Organisatie | Zuidhorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn |
Citeertitel | Verordening Wmo Zuidhorn 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2009
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2009 | 14-11-2011 Westerkwartier, 30-11-2011 | Geen | |
01-01-2009 | 01-01-2009 | 01-01-2012 | Onbekend | 23-02-2009 Westerkwartier, 04-03-2009 | Onbekend |
De raad van de gemeente Zuidhorn;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2011;
gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de Wmo adviesraad en de adviescommissie gehandicaptenbeleid;
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen in verband met de plicht tot het compenseren van de beperkingen die een persoon, als bedoeld in artikel 1 onder g onderdeel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
vast te stelen de volgende verordening: 'Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn'.
In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:
compensatieplicht: de plicht van het college op basis van artikel 4 van de wet om aan een persoon met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van zijn beperking(en) op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hem in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, tenzij de belanghebbende zelf in staat is vanuit oogpunt van kosten zelf in de voorziening te voorzien.
gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van belanghebbende vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan belanghebbende gebruik moet kunnen maken;
gesprek: het contact na een aanmelding waarin met belanghebbende, eventueel in aanwezigheid van de mantelzorger, gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger, de gehele situatie wordt geïnventariseerd met betrekking tot de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden, via mogelijkheden van het sociale netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, wettelijk voorliggende, niet-wettelijk voorliggende, collectieve en individuele voorzieningen;
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, namelijk de plaats waar de belanghebbende daadwerkelijk de meeste nachten per jaar verblijft;
in aanmerking te nemen inkomen:
- het inkomen van belanghebbende indien hij 18 jaar of ouder is en niet gehuwd in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 5 van de wet;
- het gezamenlijk inkomen van belanghebbende en zijn echtgenoot indien belanghebbende gehuwd is in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 5 van de wet;
- het gezamenlijk inkomen van de ouders of pleegouders van belanghebbende indien hij jonger is dan 18 jaar en niet gehuwd in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 5 van de wet.
Voor het begrip ‘inkomen’ wordt aangesloten bij het inkomensbegrip, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen over het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin belanghebbende een aanvraag om een individuele voorziening heeft ingediend;
maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;
voorzieningen (met onderscheid in soort):
wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarmee het resultaat -als genoemd in afdeling II- geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. Deze voorziening is voorliggend op grond van artikel 2 van de wet;
niet-wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening waarop aanspraak kan worden gemaakt anders dan op grond van een wettelijke regeling en waarmee het resultaat -als genoemd in afdeling II- geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;
algemene voorziening: een voorziening die in de maatschappij beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;
individuele voorziening: een voorziening die door het college -ter uitvoering van artikel 4 van de wet- aan één belanghebbende wordt toegekend en waarop de regels bij en krachtens de wet van toepassing zijn.
voorzieningen (met onderscheid in vorm van verstrekking): voorziening in natura: een voorziening die in de vorm van goederen (in eigendom of in bruikleen) dan wel in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;
persoonsgebonden budget: een door het college vast te stellen geldbedrag zoals bedoeld in artikel 6 van de wet, als alternatief voor een voorziening in natura, om te gebruiken voor het te bereiken resultaat;
financiële tegemoetkoming: een door het college vast te stellen geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening al dan niet geheel of gedeeltelijk mee te bekostigen voor het te bereiken resultaat;
Artikel 1.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Bij het verstrekken van een individuele voorziening is belanghebbende die 18 jaar of ouder is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd wanneer het betreft:
- artikel 4.2 lid 1 a: een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;
- artikel 4.2 lid 1 b: een woningaanpassing;
- artikel 4.2 lid 1 g: een andere woonvoorziening;
- artikel 6.2 lid 1 b: een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;
- artikel 6.2 lid 1 e: een aanpassing aan (bruikleen) auto, gesloten buitenwagen of ander verplaatsingsmiddel;
- artikel 6.2 ;id 1 f: een scootmobiel;
Hoofdstuk 2 Te verstrekken individuele voorzieningen
Artikel 2.5 Verplichtingen bij verstrekking van het persoonsgebonden budget
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget wordt aan de belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:
Artikel 2.6 Verantwoording besteding persoonsgebonden budget door belanghebbende
Aanvullend aan de verantwoording als bedoeld in lid 3, gaat het college steekproefsgewijs na of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het is verstrekt. Belang- hebbende is verplicht de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waaronder in ieder geval de overeenkomst en de betalingsbewijzen, per ommegaande aan het college te verstrekken.
Artikel 2.7 Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1 van deze verordening heeft de belanghebbende niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet. Daarvan is in ieder geval sprake als zich een van de volgende situaties voordoet:
Artikel 2.8 Uitbetaling van persoonsgebonden budget
In afwijking van het eerste lid betaalt het college, op verzoek van de belanghebbende die jonger is dan 18 jaar of diens wettelijk vertegenwoordiger, het persoonsgebonden budget uit op een bankrekening van een organisatie die belast is met de ondertoezichtstelling op belanghebbende of die een reclasseringsmaatregel uitoefent.
Artikel 3 De te bereiken resultaten
De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:
Artikel 3.2 Soorten voorzieningen voor het voeren van een huishouden
De voorziening kan bestaan uit:
hulp bij het huishouden categorie 2 (HH2), die ingezet kan worden voor de volgende werkzaamheden:
1. ondersteuning bij verzorging van kinderen;
2. dagelijkse organisatie van het huishouden;
3. advies, instructie en voorlichting over huishoudelijke taken;
4. HH1-werkzaamheden, mits in combinatie met een of meerdere werkzaamheden als genoemd onder b.
Voor zover een mantelzorger beschikbaar is en in staat om huishoudelijke taken uit te voeren, wordt voor die taken geen voorziening verstrekt.
Artikel 3.6 Omvang van de voorziening
De omvang van de voorziening wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.
Artikel 3.7 Hoogte van het persoonsgebonden budget
Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, zoals vermeld in het Financieel Besluit, wordt jaarlijks door het college vastgesteld.
Artikel 4.4 Begrenzing bij verhuis- en inrichtingskosten
Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt slechts uitbetaald indien:
Artikel 4.5 Overigen voorwaarden bij woonvoorzieningen
Een woonvoorziening kan slechts worden verstrekt voor zover belanghebbende ervoor heeft gekozen te verhuizen naar een beschikbare woning die passend is gelet op zijn al bestaande beperkingen. Deze voorwaarde geldt niet indien het college van tevoren schriftelijke toestemming heeft verleend voor de verhuizing.
Artikel 4.6 Geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten
Geen tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt als belanghebbende verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, waardoor de belanghebbende geen zelfstandige huishouding meer voert.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt indien;
belanghebbende vanwege al langere tijd bij hem bekende omstandigheden, redelijkerwijs kan weten dat hij een aanvraag voor een woonvoorziening zal moeten doen, voor welke voorziening hij gelet op zijn inkomen heeft kunnen reserveren. Voor zover belanghebbende onvoldoende heeft kunnen reserveren kan een aanvullende- woonvoorziening worden verstrekt.
Artikel 4.10 Aanpassing van woonwagens
Het college verstrekt slechts een woonvoorziening voor aanpassingen aan woonwagens indien:
Het college legt in het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn de maximale aanpassingskosten vast indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan 10 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt.
Artikel 4.11 Aanpassing van woonschepen
Het college verleent slechts een woonvoorziening voor aanpassingen van een woonschip indien: de technische levensduur van het woonschip nog minimaal 10 jaar is en het woonschip nog minimaal 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.
Het college legt in het Financieel Besluit maatschappelijk ondersteuning Zuidhorn de maximale aanpassingskosten vast indien de technische levensduur van het woonschip minder dan 10 jaar bedraagt of het woonschip niet tenminste nog 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.
Artikel 4.12 Aanpassing van binnenschepen
Het college verleent slechts een woonvoorziening voor aanpassingen van een binnenschip indien de aanpassing betrekking op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:
Artikel 4.14 Terugbetaling meerwaarde na aanbouw aan de woning
De eigenaar van een woning, die krachtens de wet een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen voor een aan- en/of bijbouw aan de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de aanbouw, deze verkoop te melden. Deze verplichting geldt ook voor de eigenaar die de woning door vererving heeft verkregen.
Artikel 5.1 Verstrekken van een voorziening voor het zich verplaatsen in en rond de woning
Teneinde belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en rond de woning, kunnen een of meerdere individuele voorzieningen worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij zijn dagelijkse verplaatsingen.
Geen voorziening wordt verstrekt indien belanghebbende in een AWBZ-instelling of een op zorg gerichte instelling verblijft en recht heeft op verstrekking van een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Artikel 7.1 Verstrekking van sportvoorzieningen
Teneinde belanghebbende in staat te stellen om in sportverband medemensen te ontmoeten, kan een individuele sportvoorziening worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt waardoor hij niet kan deelnemen aan een sportactiviteit.
Afdeling 3 Procedurele bepalingen
Hoofdstuk 8 Inventarisatie van problemen en oplossingen
Artikel 8.1 Aanmelding en aanvraag
Aan een aanvraag voor een individuele voorziening gaat in beginsel een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:
Hoofdstuk 9 Het verkrijgen van een individuele voorziening
Artikel 9.3 Het maken van een afweging
Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen worden neemt het college het verslag van het gesprek of het medisch en/of ergonomisch advies, indien aanwezig, als uitgangspunt. Daarbij zal onderzoek gedaan naar de noodzaak en de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.
Hoofdstuk 10 Verplichtingen en bevoegdheden
Artikel 10.1 Inlichtingenplicht
Belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.
Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden, die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.
Artikel 10.4 Intrekking en wijziging
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van belanghebbende wijzigen als:
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening en het Financieel Besluit, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, die vermeld zijn in deze verordening en in het Financieel Besluit, verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.