Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet Taaleis Participatiewet |
Citeertitel | Beleidsregel Wet Taaleis |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-07-2017 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 02-05-2017 |
Artikel 2. Aantonen beheersing Nederlandse taal
Belanghebbenden worden door het college uitgenodigd om door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen, tenzij:
Geen taaltoets wordt afgenomen indien:
tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en dat op grond van in de persoon gelegen factoren door een educatie instelling is vastgesteld dat belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;
Artikel 5 Relatie met de Wet Inburgering
Indien belanghebbende gestart is met een leertraject in het kader van de Wet Inburgering, kan dit worden aangemerkt als voldoende inspanning van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in de Wet Taaleis Participatiewet.
Artikel 6 Relatie met de Wet Educatie en Beroepsonderwijs
Indien belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet Taaleis reeds gestart is met een taaltraject in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs en dit traject loopt nog bij de taalaanbieder, dan kan dit aangemerkt worden als voldoende inspanning van de kant van belanghebbende zoals bedoeld in de Wet taaleis Participatiewet.
Artikel 7 Kennisgeving redelijk vermoeden
Indien uit de toets blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt hij in ieder geval binnen acht weken na de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 18b lid 1 van de Participatiewet.
Den Helder, 2 mei 2017
Burgemeester en Wethouders van Den Helder,
burgemeester
Koen Schuiling
secretaris
Robert Reus
Toelichting op de Beleidsregel Wet taaleis
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk geen uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing indien er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Doel van de inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Op grond van artikel 18b van de Participatiewet heeft het college de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te stromen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is in de Participatiewet een taaleis opgenomen. Artikel 18b kent naast de inlichtingenplicht, de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 2 Aantonen beheersing Nederlandse taal
De leerplichtwet 1969 is inwerking getreden op 30 mei 1968 en regelt dat vanaf het schooljaar waarin het kind 6 wordt, 9 jaar onderwijs gevolgd moet worden (van 6e tot 15e jaar). Daarvoor was de regel dat kinderen met een leeftijd tussen 6 en 12 jaar onderwijs moesten volgen. Voor die groep is dan ook niet objectief vast te stellen dat zij 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Voor belanghebbenden die onder de leerplichtwet 1969 vielen, kan wel objectief worden vastgesteld dat zij 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd.
Concreet betekent dit dat iedereen die in het schooljaar 1968-1969 6 jaar werd, onder de leerplichtwet 1969 viel. Daarom wordt er vanuit gegaan dat iedereen die in Nederland is geboren met geboortedatum later dan 1 september 1963, en gedurende de leerplichtige leeftijd minimaal 8 jaar in Nederland heeft gewoond, 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dat belanghebbende in Nederland woonachtig is geweest, hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat blijkt uit de aan de gemeente ter beschikking staande registraties.
Met deze bepaling wordt de mogelijkheid open gehouden om voor mensen op basis van bepaalde criteria op voorhand vast te stellen dat ze de taal voldoende beheersen of 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Hierbij kan worden gedacht aan het hebben van:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
De strekking van dit lid is dat de groep die tevens valt onder de Wet inburgering, niet wordt uitgenodigd in het kader van de Wet taaleis. Dit is in alle gevallen een overbodige belasting van zowel belanghebbende als de uitvoering:
Als een belanghebbende inburgeringsplichtig is, en hij volgt een inburgeringstraject, dan wordt dit gezien als voldoende inspanning zoals bedoeld in de Wet taaleis. Het heeft dan geen zin om de klant een taaltoets te laten doen: hoogstwaarschijnlijk zal hij deze (nog) niet halen en vervolgens zal het deelnemen aan het inburgeringstraject als voldoende inspanning worden beschouwd.
Heeft belanghebbende nog geen start gemaakt met het inburgeringstraject, dan kan vanuit de Wet Inburgering een boete dreigen. Het uitnodigen van belanghebbende in het kader van de Wet taaleis kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Wettelijke bepalingen staan een dergelijke “dubbele sanctionering” in de weg.
Een derde groep is de groep die inburgeringsplichtig zijn geweest, maar waarvan de inburgeringsplicht is gestopt vanwege een ontheffing. Als deze ontheffing verband houdt met aantoonbare vergeefse inspanningen of medische gronden, zal die ook gelden als inspanningen worden gevraagd in het kader van de Wet taaleis. Als de ontheffing te maken heeft met aantoonbare voldoende inburgering, dan ligt het in de geest van de wet dat ook de taaltoets niet meer nodig is.
Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. De taaltoets wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen instantie.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit. In dit artikel worden aantal situaties beschreven waarin geen taaltoets wordt afgenomen.
Een gediagnosticeerd leerprobleem is een leerprobleem dat is vastgelegd in een officiële verklaring van een deskundige. Een voorbeeld is een dyslexie-verklaring.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, ligt het niet in de verwachting dat belanghebbende aan de taaleis kan voldoen.
Ook hoeft geen taaltoets te worden afgenomen indien door een medisch of psychologisch advies is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing).
Artikel 5 Relatie met de Wet Inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet Inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet Inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2).
Wanneer een belanghebbende begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet Inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende zoals bedoeld in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.
Artikel 6 Relatie met de Wet Educatie en Beroepsonderwijs
Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging heeft aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is men actief bezig met verbetering van de beheersing van de Nederlandse taal. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.
Artikel 7 Kennisgeving redelijk vermoeden
Als belanghebbende de taaltoets niet haalt, dan ontvangt hij hiervan in ieder geval een schriftelijke kennisgeving.
Belanghebbende kan er voor kiezen om de bereidverklaring al dan niet te tekenen. Tekent hij de bereidverklaring niet dan wordt zijn uitkering verlaagd conform artikel 18b van de Participatiewet. Tekent hij de bereidverklaring wel, dan ziet het college af van de verlaging.
In de bereidverklaring zijn afspraken gemaakt over op welke wijze belanghebbende zich gaat inspannen en op welke onderdelen hij deze inspanningen gaat plegen. Dit kan bijvoorbeeld het volgen van een taalcursus bij een taalaanbieder zijn. Het college geeft een advies aan belanghebbende over de wijze waarop belanghebbende zijn vaardigheden in de Nederlandse taal gaat verbeteren.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.