Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zuidhorn

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Zuidhorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZuidhorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Zuidhorn
CiteertitelAfstemmingsverordening WIJ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1
  3. Wet investeren in jongeren, art. 41, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-07-201001-01-2012Onbekend

06-09-2010

Westerkwartier, 15-09-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Zuidhorn

De Raad van de gemeente Zuidhorn;

Gezien het advies van het Cliëntenplatform;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Zuidhorn

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 12, eerste lid onderdeel b en 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen in het kader van de Wet investeren in jongeren;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Zuidhorn

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidhorn;

    • b.

      Verlaging: een verlaging op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet;

    • c.

      Wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • d.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging als bedoeld in de artikelen 30 tot en 34 van de wet.

Artikel 2 Het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, in overeenstemming met deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde verlagingen, zowel in de hoogte als in de duur.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      De vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      De jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      De jongere niet heeft voldaan aan het verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11 vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet, of;

    • d.

      Het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een verlaging indien:

    • a.

      De gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend.

    • b.

      Het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 7 Ingangsdatum

  • 1.

    De verlaging wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 8 Samenloop

  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste verlaging opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 44 WIJ

Artikel 9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente (eerste categorie)

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging opgelegd van 5 % van de WIJ-norm.

  • 2.

    De duur van de verlaging wordt vastgesteld op één maand.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld indien de jongere zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging (recidive).

  • 4.

    Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging als bedoeld in lid 1 binnen 12 maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging als bedoeld in lid 1 wordt een verlaging van de WIJ-norm opgelegd voor de duur van 12 maanden.

  • 5.

    Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente (tweede categorie)

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging opgelegd van 10 % van de WIJ-norm.

  • 2.

    De duur van de verlaging wordt vastgesteld op één maand.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld indien de jongere zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging (recidive).

  • 4.

    Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging als bedoeld in lid 1 binnen 12 maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging als bedoeld in lid 1 wordt een verlaging van de WIJ-norm opgelegd voor de duur van 12 maanden.

  • 5.

    Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 6.

    Van een verlaging wordt afgezien:

    • a.

      Zodra ter zake van een gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen.

    • b.

      Zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met de belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 3 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 EN HET ZICH ZEER ERNSTIG MISDRAGEN

Artikel 11 Schending verplicht als bedoeld in artikel 45 en het zeer ernstig misdragen (derde categorie)

  • 1.

    Bij een gedraging inhoudende schending van een verplichting als bedoeld in artikel 45 van de wet wordt een verlaging opgelegd van 20% van de WIJ-norm.

    De volgende gedragingen worden daarbij onderscheiden:

    • a.

      Het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      Het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • c.

      Het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • d.

      Het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaam;

    • e.

      Het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • f.

      Het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

  • 2.

    Bij het zich ernstig misdragen tegenover het college of tegenover de in zijn opdracht werkende ambtenaren of medewerkers, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet, wordt een verlaging opgelegd van 20% van de WIJ-norm.

  • 3.

    De duur van de verlaging wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld indien de jongere zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet schendt (recidive).

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid kan een verlaging worden opgelegd van 100% van de WIJ-norm indien binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd in verband met het zich ernstig misdragen tegenover het college of tegenover de in zijn opdracht werkende ambtenaren of medewerkers als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, indien de jongere zich opnieuw ernstig misdraagt tegenover het college of tegenover de in zijn opdracht werkende ambtenaren of medewerkers als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet (recidive).

  • 6.

    Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste en tweede lid binnen 12 maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt een verlaging van de WIJ-norm opgelegd voor de duur van 12 maanden.

  • 7.

    Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet.

Artikel 12 Heroverweging

  • 1.

    Het college heroverweegt de in artikel 9, vierde lid, de in artikel 10 vierde lid en de in artikel 11, zesde lid, bedoelde verlaging, of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan 3 maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste 3 maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2.

    In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3.

    Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage genoemd in artikel 9, derde lid, artikel 10 derde lid en artikel 11 derde lid verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende,

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WIJ.

Artikel 15 Vervallen

De tijdelijke verordening Wet investeren in jongeren komt te vervallen en wordt hierbij ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 september 2010

De griffier, mevr. M.J. Slopsema

-Terpstra

De voorzitter, E. Fennema