenonderzoek (welke kleuren zijn er in de loop van de jaren toegepast);- Materiaaltechnisch onderzoek (welke bouwmaterialen zijn toegepast);- Uitgebreid archief-, foto- en literatuuronderzoek;- Architectuurhistorisch en/of ander kunsthistorisch onderzoek;- Stedenbouwkundig onderzoek;

- Tuinhistorisch onderzoek;

- Historisch of historisch-geografisch onderzoek. Bouwhistorisch onderzoek levert nieuwe kennis op van de historische bebouwing, waardoor een object beter kan worden beheerd. De beoordeling van een bij onze gemeente ingediend restauratieplan gebeurt tegen de achtergrond van de resultaten die een bouwhistorisch onderzoek heeft opgeleverd. 12.4 Subsidiabele kosten Subsidiabel zijn de kosten van:

- Het uitvoeren van een bouwtechnisch onderzoek (bijvoorbeeld conform NEN2767) en het opstellen van een bouwtechnische rapportage;ü Het opstellen van een restauratieplan (incl. tekeningen & berekeningen) tot een maximum van € 10.000;

- Bouw- en kleurhistorisch onderzoek, mits voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden;ü Specifieke onderzoeken, mits voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. 12.5 Meer informatie over adviseurs Literatuur:

Heruc, S. e.a., ‘Niet-destructief onderzoek naar monumentale gebouwen’, in Praktijkboek Instandhouding Monumenten, 2000.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, publicatie: Architectuur en Stedenbouw: nr. 1 (1998), ‘Leidraad voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek’.

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, publicatie: Restauratie en beheer: nr. 25 (2005), ‘Kleurenonderzoek’.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed e.a., Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, 2009.

Stenvert, R. e.a., Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, 2007.

Hoofdstuk 13 Overzicht subsidiabele kosten

SUBSIDIEVERORDENING INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN WOERDEN 2010 Hierbij een opsomming van de subsidiabele kosten. Subsidiabel zijn de kosten van: Hoofdstuk 3: Onderbouw * Het herstel van funderingsconstructies;

* Het vervangen van funderingsconstructies indien herstel niet meer mogelijk is;

* De vervanging dan wel het aanbrengen van funderingspalen en/of damwanden;

* Het opvijzelen dan wel het rechtzetten van een monument;

* Het uitvoeren van funderingsonderzoek en opstellen van een funderingsrapportage. Hoofdstuk 4: Draagconstructie

4.2 Houtconstructies

* Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, versterken of gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de houten draag-, kap-, en vakwerkconstructies zoals onder andere balken, gootconstructies, gordingen, hijsbalken, kapspanten, muurstijlen en sporen;

* Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het herstellen of vervangen van houten elementen en onderdelen. 4.3 Dragend metselwerk

* Het herstel van scheuren en vervangen van kapotte stenen (inboeten);ü Het op bijpassende manier opnieuw aanbrengen van uitgevallen voegwerk;

* Het op bijpassende manier vervangen van voegwerk, doch uitsluitend omdat waterkerende werking van het metselwerk van de gevel niet meer voldoende is. 4.4 Betonconstructies

* Het herstel van scheuren;ü Het behandelen van betonconstructies tegen gevolgschade door roestende wapening;

* Het behandelen van betonconstructies, indien overlast van vocht niet door drainage alleen kan worden weggenomen, mits vooraf goedgekeurd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden. 4.5 IJzer- en staalconstructies

* Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, versterken of gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de stalen draag- en vakwerkconstructies;

* Het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het herstellen of vervangen van stalen elementen en onderdelen. Hoofdstuk 5: Gevels

5.3 Voegwerk

* Het op bijpassende manier opnieuw aanbrengen van uitgevallen voegwerk;ü Het op bijpassende manier vervangen van voegwerk, doch uitsluitend omdat waterkerende werking van het metselwerk van de gevel niet meer voldoende is. 5.4 Reparatie en inboeten

* Het herstel van scheuren en vervangen van kapotte stenen (inboeten).

5.5 Buitenpleisterwerk

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, herstellen van het buitenpleisterwerk;

* Het, indien dat om materiaaltechnische en/of constructieve redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van het buitenpleisterwerk. 5.6 Natuursteen

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, conserverend behandelen van natuursteenwerken, mits geadviseerd dan wel vooraf goed gekeurd door de gemeente;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van natuursteenwerken en natuursteen beeldhouwwerken;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van natuursteenwerken en natuursteen beeldhouwwerken. 5.7 Stoepen

* Het herstel van historische stoepen;ü Het vervangen van historische stoepen indien herstel niet meer mogelijk is. 5.8 Afwerking

* Het herstel van historische tegeltableaus. Hoofdstuk 6: Gevelsparingen 6.2 Houten vensters en deuren

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van houten vensters en deuren;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van houten vensters en deuren. 6.3 Stalen vensters en deuren

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van stalen vensters en deuren;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van stalen vensters en deuren. 6.4 Beglazing

* Het herstellen van glas-in-lood-beglazing;

* Het aanbrengen van tegen teloorgang en vandalisme beschermende voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Hoofdstuk 7: Daken 7.2 Dakbeschot * Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van het dakbeschot;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van het dakbeschot. 7.3 Dakpannen

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de pannen dakbedekking (incl. aansluitingen);

* Een bescherming tegen vocht/water door middel van vochtwerende, dampremmende lagen mits bouwfysisch noodzakelijk en vooraf goedgekeurd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de pannen dakbedekking (incl. aansluitingen). 7.4 Leien

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de leien dakbedekking (incl. aansluitingen);

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de leien dakbedekking (incl. aansluitingen). 7.5 Rieten daken

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de rieten dakbedekking (incl. aansluitingen);

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de rieten dakbedekking (incl. aansluitingen).

7.6 Metalen als dakbedekking

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van de metalen dakbedekking (incl. aansluitingen);

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de metalen dakbedekking (incl. aansluitingen).

7.7 Voorzieningen in en op het dak

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van decoratieve metalen ornamenten (zoals een bol, haantje, kruis, windvaan, wijzerplaat en zonnewijzer). 7.8 Goten en hemelwaterafvoeren

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van goten c.q. gootbekleding, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren;

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van goten c.q. gootbekleding, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren. Hoofdstuk 8: Interieurs

8.2 Vloeren

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische vloerafwerkingen. 8.4 Plafonds

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische plafonds cq. plafondschilderingen en plafonddecoraties. 8.5 Binnenpleisterwerk

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historisch binnenpleisterwerk. 8.6 Behangsels

* Het, indien dat om materiaaltechnische redenen of andere redenen noodzakelijk is, herstellen van historische behangsels. 8.7 Trappen

* Het herstel van historische trappen;

* Het gedeeltelijk vervangen van historische trappen indien herstel niet meer mogelijk is. 8.8 Liften

* Het herstel van historische liften;

* Het gedeeltelijk vervangen van historische liften indien herstel niet meer mogelijk is. Hoofdstuk 9: Installaties 9.2 Verwarming

* Het herstel van historische verwarmingsinstallaties. 9.3 Elektriciteit

* Het herstel van historische elektrische installaties. 9.4 Watervoorziening en sanitair

* Het herstel van historische watervoorziening en sanitair. Hoofdstuk 12: Adviseurs

* Het uitvoeren van een bouwtechnisch onderzoek (bijvoorbeeld conform NEN2767) en het opstellen van een bouwtechnische rapportage;

* Het opstellen van een restauratieplan (incl. tekeningen & berekeningen) tot een maximum van € 10.000;

* Bouw- en kleurhistorisch onderzoek, mits voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden;

* Specifieke onderzoeken, mits voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden.

Hoofdstuk 14 Begrippenlijst

Aanhelen

Repareren in oorspronkelijk profiel

 

Afzanden

Losraken van zanddeeltjes uit baksteen of natuursteen

 

Conserveren

Het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is de toestand van het erfgoed te consolideren, geconstateerd verval tegen te gaan of verval te verhinderen waarvan men de zekerheid heeft dat het binnen afzienbare tijd zal gaan optreden

 

Dendrochronologisch onderzoek

Onderzoek naar de ouderdom van hout

 

Glas, floatglas

Volledig vlak glas

 

Glas, getrokken glas

Historisch glas met lichte oneffenheden. Ook wel ‘monumentenglas’ genoemd

 

Hydrofoberen

Met een chemisch middel (tijdelijk) waterafstotend maken van bakstenen of natuursteen (bijvoorbeeld bij gevels)

 

Inboeten

Aanbrengen van een nieuw stuk metselwerk, natuursteen of glas op een plaats waar het oorspronkelijke werk beschadigd of verweerd is

 

Koudebrug

Plaats aan de buitenzijde van een gebouw waar de buitentemperatuur vrijwel onbelemmerd kan doordringen tot aan de binnenzijde

 

Metselverband

Wijze of motief waarin stenen zijn gemetseld

 

Negatieve kleef

Neerwaartse schachtwrijving langs een funderingspaal

 

Onderhoud

Sober en doelmatig uit te voeren periodieke werkzaamheden die er op gericht zijn de bouwkundige staat van een monument in stand te houden of toekomstig groot onderhoud of restauratie te voorkomen of uit te stellen

 

Patina

Beschermende oxidatielaag op metaal of ouderdomskenmerk op baksteen of natuursteen

 

Persienne

Plankjes die dienen als zonwering

 

Portlandcement

Chemisch hardende kalkmortel

 

Raveelbalk

Dwarsbalk in de balklaag, waardoor een trapgat ontstond

 

Reconstructie

Het maken van een voorstelling van de vroegere toestand van het gebouw of bouwdeel door opmeting, opgraving, gebruik van oude afbeeldingen of van de veronderstelde oorsprong

 

Restauratie

Het treffen van voorzieningen tot opheffing van (bouwtechnische) gebreken, noodzakelijk voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van het monument, die het normale onderhoud te boven gaan

 

Reversibiliteit

Een ingreep is volledig omkeerbaar (het kan ongedaan worden gemaakt)

 

Revisie

Herziening

Aldus vastgesteld op 28 september 2010 door de gemeenteraad.