Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling voorschoolse educatie Amsterdam 2018 |
Citeertitel | Subsidieregeling voorschoolse educatie Amsterdam 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiën |
Externe bijlage | Tarievenblad |
Redactionele opmerking: De dag na bekendmaking in het Gemeenteblad is de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2017 | 02-10-2019 | nieuwe regeling | 11-07-2017 Gemeenteblad 2017, 126208 | - |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
a. ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;
b. Amsterdamse kinderen: kinderen die in de Basisregistratie Personen zijn ingeschreven als inwoner van de gemeente Amsterdam;
c. beleidsplan: het beleidsplan "Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters, beleidsplan 2018-2022", vastgesteld door het college op 7 februari 2017;
d. beroepskracht voorschoolse educatie: de beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
e. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
f. doelgroepkinderen: kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die wonen in de gemeente Amsterdam met een risico op (taal)achterstand dat is vastgesteld door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4 van het Ouder- en Kindteam;
g. Elektronisch Loket VVE: een systeem waarin ieder kind dat deelneemt aan of is aangemeld voor deelname aan voorschoolse educatie wordt geregistreerd;
h. gekoppelde voorschool: een voorschool die in het Electronisch Loket VVE is verbonden met één of meer vroegscholen en/of vroegschoolvarianten;
i. gekoppelde vroegschool: een vroegschool die in het Electronisch Loket VVE is verbonden met één of meer voorscholen;
j. groep: een vaste groep kinderen in de dagopvang, waarbinnen gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen worden opgevangen;
k. hbo'er in de voorschool: medewerker met een in de cao kinderopvang genoemd hbo-diploma of die het ‘Programma erkenning verworven competenties' succesvol heeft doorlopen en aanvullend de door de gemeente Amsterdam ontwikkelde scholing voor hbo'ers in een voorschool heeft gevolgd en wordt ingezet als coach of senior pedagogisch medewerker op de groep;
l. houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert;
m. kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de wet dat is gevestigd in Amsterdam en dat is opgenomen in het landelijk register kinderopvang;
n. kindvolgsysteem: een systeem waarin periodiek de voortgang van de ontwikkeling van een kind wordt geregistreerd;
o. landelijk register kinderopvang: het landelijk register, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
p. taakuren: uren die worden ingezetvoor indirecte werkzaamheden ten behoeve van de voorschoolse educatie. Tijdens de taakuren wordt de beroepskracht niet meegerekend bij het bepalen van de beroepskracht-kind ratio op de groep;
q. ouderbetrokkenheid: activiteiten van ouders gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van het kind;
r. toezichthouder: de toezichthouder als bedoeld in artikel 18 ASA 2013 en artikel 1.61 van de wet;
s. voorschool: een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd en als zodanig is geregistreerd in het landelijk register kinderopvang;
t. voorschoolse educatie: voorschoolse educatie zoals beschreven in het beleidsplan;
u. vroegschool: een basisschool met meer dan 10% gewichtenleerlingen krachtens de Wet op het primair onderwijs waar vroegschoolse educatie wordt uitgevoerd;
v. vroegschoolse educatie: vroegschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet op het primair onderwijs;
w. vroegschoolvariant: een basisschool met maximaal 10% gewichtenleerlingen krachtens de Wet op het primair onderwijs waar vroegschoolse educatie wordt uitgevoerd;
x. VVE: voor- en vroegschoolse educatie;
z. zorgcoördinatie: het organiseren en afstemmen met externe partners van zorgverlening aan en onderzoek bij kinderen waarover zorg is.
Artikel 2 Toepasselijkheid ASA 2013
De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 3 Doel subsidieregeling
Deze subsidieregeling is van toepassing op subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie en op activiteiten ter voorbereiding daarop. Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van gelijke en optimale ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaardoor het subsidiëren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie zoals omschreven in het beleidsplan.
Artikel 5 Subsidiabele activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie
De activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a, bestaan uit:
a. het opleiden van de beroepskrachten voorschoolse educatie tot startbekwaam volgens de Amsterdamse norm;
b. het aanschaffen van een methode voor voorschoolse educatie die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut en
c. het aanschaffen van een daarop aansluitend kindvolgsysteem.
Hoofdstuk 2 Subsidieplafond, verdeelsleutel en hoogte subsidiebedrag
Artikel 8 Hoogte subsidiebedrag
De subsidie voor het aanbieden van voorschoolse educatie wordt verleend op basis van een beredeneerde schatting van het gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar dat minimaal 400 uur voorschoolse educatie per jaar afneemt en het gemiddeld aantal doelgroepkinderen per groep en, indien van toepassing, voor ouderbetrokkenheid op de vroegschool: op basis van het genormeerd aantal groepen 1 en 2 op de gekoppelde vroegschool of vroegschoolvariant.
Artikel 10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
indien er op een kindercentrum waarvoor subsidie wordt aangevraagd, door de toezichthouder één of meer overtredingen zijn geconstateerd van de belangrijkste voorwaarden voor de wettelijke basiskwaliteit van kindercentra, bedoeld in artikel 13 lid 1 van deze regeling: gegevens en documenten waaruit blijkt dat en binnen welke termijn deze overtredingen zijn respectievelijk worden hersteld en hoe deze overtredingen in het vervolg worden voorkomen;
In afwijking van het eerste lid, onder b, c, en d, van dit artikel, kan bij een aanvraag om subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b en artikel 4 lid 2 sub a, worden volstaan met het verwijzen naar de meest recente rapportage over de kwaliteit van de voorschoolse educatie, voor zover daaruit blijkt dat wordt voldaan aan de onder het eerste lid, onder b, c, en d genoemde kwaliteitsvoorwaarden.
Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie
Hoofdstuk 6 Vaststelling van de subsidie
Artikel 13 Vaststelling van de subsidie
De subsidie voor het aanbieden van voorschoolse educatie wordt maximaal vastgesteld op basis van het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar dat minimaal 400 uur voorschoolse educatie per jaar heeft afgenomen en het werkelijke gemiddeld aantal doelgroepkinderen per groep en, indien van toepassing, voor ouderbetrokkenheid op de vroegschool: op basis van het genormeerd aantal groepen 1 en 2 op de gekoppelde vroegschool of vroegschoolvariant.
Op 15 maart 2017 heeft de Gemeenteraad het Beleidsplan voor de periode 2018-2022 Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters vastgesteld. Met dit beleidsplan geeft de gemeente verder vorm aan het reeds in 2016 geïntroduceerde ontwikkelrecht voor jonge kinderen. Het beleidsplan steunt daarbij op drie pijlers:
Deze subsidieregeling richt zich nadrukkelijk op de eerste pijler: het borgen van de kwaliteit van voorschoolse educatie binnen kinderdagverblijven die als voorschool geregistreerd staan. Hierin zijn enkele wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige regeling. De voornaamste wijzigingen zijn:
Gelijktijdig met het vaststellen van het beleidsplan Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters, het kader voor deze subsidieregeling, heeft de gemeenteraad een motie inzake het stellen van extra voorwaarden aan instellingssubsidie vve, aangenomen. Deze motie verzoekt het College van B&W om middels subsidievoorwaarden te stimuleren dat peutervoorzieningen aan de slag gaan om daadwerkelijk vve aan te bieden en doelgroepkinderen aan te trekken en om organisaties uit te sluiten van subsidie als zij deze intentie niet hebben. Deze punten zijn in de subsidieregeling verwerkt.
Per 1 januari 2018 wordt de regelgeving voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven geharmoniseerd. Dit betekent dat alle peuterspeelzalen worden omgezet in kinderdagverblijven. Deze subsidieregeling sluit tevens aan bij de harmonisatie.
Artikel 1 - Begripsomschrijving
Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
Artikel 2 - Toepasselijkheid ASA 2013
Voorliggende subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn.
Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. Hieronder wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel nadere uitleg gegeven.
Artikel 3 - Doel subsidieregeling
Het is belangrijk dat kinderen optimale ontwikkelkansen krijgen en elkaar op jonge leeftijd al tegenkomen. Doel van deze subsidieregeling is om ervoor te zorgen dat er voor àlle Amsterdamse peuters een kwalitatief goed aanbod van voorschoolse educatie beschikbaar is.
Binnen deze doelstelling is er een extra focus op doelgroeppeuters, kinderen die het risico lopen op een taal- en/of ontwikkelingsachterstand omdat zij opgroeien in een taalarme omgeving. Amsterdam heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd om deze groep kinderen goede voorschoolse educatie te laten volgen. Het bereik onder deze groep peuters is hoog in de stad en dat wil de gemeente vasthouden. Juist voor deze groep kinderen is het van belang dat zij volop deelnemen aan het ontwikkelaanbod, zodat zij met zo min mogelijk achterstand aan de basisschool beginnen. De Wet op het primair onderwijs legt gemeenten bovendien de taak op om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voor- en vroegschoolse educatie voor doelgroepkinderen. Middels deze subsidieregeling stelt de gemeente kinderopvangorganisaties in de stad in staat om een kwalitatief goed en adequaat aanbod van voorschoolse educatie te realiseren.
Artikel 4 - Subsidiabele activiteiten
Er is in deze subsidieregeling een duidelijk onderscheid aangebracht tussen het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie en het verlenen van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie in lijn met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in het beleidsplan.
Daarmee is een fasering tot stand gebracht die ervoor zorgt dat een organisatie alleen een subsidie voor het uitvoeren van vve ontvangt, als aan alle kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan.
Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van vve heeft tot doel om het aanbod van kwalitatief goede peutervoorzieningen te vergroten. Er wordt daarom in beginsel geen subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van vve verleend, wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.
Een eenmalige subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van vve, kan gedurende het gehele jaar worden aangevraagd. Zodra een kinderopvangorganisatie heeft aangetoond dat aan de kwaliteitseisen van de wet en de gemeente kan worden voldaan, kan subsidie aangevraagd wordenvoor het uitvoeren van voorschoolse educatie. Hieruit volgt dat ook de eerste subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie gedurende het hele jaar aangevraagd kan worden. Subsidie voor het hierop volgende kalenderjaar dient, conform ASA 2013, aangevraagd te worden voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 5 - Subsidiabele activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie
Tot de activiteiten waarvoor een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie kan worden verleend, behoort onder andere het opleiden van beroepskrachten zodat deze startbekwaam zijn. Dit betekent dat de beroepskrachten beschikken over de basiskennis van het leervermogen en de ontwikkeling van jonge kinderen en de vaardigheden hebben om deze ontwikkeling te ondersteunen en te stimuleren. Daarnaast geldt dat zij moeten voldoen aan de Amsterdamse taalnorm voor vve. Scholieren die recent de opleiding hebben afgerond aan een ROC in de regio Amsterdam, zijn tijdens hun opleiding al tot dit niveau opgeleid. Eerder of elders afgestudeerde beroepskrachten dienen de basistraining vve te volgen om bijgeschoold te worden.
De subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van vve kan, in het geval een organisatie hier nog niet over beschikt, ook ingezet worden voor de aanschaf van een erkend, integraal vve-programma dat is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Programma's worden uitsluitend in deze databank opgenomen als zij voldoende aannemelijk hebben kunnen maken bij te dragen aan de ontwikkeling van kinderen op de ontwikkelgebieden: taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Om de ontwikkeling van kinderen binnen deze domeinen in beeld te brengen, gebruiken organisaties een kindvolgsysteem. Voor organisaties die hierover nog niet beschikken, geldt dat zij de eenmalige subsidie voor een deel aan kunnen wenden om zo'n systeem aan te schaffen.
Artikel 6 - Subsidiabele activiteiten bij het uitvoeren van voorschoolse educatie
Permanente educatie van de beroepskrachten voorschoolse educatie
Subsidiemiddelen ten behoeve van permanente educatie kunnen worden ingezet voor training, coaching en opleiding van beroepskrachten op het gebied van voorschoolse educatie. Permanente educatie wordt ingezet voor competenties die op teamniveau van belang zijn voor het bieden van kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie. De organisatie voert beleid op het gebied van coaching en training van medewerkers en stelt jaarlijks een opleidingsplan vast.
De inzet van een hbo'er in de voorschool teneinde de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen en te borgen
De inzet van een hbo'er in de voorschool kan middels twee varianten worden gerealiseerd: de (senior) pedagogisch medewerker op de groep en de coach.
Bij de hbo'er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo'er die eveneens op de groep staat. De hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep draagt zorg voor een verhoging en borging van de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie. Het is de bedoeling dat de hbo'er één van de twee huidige pedagogisch medewerkers op de groep vervangt. Voor de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over:
De hbo'er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient tenminste 600 uur per jaar te worden ingezet.
De hbo'er als coach wordt ingezet voor coaching van de pedagogisch medewerkers op de groep om de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie te borgen en verhogen. Voor de hbo'er als coach geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over een certificaat van de Amsterdamse training hbo'er in de voorschool, variant hbo'er als coach. De hbo'er als coach dient gemiddeld tenminste 100 uur per groep per jaar te worden ingezet. De minimale inzet is niet van toepassing indien er sprake is van aanvullende coaching op een groep waar al een senior pedagogisch medewerker wordt ingezet.
De inzet van de hbo'er in de voorschool zoals bedoeld in deze subsidieregeling is uitsluitend aanvullend op de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker zoals bedoeld in de wet kinderopvang.
Als pedagogisch medewerkers zorgbehoeften signaleren bij kinderen, is het relevant dat er passende ondersteuning geregeld wordt. De kinderopvangorganisatie is verantwoordelijk voor het organiseren van deze ondersteuning. Een zorgstructuur is integraal onderdeel van een kwalitatief goed vve-aanbod. De wijze waarop een organisatie dit vormgeeft kan echter verschillen. Voor sommige organisaties zal dit betekenen dat er zorgcoördinatie ingezet wordt vanuit de eigen organisatie, door zorgcoördinatie in dienst te nemen bij de organisatie. Het gaat hierbij om hbo'ers met relevante kennis van de ontwikkeling van het jonge kind. Voor andere kinderopvangorganisaties past het beter om dit extern te beleggen. In overleg met de kinderopvangsector kijkt de gemeente of bij de laatste variant de benodigde ondersteuning gezamenlijk georganiseerd kan worden. Voor de signalering van zorgbehoefte en het eerste gesprek is de kinderopvang zelf verantwoordelijk.
Stimuleren van ouderbetrokkenheid
De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan met een visie, doelen en gerichte ondersteuning dat is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten van ouders en door zich te richten op de vier subdoelen zoals beschreven in het beleid ouderbetrokkenheid. Subsidie voor ouderbetrokkenheid op vroegscholen, zoals genoemd in artikel 6 lid 2, wordt slechts aan één daaraan gekoppelde voorschool verleend.
Artikel 7 - Subsidieplafond en verdeelsleutel
Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende activiteiten die op grond van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de ASA 2013 bevat verdere uitleg over het subsidieplafond.
Een aanvraag die voldoet aan de criteria in deze regeling, wordt gehonoreerd totdat het subsidieplafond bereikt is. Indien het subsidieplafond voor een periodieke subsidie niet toereikend is, wordt het beschikbare bedrag evenredig verdeeld over de aanvragen die voldoen aan de criteria voor subsidieverlening. In geval het subsidieplafond voor een eenmalige subsidie niet toereikend is, worden de aanvragen in behandeling genomen op volgorde van binnenkomst.
Bij de beoordeling van de aanvragen dient het College zich, ondanks de doelstelling in het beleidsplan om te sturen op een kwalitatief goed aanbod voor alle peuters, ook rekenschap te geven van de wettelijke taak om voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen.
Artikel 8 - Hoogte subsidiebedrag
Het college stelt jaarlijks de tarieven vast waarmee de hoogte van het subsidiebedrag voor de subsidiabele activiteiten wordt bepaald. In het tarievenblad is aangegeven uit welke elementen de periodieke subsidie is opgebouwd. Na vaststelling worden de tarieven gepubliceerd in het Gemeenteblad.
De hoogte van de periodieke subsidie varieert aan de hand aan de hand van twee variabelen:
Voor de subsidieverlening hanteert de aanvrager het aantal peuters en doelgroeppeuters dat op het moment van aanvraag in de groep wordt opgevangen, of waarvoor met ouders reeds overeenkomsten voor minstens 400 uur per jaar zijn afgesloten. Indien de situatie op het moment van aanvraag sterk afwijkt van het aantal peuters en doelgroeppeuters dat de organisatie normaalgesproken in een groep opvangt, kan de aanvrager gemotiveerd, op basis van eerdere ervaringen, voor een ander aantal peuters en doelgroeppeuters aanvragen.
De subsidie wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld aantal peuters en doelgroeppeuters dat gedurende het jaar waarvoor de subsidie is verleend in de groep is opgevangen. Kinderen tellen mee voor de groepsprijs als ze minimaal 400 uur per jaar vve volgen. Dit blijkt bijv uit de overeenkomst die de ouders met de kinderopvangorganisatie hebben gesloten voor afname van een kindplaats op de voorschool. Indien een kind niet het gehele kalenderjaar deelneemt, worden die 400 uur naar rato meegeteld.
Een subsidie kan wel lager, maar niet hoger worden vastgesteld. Het is daarom van belang dat de aanvrager het schriftelijk aangeeft indien het aantal peuters en doelgroeppeuters in een jaar zodanig wijzigt, dat de vaststelling buiten de bandbreedte valt die is opgenomen in het tarievenblad.
Dit artikel voorziet erin dat subsidie alleen kan worden aangevraagd door de houder van een in het Landelijk Register Kinderopvang geregistreerd kinderdagverblijf, dat gevestigd is in Amsterdam.
Artikel 10 - Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Het genormeerd aantal groepen 1 en 2 komt tot stand op basis van het leerlingenaantal op teldatum 1 oktober van het voorgaande kalenderjaar. De gemeente zal een tabel met deze informatie beschikbaar stellen.
Artikel 11 - Weigering van de subsidie
Dit artikel bevat de gronden waarop subsidie kan worden geweigerd. De weigeringsgronden in lid 1 gelden voor alle subsidiabele activiteiten in deze regeling. In lid 2 zijn extra weigeringsgronden opgenomen voor activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van vooschoolse educatie. Lid 3 bevat extra weigeringsgronden voor de uitvoering van voorschoolse educatie.
Het doel van de subsidie is het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie. In verband daarmee heeft het college besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit van de vestiging op orde is. De Inspectie Kinderopvang beoordeelt in hoeverre er invulling is gegeven aan de kwaliteitseisen en voorwaarden. Het college maakt, indien de Inspectie Kinderopvang tekortkomingen constateert, de afweging welke consequenties daar aan worden verbonden voor het al dan niet toekennen van subsidie.
Onder lid 1 sub a zijn de belangrijkste voorwaarden voor de basiskwaliteit van kindercentra globaal genoemd. Hieronder vallen de volgende subcriteria of inspectie-items:
1.1.1 Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie.
1.1.2 Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.
Er worden dagelijks voldoende beroepskrachten ingezet voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen.
De houder, beroepskrachten, uitzendkrachten, stagiaires en andere personen die op het kindercentrum aanwezig zijn, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.
2.1.1 Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.
2.1.2 Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.
De houder biedt verantwoorde kinderopvang aan die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind. De houder voert hiertoe een zodanig pedagogisch beleid dat dit leidt tot verantwoorde kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
2.2.1 Houder draagt zorg voor het waarborgen van de emotionele veiligheid
2.2.2 Houder draagt zorg voor ontwikkelen persoonlijke competentie
2.2.3 Houder draagt zorg voor ontwikkelen sociale competentie
2.2.4 Houder draagt zorg voor overdracht normen en waarden
2.2.5 Houder en beroepskrachten handelen in de praktijk naar het pedagogisch beleidsplan
Opvang vindt plaats in stamgroepen of vaste groepen.
3.1.1 Houder biedt verantwoorde kinderopvang aan in een veilige omgeving.
3.1.2 Houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal één jaar oud.
3.1.3 Houder voert het beleid uit waardoor de veiligheid van de kinderen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.
3.2 Meldcode kindermishandeling
De houder heeft een meldcode kindermishandeling.
4.1.1 Houder biedt verantwoorde kinderopvang aan in een gezonde omgeving.
4.1.2 Houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal één jaar oud.
4.1.3 Houder voert het beleid uit waardoor de gezondheid van de kinderen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.
5.1 Elke (stam)groep beschikt over een afzonderlijke vaste ruimte.
5.2 Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m2 binnenspeelruimte beschikbaar.
5.3 De binnenspeelruimte is veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.
Voor toekenning van subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, toetst de Inspectie Kinderopvang of de houder van het kinderdagverblijf dat voorschoolse educatie aan wil bieden, binnen maximaal anderhalf jaar voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden op organisatieniveau.
Wanneer een kinderopvangorganisatie na toekenning van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, niet overgaat tot de aanvraag van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie, wordt de subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van vooschoolse educatie op nul vastgesteld en teruggevorderd.
Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van vve wordt ook niet toegekend wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.
Artikel 12 - Aanvullende verplichtingen
Dit artikel verplicht de subsidieontvanger tot het naleven van de daargenoemde verplichtingen gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend. De inhoud van de verplichtingen komt grotendeels overeen met de weigeringsgronden. Daarnaast gelden nog enkele andere verplichtingen. Zo is de subsidieontvanger bijvoorbeeld verplicht tot het meewerken aan een onderzoek naar voorschoolse educatie. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie van het aanbieden van kwalitatief goed aanbod voorschoolse educatie. Daarmee valt dit binnen de doelstelling van de subsidieregeling.
Artikel 13 - Vaststelling van de subsidie
Naast het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2½ tot 4 in de groep dat minimaal 400 uur voorschoolse educatie per jaar afneemt, en het aantal doelgroeppeuters in die leeftijdscategorie in de groep, zijn op de vaststelling alle artikelen van Afdeling 4.2.5 (De Subsidievaststelling) van de Awb van toepassing.
Artikel 14 - Overgangsbepaling