Organisatie | Sittard-Geleen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels vervangen per 1 januari 2017 de beleidsregel bestuurlijke boete WWB, IOAW, IOAZ 2013.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 20-12-2016 | Onbekend |
vastgesteld door burgemeester en wethouders in de vergadering van 20 december 2016 gepubliceerd in het elektronisch gemeenteblad d.d. …
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;
het artikel 18a van de Participatiewet
het artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
het artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
het artikel 2 Boetebesluit sociale zekerheidswetten
overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de inbovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot het opleggen van de bestuurlijke boete;
de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW en artikel 13, eerste lid van de IOAZ;
Artikel 2. Schending inlichtingenplicht
Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen worden verstrekt uiterlijk de eerste dag van de maand, die volgt op de maand waarin de wijziging zich heeft voorgedaan of binnen de geboden hersteltermijn.
Artikel 3. Afstemming van de boete op de financiële omstandigheden
Het college vraagt actief bij het boetevoornemen om gegevens die de financiële draagkracht bepalen op het moment van boetebesluit.
Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten of vermogen heeft dan een uitkering:
En bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de maximale boete vastgesteld door het bedrag van de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet, in mindering te brengen op het netto inkomen per maand en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;
De fictieve draagkracht wordt vastgesteld op basis van de beslagvrije voet genoemd in artikel 475d Rv, waarbij geen rekening wordt gehouden met de verhogingen in dat artikel genoemd.
Artikel 5. Waarschuwing in plaats van boete
Het college ziet af van een bestuurlijk boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing, waarbij ten volle de mogelijkheden worden benut zoals genoemd in artikel 2aa Waarschuwing van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Deze beleidsregels zijn het sluitstuk van de eerdere jurisprudentie in 2014 en 2015, de daardoor gewijzigde SZW wetten per 1 januari 2017, waaronder Participatiewet en IOAW en IOAZ, en het gewijzigde Boetebesluit Socialezekerheidswetten. Samen maken de wet, het besluit en de keuzes die het college maakt in de bevoegdheden die wet en het besluit bieden, de uitvoering duidelijk naar de burger.
Handhaving omvat een breed scala aan instrumenten die moeten voorkomen dat burgers onterecht een uitkering ontvangen, met als sluitstuk het opleggen van een sanctie bij overtreding van de regels. Per 1 januari 2013 is de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet heeft als uitgangspunten solidariteit, preventie, fraude mag niet lonen en straffen is geen doel op zich.
Deze wet is aangepast per 1 januari 2017. Door deze wetswijziging is de gemeente verplicht om bij schending inlichtingenplicht de boete af te stemmen op de individuele situatie van de persoon in combinatie met de verwijtbaarheid. Naar aanleiding van jurisprudentie in 2015 en 2016 is nu wettelijk vastgelegd, dat iemand in de uiterste situatie door een boete niet langer dan twee jaar onder het minimum mag leven. De afstemming van de boete op de verwijtbaarheid en de ernst van de gedraging, heeft als basis schuld, waarbij van 50% bij gemiddelde verwijtbaarheid wordt uitgegaan en niet meer de 100% die eerder automatisch werd opgelegd als basis. Samen vormen deze twee dat de boete getoetst moet zijn aan de evenredigheid.
Ten opzichte van de vorige beleidsregels is het basisboetebedrag niet meer van toepassing, een gefixeerde boete mag niet meer automatisch worden opgelegd.
Eerste lid, het verstrekken van inlichtingen betreffende wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het bepalen van het recht op uitkering moeten via het mutatieformulier aangeleverd worden bij het college uiterlijk de eerste dag van de maand, die volgt op de maand waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.
Het college sluit bij boeteoplegging volledig aan bij het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Afstemmen op de individuele, dus ook financiële situatie is nodig om te voorkomen dat iemand door een boete langdurig onder het bestaansminimum moet leven. Het college moet rekening houden met de fictieve draagkracht.
Het college mag er vanuit gaan dat de cliënt over minimale draagkracht beschikt en hoeft deze niet nogmaals vast te stellen en niet opnieuw te vragen.
Voor een niet-cliënt op het moment van boeteoplegging (o.a. net boven minimum), die mogelijk wél over voldoende middelen en/of vermogen kan beschikken moet het college de boete dus ook afstemmen op de financiële situatie. Als een cliënt is uitgestroomd is het aan de belanghebbende om aan te tonen of zijn draagkracht mee moet wegen in het bepalen van de hoogte van de boete. Het college moet hier wel actief om vragen en uitleggen dat de financiële draagkracht van invloed is op de hoogte van de boete. De bewijslast ligt bij belanghebbende. Het vragen naar en wijzen op de invloed van draagkracht op de boete doet het college bij het voornemen tot opleggen van de boete.
De fictieve draagkracht voor de bepaling van de maximale boete, is het bedrag boven de beslagvrije voet. Deze voet wordt niet gecorrigeerd met de verhogingen geregeld in artikel 475d Rv. In 2016 is dat 90% van de bijstandsnorm. De basis is de bijstandsnorm voor die cliënt ten tijde van boeteoplegging.
Bij de kostendelersnorm wordt er in een gelijke verhouding met de bijstandsnorm, een bedrag bepaald dat maximaal beschikbaar is als fictieve draagkracht voor de boete.
De periode die volgt uit de verwijtbaarheid maal bovenstaande maandelijkse bedrag aan aflossingscapaciteit is de maximale boete. Dit wordt ook bij recidive gerespecteerd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Vanaf 1 januari 2017 is het verbod op meewerken door het college aan een minnelijke schuldregeling opgeheven, voor zover het een bestuurlijke boete betreft en het college werkt hieraan mee. Cf de wet kan het besluit tot kwijtschelding weer teruggedraaid worden als binnen 5 jaar na dit besluit weer een overtreding door eenzelfde gedraging wordt begaan.