Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Baarn

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Baarn 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBaarn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Baarn 2007
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Baarn 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 4 is gewijzigd op 31 maart 2010: toevoeging van een nieuw lid 3.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-05-201020-04-2012Nieuwe regeling

31-03-2010

Baarns Weekblad, Gemeentenieuws, 12 mei 2010

Raadsbesluit 31-10-2007
16-11-2007

31-10-2007

Baarns Weekblad 08-11-2007

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN BAARN 2007

De raad van de gemeente Baarn;

gezien het voorstel van het college van 18 september 2007;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN BAARN 2007

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van Baarn;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen vanaf twee jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende een of meerdere dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • f.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • g.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde normen.

     

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding bij het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft op het formulier aan voor welke ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van de verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

     

    3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 16 eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6. Register

  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

     

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    De houder van een peuterspeelzaal organiseert het werk op zodanige wijze, voorziet de zaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3.

    De houder is verplicht de aanwijzingen van de brandweer op te volgen.

  • 4.

    De houder is verplicht tweejaarlijks brandweeroefeningen te houden met de opgevangen kinderen, beroepskrachten en hulpkrachten;

  • 5.

    De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal werkzame personen; kopieën van diploma’s dienen, indien gevraagd door de toezichthouder of het dagelijks bestuur, te worden overgelegd;

  • 6.

    De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal opgevangen kinderen waarin vermeld zijn de namen, adressen, de inentingsgegevens, de betreffende huisarts, bereikbaarheid van de ouders en relevante gegevens inzake gezondheid en gedrag.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 10. Accommodatie

  • 1.

    Een peuterspeelzaal dient, behalve een groepsruimte, te beschikken over een garderobe, bergruimte en sanitair voor kinderen en volwassenen.

  • 2.

    Elke groep heeft een vaste groepsruimte; deze mag niet worden gebruikt als doorloop naar andere ruimten.

  • 3.

    De peuterspeelzaal dient te beschikken over een verschoongelegenheid en een keukenvoorziening, die apart van elkaar gescheiden zijn.

  • 4.

    De ruimten waar kinderen gebruik van maken moeten veilig zijn, tochtvrij, doelmatig kunnen worden verwarmd, goed, regelmatig worden schoongehouden en gelucht en voortdurend worden geventileerd.

  • 5.

    Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind 3,5 m2 bruto speel-/werkoppervlakte bevat, bepaald overeenkomst NEN 2580.

  • 6.

    Er is een buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal bruto 4 m2 per spelend kind bedraagt, overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 11. Groepsgrootte en aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1.

    Bij een groep met ambitieniveau 0 of 1 zijn ten hoogste 20 kinderen tegelijkertijd aanwezig. Voor een groep met ambitieniveau 2 geldt een maximum van 16 kinderen.

  • 2.

    Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 3.

    Indien de houder gekozen heeft voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is een beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 4.

    Indien de houder gekozen heeft voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep tenminste een beroepskracht en een begeleider aanwezig.

  • 5.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder/ verzorger

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en ouder/ verzorger.

Artikel 13. Informatie aan ouders/ verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst in ieder geval over:

  • 1.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • 2.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • 3.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • 4.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • 5.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld;

  • 6.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Indien de houder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 15. De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal moet ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 16. Voorkoming spreiding infectieziekten

  • 1.

    Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Infectieziektenwet, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a. vermelde wet, aanwezig is.

  • 2.

    Van het in eerste lid onder a. omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend arts een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

     

HOOFDSTUK 4. GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 17. Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder tweejaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 19. Het inspectierapport

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van het onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

     

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

 

3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de

gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover binnen een termijn van drie weken zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage van het rapport.

 

4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

 

5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 20. Aanwijzing en bevel

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekort schiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 21. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Overgangsbepaling

  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening Peuterspeelzalen 1994 beschikken.

  • 2.

    Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zij voor het register.

  • 3.

    Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 23 Intrekking oude regeling

De Verordening peuterspeelzalen 1994 wordt ingetrokken.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na de dag van bekendmaking.

Artikel 25. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als:‘Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Baarn 2007’

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Baarn, gehouden op 31 oktober 2007.

de griffier, de voorzitter

Toelichting

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de wet kinderopvang ( artikel 1, tweede lid, onderdeel b).

Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

De verordening volgt overwegend de modelverordening van de VNG, die zoveel mogelijk aansluit bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voor zover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan.

Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Eveneens in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding ( stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’( onderdeel f).

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft aan ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie.Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. In een meldingsstelsel kan een nog op te starten peuterspeelzaal wel geschrapt worden uit het register. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze ervoor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld ( zie artikel 10). Het ambitieniveau 0 ( ‘spelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau.

De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente ( i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om voor het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Derde lid: lex silencio positivo

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang ( sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6. Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij melding zijn verstrekt.

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Het derde lid en het vierde lid zijn van toepassing op de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Het vijfde lid draagt de houder van een peuterspeelzaal op, indien gevraagd, aan het college de gegevens van de in de peuterspeelzaal werkzame personen te overleggen. De houder moet hiermee aantonen dat de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden ( beroepskrachten en/of begeleiders) worden gesteld voldoen aan het gekozen ambitieniveau.

Het zesde lid vloeit voort uit de WCPV en betreft de speciale eisen die van daaruit gesteld worden op het gebied van veiligheid en gezondheid.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is ( artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectiewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheideisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.

Artikel 10. Accommodatie

Dit artikel is gebaseerd op de door de toezichthouder ( de GGD) gehanteerde checklist ten behoeve van de inspectie van peuterspeelzalen. Deze checklist beoordeelt de kwaliteit van peuterspeelzalen aan de hand van een lijst met criteria op het gebied van hygiëne en veiligheid.

Lid één tot en met vier bevatten de minimale eisen die gesteld worden op het gebied van hygiëne en veiligheid.

Lid vijf en zes betreffen de minimum bruto-oppervlaktematen per kindplaats.

Artikel 11. Groepsgrootte en aantal begeleiders per groep

Het eerste lid bepaalt dat de groepsgrootte maximaal 20 kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor ambitieniveau 0 en 1. Voor ambitieniveau 2 geldt een maximum van 16 kinderen.

Lid twee tot en met vijf behandelen het gekozen ambitieniveau dat bepaalt hoeveel beroepskrachten of begeleiders in elke groep aanwezig moeten zijn.

Artikel 12. Overeenkomst tussen ouder en houder/ verzorger

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders/ verzorgers is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en ouder/ verzorger.

Artikel 13. Informatie aan ouders/ verzorgers

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders/ verzorgers voordat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze te maken.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op ervoor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die binnen een peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring aan de houder wordt overgelegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten/tips dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 15. De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16. Voorkoming spreiding infectieziekten

Deze bepaling betreft een uitvoering van de Infectieziektenwet.

Artikel 17. Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Artikel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht ( Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van stukken.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het tweede lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Artikel 19. Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis van het handhavend optreden door het college ( zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.

Het derde lid bepaalt dat het college ( en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken.

Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb ( artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens

het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 20. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 21. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Deze bepalingen spreken voor zich.