Organisatie | Mook en Middelaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis gemeente Mook en Middelaar 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis gemeente Mook en Middelaar 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2016 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 12-04-2016 | Onbekend |
De taaltoets wordt, in opdracht van het Werkbedrijf Regio Rijk van Nijmegen, uitgevoerd door Capabel.
Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving
Artikel 9.Relatie met Wet inburgering
Indien de belanghebbende is begonnen met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, dan wordt hij geacht te hebben aangevangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a Participatiewet.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Indien de belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis is begonnen met een taalplan in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog, dan wordt hij geacht te hebben aangevangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a Participatiewet.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering d.d. 12 april 2016
De secretaris,
J.M.G. Smits – De Kinkelder
De burgemeester,
mr. drs. W. Gradisen
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op algemene bijstand bestaat en voor de bijstandsgerechtigden de arbeidsverplichting geldt. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Het volstaat dus dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven. Het betreft dan spreekvaardigheid, luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en leesvaardigheid.
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling heeft het Rijk er voor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis, door toevoeging van artikel 18b.
Artikel 2. Aantonen beheersing Nederlandse taal
Lid 1: Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan er van uit worden gegaan dat hij gedurende 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de Basisregistratie Personen (BRP). De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Dit kunnen ook diploma’s MBO, HBO of WO zijn.
·Lid 4: De wet legt een directe relatie tussen de arbeidsverplichting en de taaleis. Omgekeerd kan er dus ook een relatie worden gelegd tussen werken en beheersing van de Nederlandse taal. We nemen daarom aan dat als de belanghebbende recent heeft gewerkt, hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Onder a en b zijn bepalingen opgenomen over de duur van de gewerkte periode en over al dan niet aaneengesloten maanden.
In dit artikel is bepaald dat de taaltoets wordt uitgevoerd door Capabel.
In dit artikel zijn situaties/omstandigheden genoemd die er toe leiden dat geen taaltoets wordt afgenomen. Daarnaast is het op grond van de wet altijd mogelijk om vanwege bijzondere omstandigheden (o.a. in de persoon gelegen factoren) of dringende redenen af te zien van een taaltoets.
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Artikel 7 Het volgen van de voortgang van het taalplan
Het taalplan dient als basis voor het bepalen van de voortgang. Dit kan per persoon verschillend zijn. De wet bepaalt daarnaast al dat ieder halfjaar een taaltoets moet worden afgenomen.
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere momenten in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taalplan. De opsomming van voorbeelden is niet limitatief.
a.In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
• Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
c.Verder ontbreekt bij belanghebbenden, waarvan op basis van een medisch of psychologisch onderzoek is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Indien de belanghebbende een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, dan is hij actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Hij levert daarmee ‘voldoende inspanning’.
Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.