Organisatie | Tribuut belastingsamenwerking |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels fiscaal bestuurlijke boeten Tribuut 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels fiscaal bestuurlijke boeten Tribuut 2016 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2016 | Onbekend | 21-03-2016 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze regeling is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is.
Artikel 3 Ambtshalve vermindering
Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van artikel 65 van de AWR in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. Het beleid inzake artikel 65 van de AWR is van overeenkomstige toepassing op boetebeschikkingen
Artikel 4 Pleitbaar standpunt of avas
In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de heffingsambtenaar geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Bij avas wordt geacht dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.
Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen vermeld in deze regeling. Het opleggen van een boete is een vorm van straftoemeting. Daarom houdt de heffingsambtenaar rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen van deze regeling kan worden opgelegd. Deze omstandigheden vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting bij bestuurlijke boeten. Gelet hierop is de heffingsambtenaar bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op grond van artikel 16 tot en met artikel 19 bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.
Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.
De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de heffingsambtenaar; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. Indien de heffingsambtenaar op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De heffingsambtenaar hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.
Artikel 6 Strafverminderende omstandigheden
Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit (artikel 67n, tweede lid, van de AWR). De vergrijpboete kan worden gematigd tot 30 procent van het wettelijk maximum. Dit lid heeft alleen betrekking op aanslagbelastingen.
Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de heffingsambtenaar zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.
Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.
Artikel 7 Strafverzwarende omstandigheden
De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van deze regeling, op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot het wettelijk maximum verhogen.
Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.
Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.
Artikel 11 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete
De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening. De heffingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb. In de gevallen waarin dadelijk en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.
Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de heffingsambtenaar nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de heffingsambtenaar inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.
Artikel 14 Keuze tussen verzuimboete of vergrijpboete
Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.
Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete. De heffingsambtenaar dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete.
De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuim- als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. In de aanslagbelastingen kan bijvoorbeeld bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a van de AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van diezelfde aangifte (artikel 67d van de AWR).
Artikel 17 Vergrijpboete algemeen
Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent.
Artikel 19 Vergrijpboete navordering artikel 67e AWR
Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van deze regeling blijven de (oude) beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit. Indien ter zake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van dit (nieuwe) besluit van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.
TOELICHTING BELEIDSREGELS FISCAAL BESTUURLIJKE BOETEN TRIBUUT 2016
Het beleid is geactualiseerd in verband met de vorming van Tribuut. Het beleid van de belastingdienst en de VNG-modelregeling zijn uitgangspunt geweest voor het opstellen van dit beleid. Voor Tribuut is een aantal bepalingen van het rijksbeleid echter niet van toepassing. Die zijn achterwege gelaten dan wel aangepast aan situatie bij Tribuut. Om een leesbare en logisch doorlopende nummering te verkrijgen is met de nummering niet aangesloten bij het beleid van de belastingdienst. Het boetebeleid van de belastingdienst kent geen toelichting. In de memorie van toelichting, Tweede Kamerstuk, 32 128, nr. 3 is een uiteenzetting gegeven over de wijziging van het boetebeleid in de AWR. Op een aantal punten zal hierna een toelichting worden gegeven voor de situatie bij Tribuut.
Het begrip afwezigheid van alle schuld wordt in het rijksbeleid niet toegelicht. Dit betreft een leerstuk uit het strafrecht dat ook in het belastingrecht wordt toegepast. Afwezigheid van alle schuld betekent dat er sprake is van afwezigheid van enige verwijtbaarheid ten aanzien van het doen van een niet adequate aangifte. Voor een geslaagd beroep op AVAS is dwaling omtrent het recht of dwaling omtrent feiten vereist. Dat wordt niet gemakkelijk aangenomen: er bestaat tot op zekere hoogte een onderzoeksplicht. Zie onder meer Handelingen van de Tweede Kamer 1957/58, blz. 870 en J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2006, blz. 340-350. De belastingplichtige dient avas te stellen. Hij dient bij betwisting aannemelijk te maken dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt ingediend. (vgl. Hoge Raad, 15 juni 2007, nr. 42687, LJN: BA7184).
Artikel 15. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting artikel 67a van de AWR
In afwijking van het boetebeleid van de belastingdienst wordt onderscheid gemaakt tussen het niet doen van aangifte en het niet tijdig doen van aangifte. Het niet tijdig doen van aangifte is een minder zwaar verzuim dan het niet doen van aangifte.
Om wanverhouding tussen het verzuim en de boete te voorkomen is gekozen voor een vaste boete van € 50 bij het niet tijdig doen van aangifte. Door dit beleid vooraf te communiceren, onder meer bij het versturen van de aangiftebrief, gaat er naar verwachting een voldoende prikkel vanuit om tijdig te reageren. Dit bevordert de verwerking van de aangiftes omdat bij tijdige aangifte geen extra administratieve handelingen zoals het versturen van een aanmaning, verdere termijnbewaking, opleggen van een boete en mogelijk een bezwaarprocedure tegen de boete nodig is.
Voor de duidelijkheid wordt aangegeven wanneer er sprake is van een niet-tijdige aangifte. Van het niet doen van aangifte is sprake als er geen aangifte is of wordt ingediend of als de aangifte pas wordt ingediend nadat de (ambtshalve) aanslag is opgelegd.
In de aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3 AWR vermeldt de heffingsambtenaar een termijn van 10 dagen waarbinnen alsnog aangifte gedaan kan worden.
De boete voor het niet doen van aangifte is in beginsel gefixeerd op € 250. Het niet doen van aangifte kan tot problemen leiden bij de aanslagoplegging. Zo kan de hoogte van de aanslag moeilijk worden bepaald, hetgeen later kan leiden tot kostbare bezwaarschriftenprocedures. Het al dan niet bewust niet doen van de aangifte waardoor de kans bestaat dat de aanslag lager uitvalt dan materieel aan belasting verschuldigd is, moet zoveel mogelijk voorkomen worden.
Bij stelselmatige weigering aangifte te doen, zal de heffingsambtenaar de aanslag ambtshalve niet te laag willen vaststellen, maar om dat goed te kunnen beoordelen is vaak inzage in gegevens nodig die een belanghebbende dan vermoedelijk ook niet vrijwillig zal willen overleggen. In dergelijke gevallen is een hogere boete (tot het wettelijke maximum) verdedigbaar. De heffingsambtenaar zal voordat hij hiertoe overgaat normaliter al meerdere malen tevergeefs telefonisch en/of schriftelijk de belanghebbende hebben proberen te bewegen alsnog aangifte te doen. Het zevende lid geeft weliswaar aan dat bij opzet een vergrijpboete kan worden opgelegd. In bepaalde gevallen kan de vergrijpboete wettelijk zo beperkt zijn (door de hoogte van de aanslag), dat dit geen aantrekkelijk alternatief vormt. De verzuimboete kan in dergelijke gevallen, doordat een hogere boete kan worden opgelegd, meer recht doen aan de geschonden norm.
Artikel 17. Vergrijpboeten algemeen
In het tiende lid is opgenomen dat een vergrijpboete indien mogelijk ten minste € 250 bedraagt. Aangezien het stelsel van de vergrijpboete uitgaat van percentages van het aanslagbedrag, kan het voorkomen dat een vergrijpboete lager zou uitvallen dan een verzuimboete. Aangezien bij een vergrijp een zwaardere sanctie past dan bij een verzuim, is ervoor gekozen om een minimale drempel te introduceren. Die drempel is gelijk aan de verzuimboete voor het niet doen van aangifte.
Bij aanslagbedragen onder de € 250 leidt het toepassen van € 250 boete ertoe dat een boete van meer dan 100 percent wordt opgelegd. Dit zou in strijd komen met de artikelen 67d en 67e van de AWR. Daarom is de zinsnede “indien mogelijk” opgenomen.
Een en ander laat uiteraard de strafverminderende omstandigheden onverlet en ontslaat de heffingsambtenaar niet van het opleggen van een passende sanctie, rekening houdend met de relevante omstandigheden.