Organisatie | Schagen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels omtrent participatie Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2017 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2017 | 01-01-2015 | 04-10-2019 | nieuwe regeling | 27-06-2017 | . |
De raad van de gemeente Schagen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 maart 2017;
gelezen het advies van de Commissie Samenlevingszaken van 20 juni 2017;
gelezen het advies van de regionale cliëntenraad van 25 januari 2017,
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot:
het verlagen van de algemene bijstand op grond van de Participatiewet en het weigeren en verlagen van de uitkering, bedoeld in de Ioaw en de Ioaz;
Besluit vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2017
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).
Artikel 4. Het besluit tot toepassen van een verlaging
Het besluit tot het opleggen van een verlaging als bedoeld in artikel 18 van de P-wet, waarmee de uitkering wordt verlaagd, vermeldt in ieder geval:
Artikel 7. Ingangsdatum, tijdvak en recidive van verlagingen op grond van de P-wet
De uitkering wordt voor het niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen op grond van de P-wet verlaagd:
met een verdubbeling van het percentage wanneer er binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit voor de tweede keer sprake is van het niet nakomen van een verplichting die valt onder de 1een 2e categorie. De verdubbeling geldt alleen als het de tweede keer een verplichting uit dezelfde of hogere categorie betreft.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien belanghebbende een aantal verplichtingen in een periode van een kalendermaand niet nakomt, dan worden de verlagingen tegelijkertijd toegepast. Ook in dit geval kan de verlaging niet meer bedragen dan de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad over de periode waarop de verlaging betrekking heeft. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Hoofdstuk 2. Niet en/of onvoldoende nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen op grond art. 9, 9a & 55 van de P-wet en tekort schietend besef van verantwoordelijkheid
Hoofdstuk 3. Niet en/of onvoldoende nakomen van de geüniformeerde verplichting op grond van artikel 18 lid 4 van de P-wet
Artikel 12. Duur van de verlaging per verplichting
Als een belanghebbende een verplichtingen als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de P-wet voor de eerste keer in een periode van 12 maanden niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de uitkeringsnorm gedurende een periode van twee maanden bij de volgende gedragingen:
bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm, kan aangaan;
Hoofdstuk 4. Niet en/of onvoldoende nakomen van de verplichting op grond van art. 37 en rekening houdend met art. 20 van de Ioaw en Ioaz.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening wordt aangehaald als de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2017.
Artikel 18. Inwerkingtreding en intrekking
Voor gedragingen die voor de eerste keer begaan zijn vóór 1 januari 2015 is de Afstemmingsverordening 2013 ISD-KNH 2e versie van toepassing en voor gedragingen die aangemerkt worden als recidive, omdat er sprake is van het voor de tweede keer niet nakomen van een verplichting binnen een jaar, is de onderhavige verordening van toepassing.
In de verordening is de hoogte en duur van de verlaging voor het niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen vastgelegd. Voor de geüniformeerde verplichtingen is de duur van de verlaging opgenomen. Het is van belang om zorgvuldig vast te stellen om welke verplichting het gaat omdat dit bepalend is voor de mate van verlaging (in percentage en/of duur). Lid 2 Het percentage voor de niet geüniformeerde verplichtingen kan verlaagd of verhoogd worden in verband met de omstandigheden van belanghebbende en zijn mogelijkheden. In artikel 4 sub f van deze verordening is beschreven op welke wijze rekening gehouden kan worden met de bijzondere omstandigheden etc.
In het besluit moet in alle gevallen worden opgenomen of er wel of geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee rekening is gehouden. Bijzondere omstandigheden kunnen gelegen zijn in het risico van sociaal isolement, de vergroting van de aanwezige schuldenproblematiek en een dreigende huisuitzetting met name in het geval van een gezin met kinderen. Het nadelige financiële gevolg van de verlaging kan op zichzelf geen reden zijn om de verlaging te matigen. De afweging om rekening te houden met de mogelijkheden om middelen te verwerven, heeft veel overeenkomst met het begrip “verminderde verwijtbaarheid” zoals dat tot 01-01-2015 onder de WWB werd gehanteerd. Bij het opleggen van de verplichtingen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van belanghebbende. Bij de beoordeling of de belanghebbende zijn mogelijkheden wel of niet heeft benut, speelt de verwijtbaarheid een overwegende rol. Het kan geheel of gedeeltelijk verwijtbaar zijn en dat leidt tot een het opleggen van de standaard verlaging of en afwijking daarvan.
Uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit is het belangrijk dat de belanghebbende in de gelegenheid gesteld wordt om zijn mening te geven. Hij is niet verplicht om er gebruik van te maken. Doet hij dat niet dan zal de standaard verlaging worden toegepast. Er kan echter wel rekening gehouden worden met dat wat al over de belanghebbende bekend is en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Lid 2 Bij het gesprek over bijvoorbeeld het opleggen of nakomen van de verplichting doet belanghebbende soms al uitspraken, die zo duidelijk zijn, dat het horen niets meer toevoegt. In dat soort situaties kan er afgezien worden van het horen. Als er besloten wordt om af te zien van het horen van belanghebbende wordt in de beslissing gemotiveerd waarom er van is afgezien.
De bepalingen over ingangsdatum, recidive, etc. in verband met verlagingen op grond van de Ioaw en Ioaz zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van deze verordening. De bepalingen voor deze wetten wijken te veel af van de P-wet om het in het algemene hoofdstuk van deze verordening op te nemen.
Er is geen sprake van recidive na een waarschuwing. De verdubbeling van de duur van de verlaging is alleen van toepassing als er eerder sprake was van een verlaging van de uitkering.
Lid 5In de verordening mag niet worden opgenomen dat de verlaging voor onbepaalde duur wordt toegepast. Een dergelijke bepaling is op grond van jurisprudentie niet rechtmatig.
De verplichting om het besluit te heroverwegen is opgenomen in artikel 18 lid 3 van de P-wet. Bij de heroverweging moet gekeken worden naar het gedrag en de omstandigheden van belanghebbende.
Voor wat betreft een jongere zal een langdurige maatregel minder vaak voorkomen. Bij herhaaldelijk en ernstig niet nakomen van de verplichtingen kan de jongere op grond van artikel 13 lid 2 sub d van de P-wet worden uitgesloten van het recht op uitkering. Uit houding en gedraging moet dan ondubbelzinnig blijken dat de jongere de verplichtingen op grond van artikel 9 en 55 van de P-wet niet wil nakomen. Het uitsluiten van het recht op uitkering heeft voor de jongere – zeker als hij niet tot een gezin behoort – grote gevolgen. De jongere moet de kans krijgen om zijn gedrag aan te passen. Dat betekent dat uitsluiting bij een nieuwe aanvraag in de praktijk slechts zelden toegepast zal kunnen worden na een eerste zoektijd van 4 weken. Dat kan slechts als de houding en gedraging van de jongere van dien aard zijn dat een 2e zoektermijn geen nut zal hebben. Bij een lopende uitkering zal de uitsluiting vaak voorafgegaan worden door verlaging van de uitkering.
Voor de geüniformeerde verplichtingen is voor de duur van de verlaging onderscheid gemaakt naar de ernst van de verplichting. Voor minder ernstige verplichtingen voor de eerste keer is het één maand en voor ernstige verplichtingen twee maanden. Bij ernstige verplichtingen is er een direct verband tussen niet nakomen van de verplichtingen en het niet krijgen of houden van werk. Bij minder ernstige verplichtingen is dat verband niet direct aanwezig. Bijvoorbeeld inschrijving bij uitzendbureau. Dat kan tot gevolg hebben dat werk wordt misgelopen, maar het hoeft niet.
Op grond van dit lid kan de verlaging voor de niet-geüniformeerde verplichtingen verrekend worden over maximaal 3 maanden. Dit was nog niet opgenomen in de verordening die tot 01-01-2015 van toepassing was, maar er was wel aanleiding voor het opnemen van deze bepaling.
Met dit lid is gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 18 lid 5 van de P-wet om de 1e verlaging te verrekenen over maximaal 3 maanden. Van deze mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden en het gevolg van het verrekenen in één of twee maanden te ernstig is.
Als er afgezien wordt van het verlagen van de uitkering in verband met het ontbreken van verwijtbaarheid (artikel 18 lid 9 van de P-wet en artikel 20 lid 3 van de Ioaw en Ioaz) dan wordt er geen besluit verstuurd. Het is namelijk geen beslissing in de zin van de Awb, omdat er geen rechtsgevolg is. Als het belangrijk is om de belanghebbende wel te laten weten dat er bepaalde verplichtingen niet zijn nagekomen dan kan daarover een brief worden gemaakt en verstuurd. Het afzien in verband met zeer dringende redenen is wel een beslissing in de zin van de Awb. Deze beslissing telt dus wel mee voor de recidive.
Een belanghebbenden die bijvoorbeeld niet ingeschreven staat bij het UWV-WERKbedrijf (1e categorie) en in diezelfde kalendermaand niet meewerkt aan schuldhulpverlening (2e categorie) krijgt een maatregel van 10% + 20% over één maand. Als er tegelijkertijd ook één van de geüniformeerde verplichtingen niet wordt nagekomen is er sprake van één of twee maanden (afhankelijk van de soort verplichting) verlaging met 100%.
Het gaat bijvoorbeeld om een gedraging als het niet doorgeven van een vakantie in het buitenland. Die gedraging kan botsen met de arbeidsverplichting en is tevens een schending van de inlichtingenplicht. Het is een mededeling die van belang is voor het recht op uitkering en daarom op grond van de inlichtingenverplichting moet worden doorgegeven.
Er wordt een waarschuwing gegeven als daar aanleiding voor is. De hoofdregel is dus dat de uitkering wordt verlaagd, maar er kan een waarschuwing worden gegeven.
In de Verordening tegenprestatie 2015 is opgenomen dat de handhaving op het niet nakomen van de tegenprestatie niet zwaar wordt ingezet. Het uitgangspunt bij het opleggen van de tegenprestatie is eigen keuze en motivatie. Slechts zelden zal de tegenprestatie als middel ingezet worden om een actievere houding af te dwingen. Het niet nakomen is met oog hierop opgenomen in de 1e categorie. Na herhaald weigeren is er sprake van recidive en wordt het percentage verdubbeld.
Het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak is een verplichting die in de wet is opgenomen. Tot 01-01-2015 alleen voor jongeren en vanaf die datum voor iedereen. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beslissing waarmee de arbeidsverplichting wordt opgelegd en waarin staat dat die moeten worden nagekomen.
Voorbeelden van verplichtingen die op grond van artikel 55 van de P-wet opgelegd kunnen worden zijn: meewerken aan schuldhulpverlening, het zoeken naar medische hulp, het zich onder behandeling stellen bij een arts of hulpverlenende organisatie.
De verplichtingen van artikel 9 gelden vanaf datum melding. Verwijtbare gedragingen van vóór datum melding vallen niet onder de arbeidsverplichtingen, maar onder het begrip ‘te kort schietende besef van verantwoordelijkheid’. Als deze gedragingen niet in de verordening staan, kan er niet op worden gehandhaafd. Het gaat om verwijtbare werkloosheid, met als gevolg dat er een beroep gedaan moet worden op een uitkering op grond van de P-wet en om gedragingen waardoor het recht op een voorliggende voorziening wordt afgewezen of niet te gelde gemaakt kan worden. Hiervan is ook sprake als er een beroep op de P-wet wordt gedaan in verband met het feit dat de uitkering waarop recht bestaat volledig verrekend wordt met een recidiveboete.
De grondslag voor deze bepaling is ontleend aan artikel 8 lid 1 sub d en artikel 9a lid 3, lid 5 sub d en lid 12 van de P-wet. In het lid 12 van artikel 8 staat dat de uitkering verlaagd wordt als de ontheffing van de arbeidsverplichting is ingetrokken, omdat de alleenstaande ouder de re-integratieverplichting niet na wil komen. Het niet willen, moet ondubbelzinnig en duidelijk blijken uit het gedrag van de alleenstaande ouder. Dat is zowel het geval bij het behandelen van het verzoek om ontheffing (lid 3) als de situatie dat de ontheffing is ingetrokken omdat de alleenstaande ouder niet meewerkt. Niet meewerken aan een re-integratieverplichting is voor andere categorieën belanghebbenden een geüniformeerde verplichting waarvoor de uitkering van 1 tot 3 maanden wordt verlaagd. Op grond daarvan is indeling in de 3e categorie van de niet geüniformeerde verplichtingen redelijk.
Bij het opleggen van de verplichtingen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de werkzoekende. Verplichtingen die niet kunnen worden nagekomen, worden niet opgelegd. Als het voor een alleenstaande ouder niet mogelijk is om 3 uur per dag te reizen in verband met de zorg voor kinderen, wordt de verplichting aangepast aan wat wel mogelijk is.
De werkzoekende die van plan is te gaan verhuizen, krijgt deze verplichting opgelegd. De gemeente waar hij gaat wonen, verlaagt de uitkering. Bij verhuizing naar de gemeente Schagen, moet dus gevraagd worden of de werkzoekende al langer plannen had om te verhuizen en of hij geprobeerd heeft om in zijn nieuwe woonplaats werkt te krijgen.
Het verkrijgen en behouden van kennis kan op veel manieren gedaan worden. Het kan gaan om het verlengen van bepaalde diploma’s of certificaten, maar ook om het via internet op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op het vakgebied. Als er kosten gemoeid zijn met het bijhouden van kennis, kan er een aanvraag gedaan worden of een aanbod door de gemeente. Bij de afhandeling van de aanvraag wordt beoordeeld of de kosten en de tijdsinvestering noodzakelijk zijn om de kortste weg naar werk te realiseren. Er kan niet van worden uitgegaan dat de werkzoekende de kosten zelf betaalt.
Deze bepalingen zijn nauw aan elkaar verwant. Bij sub a gaat het om het niet accepteren of opzeggen van werk en bij sub d gaat het om het zich zo kleding, presenteren of gedragen dat de werkzoekende daardoor de kans op een misloopt.
Onder “door het college aangeboden voorzieningen’’ vallen alle re-integratieactiviteiten. Een werkervaringsplaats bij Noorderkwartier of een ander werkgever, het starten van of stoppen met een proefplaatsing, het doen van vrijwilligerswerk dat gericht is op re-integratie etc. Het gaat om het niet starten of beëindigen van een re-integratietraject.
Onder niet meewerken aan een onderzoek valt ook het niet verschijnen op een uitnodiging voor de afspraak of niet thuis zijn bij een aangekondigd huisbezoek. In de werkprocesbeschrijving is beschreven dat de nodige zorgvuldigheid in acht genomen wordt bij het uitnodigen. Als belanghebbende niet thuis is, wordt gebeld en een brief achtergelaten met het verzoek om contact op te nemen. Na het niet verschijnen op de eerste afspraak, wordt belanghebbende telefonisch benaderd en pas na het niet verschijnen op de 2e uitnodiging is er sprake van ‘niet meewerken aan het onderzoek’ en wordt de belanghebbende uitgenodigd voor een gespek over de verlaging van de uitkering. De werkwijze die wij toegepassen, is er op gericht om werkzoekende te spreken te krijgen en niet om de uitkering te verlagen.
Er is geen sprake van recidive na een waarschuwing. De verdubbeling van de duur van de verlaging is alleen van toepassing als er eerder sprake was van een verlaging van de uitkering.
Er wordt een waarschuwing gegeven als daar aanleiding voor is. De hoofdregel is dus dat de uitkering wordt verlaagd, maar er kan een waarschuwing worden gegeven.
De Ioaw en Ioaz kennen geen bepaling zoals artikel 55 van de P-wet. Om de arbeids(on)geschiktheid en het meest adequate traject te kunnen vaststellen is een keuring of onderzoek in voorkomende gevallen noodzakelijk. Het uitvoeren van de wet kan niet gedaan worden zonder die instrumenten en daarom zijn ze opgenomen in de verordening.
Onder het niet actief zoeken naar werk valt het hele scala van activiteiten die verband houden met het zoeken naar werk. Het gaat om wat er wel of niet gedaan wordt en de manier waarop het gedaan wordt. Van het schrijven van sollicitatiebrieven, het benaderen van werkgevers, het voeren van sollicitatiegesprekken, het reageren op een uitnodiging van een werkgever voor een sollicitatiegesprek etc.
Onder meewerken wordt verstaan dat belanghebbende meewerkt en hoe hij meewerkt. Houding en gedrag vallen ook onder meewerken. Verwacht wordt dat belanghebbende gemotiveerd en naar beste kunnen en weten meewerkt aan de re-integratie. Traineren van de re-integratie is niet meewerken.
Als er tijdens een gesprek met een werkgever werk wordt aangeboden en dat wordt geweigerd is het weigeren een gedraging die in de vierde categorie valt. De vierde categorie is dus alleen van toepassing als er daadwerkelijk sprake is van een aanbod van werk. De opmerking “vanaf het moment van melding bij UWV-WERKbedrijf” sluit aan bij het idee dat werk boven een uitkering gaat.
Het gaat om niet behouden van werk voorafgaand aan en tijdens de uitkering.
Onder meewerken wordt verstaan dat belanghebbende meewerkt en hoe hij meewerkt. Houding en gedrag vallen ook onder meewerken. Verwacht wordt dat belanghebbende gemotiveerd en naar beste kunnen en weten meewerkt aan de re-integratie. Traineren van de re-integratie is niet meewerken.
Het verlagen van de uitkering voor het ernstig misdragen is – bij uitstek – maatwerk. Meer nog dan bij andere verlagingen is het van belang de effectiviteit in het oog te houden. Er zijn situaties dat het aanbeveling verdient om de uitkering juist niet te verlagen maar het agressieprotocol toe te passen. In alle gevallen is het van belang dat er een gesprek gehouden wordt met belanghebbende waarin hij geconfronteerd wordt met het onwenselijk effect van zijn gedrag. Dit gesprek zal en kan niet alleen door de betreffende medewerker gedaan kunnen worden maar zal gedaan moeten worden door een leidinggevende, al dan niet in aanwezigheid van de medewerker.
Per situatie zal naar de best passende vorm gezocht moeten worden.
De standaardverlaging is op drie maanden gesteld. Hiermee is uiting gegeven aan de gedachte dat ernstig misdragen een zeer serieuze zaak is. Bij lichtere vormen van misdragen – bijvoorbeeld verbaal geweld – kan naar beneden toe worden afgeweken van de standaard verlaging.
Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventaris, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als een zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. Ook verbaal en op schrift gesteld geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. “Op schrift gesteld geweld” is misschien een wat vreemde uitdrukking, maar daarmee worden alle vormen waarin bedreigingen geschreven kunnen worden, bedoeld. Op papier, per mail, Facebook, Twitter etc.
Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de P-wet belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de P-wet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing.
Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting die is opgenomen in artikel 9 lid 6 Van de P-wet en de Ioaw en Ioaz. Deze verplichting staat dus op zichzelf. Vóór 1 januari 2015 was dit een onzelfstandige verplichting. Om een belanghebbende te sanctioneren wegens zeer ernstige misdragingen, moest sprake zijn van een samenhang tussen de zeer ernstige misdragingen met het opleggen of niet nakomen van een of meer verplichtingen die voortvloeien uit de toenmalige WWB. Nu is de samenhang niet meer nodig.
Van het misdragen kan tegelijk – met het verlagen van de uitkering – aangifte gedaan worden bij de politie.
In verband met de inwerkingtreding van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 zijn in deze verordening bepalingen opgenomen waardoor belanghebbende door toepassing van deze verordening slechter af is dan door toepassing van de Afstemmingsverordening ISD-KNH 2013. in de Participatiewet is bepaald dat de nieuwe Afstemmingsverordening van toepassing is vanaf 1 januari 2015. Er is verder geen overgangsrecht opgenomen. In verband daarmee is het nodig om overgangsrecht te treffen. Dit is opgenomen in lid 3.