Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de zorg voor de Jeugd Amsterdam |
Citeertitel | Verordening op de zorg voor de jeugd Amsterdam |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2018 | art. 1-8 | 16-12-2015 | Gemeenteblad 2015, afd. 1 nr. 1403 | |
23-05-2015 | 16-02-2016 | nieuwe regeling | 26-11-2014 | Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 1096 |
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
De ondersteuning die geboden wordt vanuit het flexibel aanbod kan bestaan uit:
ondersteuning van, hulp aan of zorg voor jeugdigen en hun ouders gericht op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen, of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Het besluit wordt op schrift gesteld en binnen twee weken na het laatste gesprek zoals bedoeld in artikel 3.9 uitgereikt of toegestuurd aan de ouder en/of jeugdige, of wanneer het gesprek op grond van artikel 3.4 derde lid achterwege wordt gelaten, binnen twee weken na het verzoek hiertoe door de zorgaanbieder.
Artikel 3.7 Heroverweging en intrekking besluit
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a, d en e, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Artikel 3.8 Vastlegging gegevens
Hulpvragen, de afhandeling daarvan en de relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de toekenning van een individuele voorziening zoals vergaard in het gesprek bedoeld in artikel 3.9 worden voor zover nodig vastgelegd in het dossier van de Ouder- en Kindteams dan wel het intensief casemanagement van de domein overstijgende aanpak.
Artikel 3.12 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Het college kent in aanvulling op artikel 3.10 een persoonsgebonden budget toe als in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.9 en op basis van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 3.5, is vastgesteld dat:
de jeugdige of zijn ouders op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake en op eigen kracht dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren,
Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen
Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het centraal indicatieorgaan zorg (CIZ) hoe de continuïteit van de persoonlijke verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van achttien jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp op basis van het besluit van de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing conform 2.4 tweede lid onderdeel b van de wet.
Inwerkingtreding per 1 januari 2015 valt samen met de datum van de inwerkingtreding van de wet. Op grond van artikel 12.4, tweede lid, van de wet dient de verordening vóór 1 november 2014 te worden vastgesteld.
Bestuurlijke context Rijk: de transitie jeugdzorg en de nieuwe Jeugdwet
Per 1 januari 2015 is de gemeente Amsterdam verantwoordelijk voor het brede terrein van zorg voor de jeugd. Waar de gemeente tot dan toe alleen de verantwoordelijkheid had voor het preventieve jeugdbeleid (denk aan: jongerenwerk, jeugdgezondheidszorg en opvoed- en opgroeiondersteuning) krijgt de gemeente per 1 januari 2015 ook de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor (licht)verstandelijk gehandicapte jeugdigen (met uitzondering van langdurige instellingszorg) en de begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen (voorheen AWBZ). Deze grote uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheden, vaak aangeduid met het begrip ‘de transitie van de jeugdzorg,' is wettelijk verankerd in de Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen, kortweg de Jeugdwet. Op 18 oktober 2013 stemde de Tweede Kamer in met deze wet en op 18 februari 2014 ook de Eerste kamer.
De Jeugdwet schrijft in artikel 2.9 voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen: in de verordening is hier invulling aan gegeven in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 paragraaf 1;
b. met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening: in de verordening is hier invulling aangegeven in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3;
c. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen: in de verordening is hier invulling aangegeven in hoofdstuk 4;
d. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld: in de verordening is hier invulling aan gegeven in artikel 3.12 vierde en vijfde lid, nadere uitwerking vindt plaats in de nadere regels;
e. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet: in de verordening is hier invulling aan gegeven in artikel 3.7.
De Jeugdwet stelt verder in artikel 2.12 dat met het oog op de inkoop van zorg, bij verordening regels gesteld moeten worden ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. In de verordening is hier invulling aan gegeven in hoofdstuk 5.
Tenslotte stelt de Jeugdwet in artikel 8.1.1, vierde lid, dat bij verordening bepaald kan worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. In de verordening is hier invulling aangegeven in artikel 3.12 derde lid.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet ook op andere onderwerpen bij verordening regels te stellen. De voorliggende verordening maakt hier spaarzaam gebruik van. In hoofdstuk 6 zijn bepalingen opgenomen rond de klachtregeling, vertrouwenspersoon en second opinion.
Bestuurlijke context gemeente Amsterdam: Visie en Koersbesluit Om het kind
De gemeente Amsterdam bereidt zich al sinds 2011 voor op de transitie van de jeugdzorg vanuit het programma Om het kind. Op 4 april 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Visie Om het kind en op 15 mei 2013 met het Koersbesluit Om het kind. De Visie beschrijft de uitgangspunten en het Koersbesluit de hoofdlijnen van het nieuwe jeugdstelsel in Amsterdam. Vanaf begin 2013 wordt vanuit het programma Om het kind gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering, zoals de inrichting van de Ouder- en Kindteams, de inkoop van de zorgaanbieders, het ontwikkelen van een monitor en het opstellen van een verordening.
Belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van deze verordening is de visie van de gemeente Amsterdam om 1. jeugdigen en ouders niet als zorgconsumenten te benaderen, maar in hun eigen kracht te laten of deze te versterken en 2. om professionals de ruimte te geven om te doen wat nodig is, zonder onnodige regels en bureaucratie. De handelingsvrijheid van de professional en het recht van de burger (jeugdige en ouders) op een controleerbare en transparante toedeling en toekenning van voorzieningen staan soms op gespannen voet. We hopen met deze verordening een gulden middenweg bewandeld te hebben.
De Jeugdwet maakt een onderscheid tussen voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder - of op basis van een beperkte - toegangsbeoordeling, en voorzieningen waarvoor een besluit van het college nodig is. Deze laatste worden in de Jeugdwet ‘individuele voorzieningen' genoemd. De afbakening van algemene en individuele voorzieningen is een belangrijk beleidsinstrument van de gemeente. In de verordening is gekozen om de basisvoorzieningen in de stadsdelen plus de basiszorg geleverd door de Ouder- en Kindteams en het intensief casemanagement in kader van de domein overstijgende aanpak als algemene voorzieningen te benoemen en de meer specialistische zorg vanuit het flexibel aanbod en de stedelijke en regionale voorzieningen als individuele voorzieningen. In de verordening worden deze voorzieningen op hoofdlijnen beschreven. Op deze manier krijgt de burger in de verordening een overzicht van alle voorzieningen die de gemeente in het kader van de Jeugdwet treft. Via andere communicatiekanalen (website, folders) zal de gemeente burgers meer in detail informeren over het aanbod (vergelijk artikel 3.3 over de bekendmaking van het aanbod aan individuele voorzieningen).
Toekennen individuele voorzieningen
De bevoegdheid om te beoordelen of een jeugdige of een ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening - omdat eigen mogelijkheden en oplossend vermogen ontoereikend zijn - legt de wetgever bij het college (artikel 2.3 van de Jeugdwet). Dit is een grote verandering ten opzichte van het huidige jeugdstelsel, waarin meestal een onafhankelijk indicatieorgaan (bureau jeugdzorg of Centrum Indicatiestelling Zorg) bepaalt of een individu recht heeft op bepaalde zorg en het Rijk hiervoor regels stelt. Gemeenten krijgen in de Jeugdwet veel beleidsvrijheid bij het regelen van de toegang. De gemeenten dienen wel bij verordening regels te stellen over het proces (zie hierboven), maar er wordt weinig landelijk voorgeschreven.
We kiezen er niet voor een eigen gemeentelijk indicatieorgaan in te richten, los van de hulpverlening. Daarmee zouden we de gebreken van het oude jeugdstelsel - bureaucratische indicatieprocedures door professionals ver weg van de dagelijkse leefwereld en (opvoed)praktijk - overnemen. Het uitgangspunt is dat iedereen (elke jeugdige en ouder) voor de basiszorg gebruik kan maken van het aanbod van de basisvoorzieningen jeugd en de Ouder- en Kindteams in de stad. Voor de verminderd of niet zelfredzame gezinnen met meervoudige, domein overstijgende problematiek wordt intensief casemanagement geboden in een specifieke aanpak (Samen DOEN). Deze professionals uit de basiszorg kennen in principe alle jeugdigen en ouders. Hoewel de een intensiever met ze te maken zal hebben dan de ander. Wanneer de zorgprofessionals van de Ouder- en Kindteams of het intensief casemanagement constateren dat aanvullende zorg nodig is die zij zelf niet kunnen bieden, nemen zij een besluit over het toekennen van een individuele voorziening. Zij zullen dit doen op basis van hun eigen kennis van de jeugdige en zijn situatie, maar zullen daarvoor vaak ook het oordeel (en de onderzoeken) van anderen gebruiken en afstemmen met andere voorzieningen (zoals huisarts of school). Aangezien het toekennen van een individuele voorziening een bevoegdheid is die volgens de Jeugdwet bij het college ligt, zullen deze professionals uit de basiszorg gemandateerd worden om een dergelijk besluit namens het college te nemen.
In de verordening worden in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 de regels beschreven die de gemeenteraad aan het college stelt bij het toekenningsproces. Bij het mandaatbesluit van het college gaan deze regels vanzelfsprekend over naar professionals uit de basiszorg. Deze getrapte constructie brengt met zich mee dat waar in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 gesproken wordt over ‘het college' in de praktijk de gemandateerde professionals van de Ouder- en Kindteams en het intensief casemanagement aan zet zijn. Deze (gemandateerde) taak wordt ook genoemd bij de beschrijving van de basiszorg in hoofdstuk 2 (artikel 2.3-4).
In de verordening is geen uitgebreide beschrijving opgenomen van criteria waaraan voldaan moet zijn wil een jeugdige en zijn ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening. Dit zou de handelingsvrijheid van de professional om te doen wat nodig is te veel beperken. In paragraaf 3 van hoofdstuk 3 zijn slechts enkele algemene bepalingen gesteld. Wel is er de mogelijkheid dat het college bij nadere regels nog aanvullende criteria vaststelt. Ook deze zullen beperkter zijn dan de huidige wet- en regelgeving (vooral in het kader van de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Algemene voorziening: de wet spreekt van individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Geen van beide begrippen wordt in de wet gedefinieerd. Het begrip individuele voorziening is in de verordening overgenomen. Waar de wet spreekt over ‘overige voorzieningen' (in artikel 2.9) hebben we gekozen om in aansluiting op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de term ‘algemene voorziening' te gebruiken. Dit om de verwarring met ‘andere voorzieningen' (zie hieronder) te voorkomen.
Andere voorziening: de wet gebruikt deze term in artikel 2.9 over de verordeningsplicht, maar de term wordt niet gedefinieerd in artikel 1.1 van de wet met de begripsbepalingen. In artikel 1.2 van de wet wordt wel verwezen naar voorzieningen op grond van andere wetgeving. Daarbij is aangesloten in de definiëring in deze verordening.
Besluit: het Besluit houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet is een Algemene maatregel van bestuur (AMvB) en wordt naar verwachting november 2014 vastgesteld. Een conceptversie is eind juni 2014 gepubliceerd.
Gecertificeerde instelling: hier is bij wijze van uitzondering de begripsbepaling uit artikel 1.1 van de wet herhaald, omdat het begrip tot verwarring kan leiden. Veel instellingen hebben immers een kwaliteitscertificaat, maar hier wordt met het begrip de instellingen bedoeld die op grond van de wet zeer specifieke taken en bevoegdheden hebben bij de uitvoering van rechterlijke maatregelen.
Individuele voorziening: zie onder algemene voorziening hierboven. In de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 wordt voor hetzelfde de term ‘maatwerkvoorziening' gebruikt.
Jeugdgezondheidszorg: de Ouder- en Kindteams bieden naast preventie en jeugdhulp op grond van de Jeugdwet ook jeugdgezondheidszorg op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). De jeugdgezondheidszorg wordt vaak aangeduid met de term ‘consultatiebureauzorg' als het gaat om de doelgroep tot vier jaar, en ‘schoolgezondheidszorg' als het gaat om de doelgroep vanaf vier jaar.
Persoonsgebonden budget: een definitie is voor de duidelijkheid opgenomen door te verwijzen naar het betreffende artikel in de wet.
Veilig Thuis: in de wet wordt de term advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) gebruikt. In het najaar 2014 is landelijk afgesproken om de term ‘Veilig Thuis' te gebruiken voor deze voorziening.
Zorgaanbieder: de wet spreekt over de ‘jeugdhulpaanbieder.' Dit begrip is beperkter dan het hier gebruikte begrip ‘zorgaanbieder.' De wet maakt immers een onderscheid tussen preventie en jeugdhulp. Een zorgaanbieder die preventieactiviteiten uitvoert is daarom geen jeugdhulpaanbieder volgens de wet. Aangezien deze verordening een beeld geeft van alle voorzieningen van de gemeente onder de Jeugdwet is hier voor een breder term gekozen.
Zorgcategorie: bij nadere regels ordent het college de individuele voorzieningen naar een aantal zorgcategorieën.
Begripsbepalingen uit de wet zijn in de verordening zelf niet herhaald.
Eerste lid, onderdeel a: jeugdigen
Doelgroep van de verordening zijn alle jeugdigen in Amsterdam. Voor de definitie van jeugdigen wordt de definitie van de wet gebruikt. Volgens artikel 1.1 van de wet is een jeugdige
1. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
3. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is."
Het tweede onderdeel doelt op jongvolwassenen (tot 23 jaar) die op grond van het jeugdstrafrecht berecht zijn. Het derde onderdeel is overgenomen uit de oude Wet op de jeugdzorg en beperkt zich dan ook tot de jeugdzorg en heeft dus geen betrekking op geestelijke gezondheidszorg of begeleiding voor jeugdigen (die bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar vallen onder respectievelijk de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Eerste lid, onderdeel a: ouders
Naast jeugdigen behoren ook de ouders van de jeugdigen tot de doelgroep van de verordening. Voor de definitie van ouder wordt uitgegaan van de definitie van de wet: een ouder is "de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder." Overigens zullen ook pleegouders in aanmerking kunnen komen van voorzieningen genoemd in deze verordening.
De mate waarin jeugdigen zelfstandig (zonder toestemming van zijn ouders) benaderd kunnen worden - en jeugdhulp mogen ontvangen - verschilt per leeftijdscategorie. Op grond van de wet (artikel 7.3.4) is expliciete toestemming nodig van:
a) een ouder of voogd van een jeugdige die jonger is dan twaalf jaren, of;
b) een ouder of voogd van een jeugdige van twaalf jaar of ouder, die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen, of;
c) een ouder of voogd van een jeugdige tussen twaalf en zestien jaar, alsmede van de betrokken jeugdige zelf, of;
d) de betrokken jeugdige van zestien jaar of ouder zelf.
Deze bepalingen zijn in de wet opgenomen naar analogie van hetgeen bepaald is in het Burgerlijk wetboek met betrekking tot de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Eerste lid, onderdeel a: woonplaats
De gemeente Amsterdam is alleen verantwoordelijk om voorzieningen te treffen voor jeugdigen en hun ouders die in Amsterdam hun woonplaats hebben. Voor het woonplaatsbeginsel wordt aangesloten bij de bepalingen in de wet. In artikel 1.1 van de wet is woonplaats gedefinieerd als
Op grond van het Burgerlijk wetboek is voor minderjarigen de woonplaats van de gezaghebbende ouder leidend. Wanneer de voogdij elders ligt is de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige leidend. Dit kan ook een instelling zijn. De regels rond het vaststellen van de woonplaats (bijvoorbeeld als de ouders gescheiden zijn en de jeugdige bij beide woont) zijn nader uitgewerkt door de ministeries van VWS en VenJ en de VNG.
In artikel 1.3 van de wet is geregeld dat het college gehouden is voorzieningen te treffen ten aanzien van rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Onder vreemdeling wordt in dit artikel verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan het Rijk de verantwoordelijkheid van het college voor bepaalde categorieën rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen beperken. In het Besluit Jeugdwet is dit gebeurd. Artikel 1.2 vierde lid van het Besluit bepaalt dat aan een jeugdige die een tijdelijke verblijfsvergunning heeft op humanitaire gronden en die jeugdhulp nodig heeft een voorziening jeugdhulp kan worden verstrekt voor maximaal een half jaar. Bij een verblijf op humanitaire gronden kunnen de omstandigheden snel wijzigen. De voorziening moet daarop snel kunnen worden aangepast. Ook bij jongeren zonder verblijfstitel kunnen de omstandigheden snel wijzigen. De gemeente moet daarom eens per half jaar beoordelen of de jeugdhulp nog steeds noodzakelijk is, in dat geval kan een nieuwe voorziening worden getroffen.
In artikel 1.3 van de wet is bovendien geregeld dat het Rijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de verantwoordelijkheid van het college geheel of gedeeltelijk uit kan breiden tot categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. In het Besluit Jeugdwet is dit gebeurd. Besluit artikel 1.2 eerste lid regelt dat het college ook verantwoordelijk is voorzieningen te treffen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen die de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben. Voor hen worden bij Besluit artikel 1.2 tweede en derde lid wel beperkingen gesteld: de jeugdhulp betreft in principe geen pleegzorg en de duur van de hulp is in overeenstemming met de verwachte duur van het verblijf in Nederland met een maximum van een half jaar.
Met dit lid is bepaald dat ook jeugdigen die in Amsterdam op school zitten, maar in een andere gemeente hun woonplaats hebben, tot de doelgroep horen, maar alleen in zoverre het gaat om het aanbod verzorgd door de Ouder- en Kindteams zelf. Deze keuze is gemaakt, omdat we het niet wenselijk achten dat een Ouder- en Kindteam dat aanbod op de school organiseert, bepaalde groepen leerlingen (en hun ouders) hiervan zou moeten uitzonderen. Het gaat overigens niet alleen om groepsaanbod, maar ook om individuele contactmomenten van de Ouder- en Kindteams (in het kader van jeugdgezondheidszorg of opvoed- en opgroeiondersteuning).
Wanneer een professional van een Ouder- en Kindteam meent dat voor een jeugdige een individuele voorziening nodig is, of intensief casemanagement in het gezin op zijn plaats is dan zal de professional van het Ouder- en Kindteam de jeugdige en zijn ouders verwijzen naar zorg binnen de gemeente waar zij woonachtig zijn. Het is dan ook aan die gemeente om een individuele voorziening toe te kennen. Amsterdam zal met de regiogemeenten afspraken maken over de afstemming in deze gevallen (en ook over de overdracht bij een verhuizing).
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Tot de algemene - vrij toegankelijke - voorzieningen rekent de gemeente Amsterdam de basisvoorzieningen jeugd(welzijn) in de wijken, de Ouder- en Kindteams, het intensief casemanagement in het kader van de domein overstijgende aanpak en de crisisinterventieteams. Hiermee is een breed aanbod vrij toegankelijk voor alle jeugdigen en ouders in de stad. De gemeente zal ook stimuleren dat voorzieningen digitaal (op websites, via apps) beschikbaar zijn. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de wettelijke eis zoals geformuleerd in artikel 2.6 eerste lid onderdeel van de wet: "Het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat jeugdigen kosteloos en anoniem advies kunnen krijgen over de door hen voorgelegde vragen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen." Daarnaast draagt de gemeente ook bij aan de landelijke voorziening van de kindertelefoon.
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er is geen besluit van het college voor nodig. Dit wil niet zeggen dat in elke wijk dezelfde basisvoorzieningen voorhanden zijn of dat de Ouder- en Kindteams hetzelfde aanbod aan iedereen leveren. Het aanbod wordt afgestemd op de behoefte van de jeugdige en zijn ouders in de wijk. Sommig aanbod zal daarom alleen voor specifieke doelgroepen bedoeld zijn. Zo kan er bijvoorbeeld door de Ouder- en Kindteams gedifferentieerd worden in het aantal vaste contactmomenten jeugdgezondheidszorg per jeugdige en zijn ouders of het voorlichtingsaanbod per school (op de ene school meer of anders dan op de andere school).
Artikel 2.2 Basisvoorzieningen jeugd(welzijn)
In de wijken wordt een aantal basisvoorzieningen voor jeugdigen en hun ouders geboden die onderlinge steun tussen jeugdigen en ouders bij opvoeden en opgroeien bevorderen - de zogenaamde ‘pedagogische civil society' - en participatie stimuleren. Bij deze activiteiten hoort ook het jeugd- en jongerenwerk, inclusief dat voor specifieke doelgroepen, zoals het streetcornerwork en meidenwerk. Deze basisvoorzieningen jeugd(welzijn) in de wijken worden vorm gegeven onder verantwoordelijkheid van de bestuurscommissies. Het is zeer belangrijk dat de basisvoorzieningen jeugd(welzijn) en de Ouder- en Kindteams (zie volgende artikel) in nauwe afstemming met elkaar een aanbod bieden in de wijk. Hierover worden met de bestuurscommissie goede afspraken gemaakt.
Artikel 2.3 Ouder- en Kindteams
In 2015 wordt gestart met 22 Ouder- en Kindteams verspreid over 22 gebieden in de stad. Een Ouder- en Kindteam werkt voor de jeugdigen en hun ouders die in het in het betreffende gebied wonen (nul tot vierjarigen) of naar school gaan (vier- tot achttienjarigen).
De Ouder- en Kindteams vormen multidisciplinaire teams waarin professionals uit verschillende organisaties met elkaar samenwerken. Kernfunctionarissen zijn de ouder- en kindadviseur (een generalistische functionaris met een hbo-opleiding op het terrein van verpleegkunde, pedagogiek, of maatschappelijk werk), de jeugdarts en de kinder- en jeugdpsycholoog / GZ-psycholoog / orthopedagoog generalist. De grootte van het Ouder- en Kindteam en de precieze samenstelling verschilt naar de populatie en behoefte in het gebied.
De jeugdgezondheidszorg zoals die in Amsterdam uitgevoerd wordt door de GGD Amsterdam en de Stichting Amsterdamse Gezondheidscentra (SAG), maakt integraal onderdeel uit van de Ouder- en Kindteams. Het landelijk vastgestelde basispakket jeugdgezondheidszorg valt onder de Wet publieke gezondheid. Het maatwerk deel onder de Jeugdwet. Beide onderdelen worden uitgevoerd vanuit de Ouder- en Kindteams.
De Ouder- en Kindteams bieden preventie en voorlichting. Te denken valt aan de voorlichting in het kader van de vaste contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg, maar ook aan voorlichtingsbijeenkomsten op school of het verspreiden van voorlichtingsmateriaal op verschillende locaties en wijze.
De Ouder- en Kindteams kunnen ouders (en jeugdige) ondersteunen bij het opstellen van een eigen plan, zonder dat verdere professionele hulpverlening betrokken is. Soms kunnen ook familie en andere uit het sociale netwerk daarbij betrokken worden.
De Ouder- en Kindteams geven advies aan beroepskrachten die met jeugdigen werken, zoals pedagogisch medewerkers van de kinderopvang en leerkrachten en docenten in het onderwijs. Hiermee voldoet de gemeente Amsterdam in belangrijke mate via de Ouder- en Kindteams aan artikel 2.6 eerste lid onderdeel c van de wet: "het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat:... degenen die beroepsmatig met jeugdigen werken deskundig advies kunnen krijgen over vragen en problemen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen."
De Ouder- en Kindteams zijn voor de meeste jeugdigen en ouders de eerste ingang bij een hulpvraag. De Ouder- en Kindteams hebben als belangrijke taak om de vraag te verhelderen. Zij kunnen daarbij ook een deel van de basisdiagnostiek doen, zeker omdat ook een jeugdarts en kinder- en jeugdpsycholoog /GZ-psycholoog / orthopedagoog vast onderdeel zijn van de Ouder- en Kindteams. Voor nadere diagnostiek zal het team verwijzen naar specialistisch aanbod, vooral de gespecialiseerde Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Het gaat dan formeel om een toekenning van een individuele voorziening.
De Ouder- en Kindteams bieden ook zelf hulp. De precieze afbakening tussen het (jeugd)hulpaanbod van de Ouder- en Kindteams zelf en de zorgaanbieders zal in de praktijk duidelijk moeten worden. Naar verwachting zullen de professionals van de Ouder- en Kindteams geen intensieve, langdurige, zorgtrajecten (meer dan 15 à 20 uur) bieden. Kortdurende opvoed- en opgroeiondersteuning, laag intensieve begeleiding en basiszorg bij psychische klachten en problemen zullen zeker bij hun aanbod horen.
Zorgcoördinatie is een lastig begrip in de hulpverlening. De verantwoordelijkheid om zorg te coördineren zal in de regel bij de hulpverlener liggen die het meest intensief bij de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders betrokken is. Dit zal niet altijd het Ouder- en Kindteam zijn. Desgewenst kan een jeugdige of zijn ouders echter het Ouder- en Kindteam vragen de coördinatie (tijdelijk) op zich te nemen, bijvoorbeeld omdat veel hulpverleners betrokken zijn geraakt en de samenwerking niet optimaal verloopt.
Gekwalificeerde professionals van het Ouder- en Kindteam die opgenomen zijn in een beroepsregister (BIG register of kwaliteitsregister jeugd) worden gemandateerd om namens het college besluiten te nemen voor het toekennen (of weigeren) van individuele voorzieningen. Voor de duidelijkheid wordt deze belangrijke taak van de Ouder- en Kindteams toch hier in de door de gemeenteraad vast te stellen verordening opgenomen.
Artikel 2.4 Intensief casemanagement domein overstijgende aanpak
Artikel 2.5 Interventieteam Veilig Thuis en Mobiel Crisisteam Jeugd
De interventieteams bij crises worden hier in de verordening genoemd onder de algemene voorzieningen, omdat voor hun inzet geen beschikking door het college afgegeven hoeft te worden, zoals bij individuele voorzieningen. Het aanbod van de interventieteams is echter alleen toegankelijk in crisissituaties, in die zin is de toegankelijkheid beperkt.
Het bieden van crisisinterventies is een taak van de gemeente op grond van artikel 2.6 eerste lid 1 onder b van de wet: "Het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat: jeugdhulp... te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden." De gemeente Amsterdam is voornemens een interventieteam te positioneren bij het nieuwe advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK), Veilig Thuis genoemd, dat ook crises kan afhandelen. Veilig Thuis zelf is overigens een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en daarom niet in deze verordening opgenomen als voorziening. Naast het interventieteam van Veilig Thuis blijft het Mobiel Crisisteam Jeugd van Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam (een samenwerking van Arkin en GGZ InGeest) in 2015 bestaan. De precieze taakafbakening tussen de beide teams wordt nog uitgewerkt.
De interventieteams staan 24/7 klaar om, ter plaatse, te beoordelen welk besluit moet worden genomen over het vervolg (als het momentum van de crisis voorbij is). Indien een gedwongen uithuisplaatsing van kinderen nodig is zal het interventieteam Veilig Thuis deze uitvoeren. De juridische route voor het verkrijgen van de voorlopige ondertoezichtstelling (Voorlopige-OTS) wordt ook door hen middels een verzoek tot onderzoek / spoedmelding bij de Raad voor de Kinderbescherming geregeld. Het Interventieteam Veilig Thuis ondersteunt in acute situaties - waaronder strafrechtelijk ingrijpen - de politie bij het onderzoeken en het voorbereiden van een tijdelijk huisverbod.
De interventieteams zijn gericht op korte interventies. Zij dragen de zorg zo spoedig mogelijk weer over aan het Ouder- en Kindteam, casemanager van de domein overstijgende aanpak, gecertificeerde instelling, of zorgaanbieder (die ook korter of langer speciale spoedhulp kan bieden), afhankelijk van de vraag of het wel of niet om een zelfredzaam gezin gaat en de veiligheid van het kind bedreigd is.
Artikel 2.6 Weigering toegang tot een algemene voorziening
Hoewel de algemene voorzieningen in principe voor iedere jeugdige en zijn ouders toegankelijk zijn, is denkbaar dat toelating wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat iemand niet tot de doelgroep van de verordening behoort of aanspraak maakt op een aanbod dat niet aanwezig is als algemene voorziening. In dat geval heeft degene die toegang wordt geweigerd er recht op deze weigering op schrift te ontvangen in een voor bezwaar vatbare beslissing. Daarmee wordt de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd.
Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen
In de verordening is ervoor gekozen om de individuele voorzieningen in algemene termen te beschrijven en te ordenen naar de zorgvormen zoals gehanteerd in het Koersbesluit Om het kind. Hiervoor is gekozen, omdat het aanbod naar verwachting de komende tijd nog sterk in ontwikkeling zal zijn. Het aanbod in de verordening op productniveau beschrijven is daarom niet gewenst.
De term flexibel aanbod komt uit het Koersbesluit en is gekozen om aan te duiden dat het gaat om aanbod dat flexibel in kan spelen op de vraag in een gebied. Er worden met de aanbieders van deze voorzieningen raamcontracten afgesloten. Nieuwe aanbieders krijgen een kans zonder hoge toegangseisen. In het kader van de transitiearrangementen zal in 2015 de speelruimte overigens beperkter zijn.
In de verordening is gekozen om het flexibel aanbod te beschrijven in termen van het doel of resultaat van de ondersteuning en niet in termen van specifieke producten. Ten behoeve van de inkoop wordt wel een nadere indeling zorgcategorieën gehanteerd. Vooralsnog wordt vooral aangesloten bij de productdefinities volgens de wetten waarbinnen deze taken eerder werden uitgevoerd: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet op de jeugdzorg (WJ), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw) en wordt uitgegaan van de volgende zorgcategorieën in het flexibel aanbod:
2. Generalistische basis GGZ (Zvw)
3. Begeleiding, individueel en groep (AWBZ)
4. Persoonlijke verzorging (AWBZ)
6. Ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan
De hier gehanteerde formulering is overgenomen uit de begripsbepaling jeugdhulp van de wet, eerste onderdeel. Zorgcategorieën 1 tot en met 3 (zie hierboven) horen bij dit onderdeel a.
Zorgcategorie 4 (AWBZ begeleiding) hoort bij dit onderdeel b.
Zorgcategorie 5 (AWBZ persoonlijke verzorging) hoort bij onderdeel c.
Zorgcategorie 6 (AWBZ kortdurend verblijf) hoort bij onderdeel d. Vergelijk de verplichting gesteld aan de gemeente in de wet, artikel 2.3 derde lid: ‘voorzieningen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen.'
Het bieden van vervoer behoort in specifieke gevallen tot de voorzieningenplicht van de gemeente, zie artikel 2.3 derde lid van de wet: "voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden." Vervoer kan ook aangewezen zijn in het kader van een stedelijke of regionale voorziening (artikel 3.2) en kan ook gaan om vervoer naar een instelling buiten de gemeentegrenzen. Omdat vervoer gekoppeld kan zijn aan verschillende zorgcategorieën is zij niet benoemd als aparte zorgcategorie.
De wet noemt in artikel 4.1.2 het familiegroepsplan als een stap in het hulpverleningsproces van de jeugdhulpaanbieder voorafgaande aan start van het professionele jeugdhulptraject. Maar het kan ook preventief ingezet worden als een jeugdhulpaanbieder nog niet betrokken is. Het familiegroepsplan kan soms de inzet van jeugdhulp overbodig maken. Behalve de jeugdhulpaanbieder kan ook het Ouder- en Kindteam of Samen DOEN-team ondersteunen bij het tot stand brengen van een familiegroepsplan. Wanneer een derde partij wordt betrokken (bijvoorbeeld in de vorm van een Eigen Kracht Conferentie), is het opstellen van een familiegroepsplan gedefinieerd als een individuele voorziening. Het gaat immers om een dure voorziening, die alleen nodig geacht kan worden als ouders niet zelf een plan kunnen maken, eventueel met ondersteuning van de lokale teams.
In artikel 2.1 onderdeel g vermeldt de wet dat het gemeentelijke beleid er onder andere op gericht dient te zijn dat familiegroepsplannen tot stand gebracht worden en uitgevoerd worden. Amsterdam geeft dit dus op verschillende niveaus vorm: vanuit de teams, als aparte individuele voorziening en vanuit de jeugdhulpaanbieders.
Artikel 3.2 Stedelijke, regionale en landelijke voorzieningen
In het nieuwe jeugdstelsel in Amsterdam worden in het Koersbesluit Om het kind naast flexibel aanbod ook gespecialiseerde stedelijke en regionale voorzieningen benoemd. Het gaat om voorzieningen die op stedelijk, regionaal of landelijk georganiseerd worden en vanwege het belang van het waarborgen van hun specialistische expertise meer garanties krijgen van de gemeente, regio (Amsterdam-Amstelland) of VNG om de zorgcontinuïteit te garanderen.
Naast de stedelijke en regionale voorzieningen waarover de gemeente Amsterdam (in regioverband) zelf inkoopafspraken maakt, zijn er ook landelijke voorzieningen waarvoor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens alle gemeenten de inkoop regelt. De Algemene ledenvergadering van de VNG heeft op 29 november 2013 ingestemd om voor deze landelijke voorzieningen middelen af te zonderen uit het macrobudget dat naar de gemeenten gaat. Bij deze landelijke voorziening gaat het om:
2. Stichting Opvoeden (voor landelijke publieke informatiefunctie)
3. Stichting Adoptievoorzieningen (voor nazorg in kader adoptie)
Daarnaast heeft de VNG namens de gemeente met een aantal landelijke instellingen en programma's, vooral residentiële en forensische zorg, raamcontracten afgesloten.
Tweede lid, onderdelen a tot en met c
In de verordening is uitgegaan van een beperkt aantal hoofdcategorieën. Ten behoeve van de inkoop wordt wel nadere pakketindeling gehanteerd. Vooralsnog wordt vooral aangesloten bij de productdefinities volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet op de jeugdzorg (WJ), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals deze luidden vóór 2015, en wordt uitgegaan van de volgende zorgcategoriën in het stedelijke en regionale aanbod:
4. Behandeling (L)VB individueel en groep (AWBZ)
5. Dagbehandeling jeugdzorg (WJ)
Zorgcategorieën 1 en 2 horen bij onderdeel a (jeugdhulp met verblijf), zorgcategorie 3 bij onderdeel b (pleegzorg), zorgcategorieën 4 tot en met 6 bij onderdeel c. Gespecialiseerde GGZ is een brede zorgcategorie, waaronder ook residentiële zorg valt, die ook onder jeugdhulp met verblijf (onderdeel a) gerekend kan worden. Gesloten jeugdzorg, ook wel Jeugdzorgplus genoemd, is een speciale categorie binnen Verblijf jeugdzorg.
Artikel 3.3 Bekendmaking aanbod individuele voorzieningen
Het college maakt via een digitaal platform bekend welke zorgaanbieders in het kader van de individuele voorzieningen gecontracteerd zijn. In de praktijk zal dit op grond van nadere regelsgedelegeerd worden aan de ambtelijke organisatie.
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Deze verordening stelt regels voor het toekennen van een individuele voorziening door het college. Naast het college hebben ook andere organen op grond van de wet de bevoegdheid om besluiten te nemen over het toekennen van individuele voorzieningen. Zij hoeven hiervoor dan ook niet gemandateerd te worden door het college. Het gaat om a) de gecertificeerde instellingen en b) de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI). Een korte toelichting.
a) Gecertificeerde instellingen
Artikel 2.4 tweede lid onder b en 3.5 eerste lid van de wet stelt dat de gecertificeerde instelling bepaalt welke jeugdhulp aangewezen is in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. De gecertificeerde instelling is wel verplicht om op casusniveau overleg te voeren met de gemeente. Ook zal de gecertificeerde instelling zich moeten houden aan de regels zoals gesteld door de gemeenteraad in deze verordening en door het college in de nadere regels. Deze regels hebben immers een algemeen verbindende status. Afspraken over het casusoverleg tussen de gecertificeerde instellingen en de gemeente dienen op grond van de wet in een protocol vastgelegd te worden (artikel 3.6 derde lid van de wet). In artikel 4.2 van deze verordening wordt nader ingegaan op de afstemming tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen bij toekenning van individuele voorzieningen.
b) Rechter, openbaar ministerie en justitiële jeugdinrichting (JJI)
Artikel 2.4 tweede lid onder b van de wet bepaalt dat het college de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of de directeur van de justitiële jeugdinrichting bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing nodig achten. De wet stelt in deze gevallen een overleg op casusniveau met de gemeente niet verplicht. Ook hier is de afstemming - vooral in het voortraject: een rechter beslist immers in de regel op advies van anderen, waaronder hulpverleners vanuit de teams, gecertificeerde instellingen en vooral de Raad voor de Kinderbescherming - van belang. In artikel 4.3 van deze verordening wordt nader ingegaan op de afstemming tussen gemeenten en rechter, openbaar ministerie en JJI.
Het college - en feitelijk de daartoe gemandateerde zorgprofessionals van het Ouder- en Kindteam of Samen DOEN-team - neemt een besluit over de noodzakelijke zorg op het niveau van een zorgcategorie (zie toelichting bij artikelen 3.1 en 3.2). Het besluit is dus een globale toekenning van zorg, geen gedetailleerd indicatiebesluit, zoals voorheen (vooral in AWBZ-kader) gebruikelijk was. Het besluit heeft een afgebakende geldigheidsduur, waarna een nieuw besluit genomen moet worden. Bij nadere regels (zie zesde lid) worden de zorgcategorieën vastgesteld door het college. Hetzelfde geldt voor de geldigheidsduur van het besluit. Zie verder ook toelichting op artikel 3.6.
Het college neemt het besluit tot toekennen van een individuele voorziening op grond van de informatie die in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.9 verkregen is. Aangezien het college de beslissingsbevoegdheid mandateert aan zorgprofessionals van de Ouder- en Kindteams en de domein overstijgende aanpak, die ook het gesprek voeren namens het college, organiseren we beoordeling en beslissing efficiënt en effectief in één hand. De gemeente Amsterdam kent hiermee een belangrijke rol toe aan het gesprek dat tussen hulpverlener en jeugdige en ouders wordt gevoerd. Dit is in lijn met de VisieOm het kind en het Koersbesluit Om het kind. De professional moet de ruimte krijgen om te doen wat nodig is. Bij ingewikkelde problematiek zullen ook andere professionals betrokken worden om de vraag en benodigde ondersteuning duidelijk te krijgen. Zo nodig, denk aan de inzet van gespecialiseerde GGZ voor diagnostisch onderzoek, kan het Ouder- en Kindteam of casemanager hiervoor eenvoudig zelf een beschikking afgeven. Ook gaat de professional van het Ouder- en Kindteam zo nodig - samen met de jeugdige en zijn ouders - het gesprek aan met professionals uit de andere domeinen, zoals het onderwijs.
De huisarts, medische specialist en jeugdarts hebben op grond van de wet een bevoegdheid om toegang te verlenen tot jeugdhulp, waaronder individuele voorzieningen. De Ouder- en Kindteams of casemanager domein overstijgende aanpak zitten hier niet tussen. Met de huisartsen zal wel afgesproken worden dat zij bij lichte opvoed- en opgroeiproblematiek en psychische klachten in de regel niet naar een individuele voorziening zullen verwijzen, maar naar het Ouder- en Kindteam (of casemanager). Zij leveren immers ondersteuning die vergelijkbaar met de inzet van de praktijkondersteuner huisartsen GGZ voor de volwassenenzorg.
De verwijzing van de arts zal na de intakefase door de zorgaanbieder - wanneer duidelijk is geworden wat de hulpvraag is en welke ondersteuning gewenst is - gevolgd worden door een gemeentelijk besluit waarmee de individuele voorziening toegekend wordt (dit is geregeld in het vierde lid). Het treffen van voorzieningen is immers een bevoegdheid van het college op grond van artikel 2.3 van de wet. De gemandateerde professionals van de Ouder- en Kindteams en de domein overstijgende aanpak nemen dit besluit. Hiervoor zullen zij in de regel niet zelf (opnieuw) een gesprek met de jeugdige of de ouders hoeven te voeren. De zorgaanbieder beoordeelt of de verwijzing van de arts terecht was en vraagt de gemandateerde professional van het Ouder- en Kindteam of intensief casemanagement vervolgens om een besluit. Het gesprek dat de zorgaanbieder voert is dan de facto het gesprek als bedoeld in artikel 3.8 van deze verordening.
Er zijn echter uitzonderingen denkbaar. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van eerdere hulpverlening richting de jeugdige en het gezin waarvan de zorgaanbieder geen beeld had, maar die de vraag welke hulp aangewezen is wel beïnvloed. Of wanneer een zorgaanbieder met een behandelvoorstel komt dat tegen de professionele richtlijnen van de branche of regels gesteld door de gemeenteraad of college ingaan. De meest bevoegde professional van het Ouder- en Kindteam (of de casemanager) zal dan in gesprek gaan met de zorgaanbieder, jeugdige en ouder, en huisarts. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er een verschil van inzicht blijft. In die gevallen neemt het Ouder- en Kindteam of de casemanager een negatief besluit, dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Hiermee wordt dus ook de rechtsbescherming van de burger optimaal geborgd. De professionals van de teams zullen dan immers uiteindelijk tot aan de kinderrechter toe moeten verantwoorden waarom hun oordeel zwaarder weegt dan dat van de huisarts / zorgaanbieder en de jeugdige en ouder.
Het interventieteam Veilig Thuis of het Mobiel Crisisteam acteert in crisissituaties (zie artikel 2.5). De interventieteams zullen zelf kortdurende ondersteuning bieden aan de jeugdigen en het gezin. Vervolgens zullen zij de coördinatie van de zorg weer zo snel mogelijk terugbrengen bij het Ouder- en Kindteam, de casemanager van de domein overstijgende aanpak of de gecertificeerde instelling. In sommige gevallen zal het echter ook nodig zijn om met spoed een individuele voorziening in te zetten. Denk daarbij aan crisispleegzorg of tijdelijke opvang in een verblijfsvoorziening. In die gevallen bekrachtigt het Ouder- en Kindteam of de casemanager de beslissing tot inzet van zorg in een besluit, zonder dat hiervoor nog een gesprek nodig is. In de regel zal dit ook gebeuren nadat de hulp al ingezet is.
De gecontracteerde zorgaanbieder start de hulp slechts nadat er een toekenningsbesluit door de daartoe gemandateerde professional genomen is. In geval van een verwijzing van de huisarts of medisch specialist wordt de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld om het gesprek te voeren met de jeugdige en zijn ouders om te beoordelen of en welke (individuele) voorziening nodig is, maar niet om te beginnen met dure diagnostiek of de behandeling zelf voordat er een besluit is. Dit wordt contractueel geregeld met de zorgaanbieders. Als na een artsverwijzing, de zorgaanbieder tot het oordeel komt dat de verwijzing niet terecht was, wordt de inzet in het kader van een intake vergoed door de gemeente.
In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit op zich laat wachten) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren op aanwijzing van het interventieteam Veilig Tuis voor crisishulp, maar ook in minder acute gevallen. De termijn die in dit lid genoemd wordt - zes weken - is de termijn die de wet stelt voor het opstellen van een hulpverleningsplan door de jeugdhulpaanbieder.
Bij nadere regels stelt het college vast welke de zorgcategorieën zijn die bij het toekennen van zorg gehanteerd worden. Vooralsnog wordt daarbij aangesloten bij de zorgdefinities uit de huidige drie domeinen (jeugdzorg, GGZ en AWBZ). Op termijn wordt bekeken of een verdere versimpeling mogelijk is.
Artikel 3.5 Aanvraag persoonsgebonden budget
In de regel hoeft een jeugdige en/of zijn ouders geen formele aanvraag te doen voor een individuele voorziening. In het gesprek tussen de hulpverlener en de jeugdige / de ouder staat de hulpvraag centraal. Wanneer een individuele voorziening nodig geacht wordt, wordt hiertoe eenvoudig een besluit genomen zonder dat de jeugdige of ouder gevraagd wordt zelf een aanvraag(formulier) in te dienen. Uitzondering is het geval van de verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. In dat geval is een aanvraag van de ouder nodig om te kunnen oordelen of de motivatie aanwezig is (onderdeel d) en de kwaliteit gegarandeerd (onderdeel b en c). De te treffen individuele voorziening en het beoogde doel (onderdeel a) zullen in de regel door de jeugdige en zijn ouders in samenspraak met de gemandateerde zorgprofessional van het Ouder- en Kindteam of het intensief casemanagement vastgesteld worden. Ook bij het zoeken van een uitvoerder kan deze zorgprofessional een ondersteunende rol vervullen.
In dit artikel wordt de inhoud van het besluit tot toekenning (of weigering) van een individuele voorziening in globale termen beschreven. Het besluit is kort en bondig. Daarbij dient eerder gedacht te worden aan de verwijsbrief van de huisarts dan de uitgebreide indicatiebesluiten met veel details, zoals het geval was in het kader van de Wet op de jeugdzorg of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), of gebruikelijk is bij subsidiebeschikking van de gemeente.
Eerste lid, onderdeel a (zorgcategorie)
In het besluit wordt benoemd om welke zorgcategorie het gaat (zie de toelichting onder artikel 3.1 en 3.2). Het is aan de zorgaanbieder om een hulpverleningsplan te maken met concrete hulpverleningsdoelen en een inschatting van het benodigde volume. In veel gevallen zal concreet naar een specifieke zorgaanbieder worden verwezen, in overleg met de jeugdige of ouder en rekening houdend met hun voorkeuren. Een jeugdige of ouder kan ook na en op basis van het besluit zelf een zorgaanbieder zoeken (bijvoorbeeld via een digitaal platform). Het dient wel te gaan om een zorgaanbieder die door de gemeente voor die zorgcategorie gecontracteerd is. De naam van de zorgaanbieder staat niet genoemd in het besluit.
Eerste lid, onderdeel b (geldigheidsduur)
In het besluit wordt aangeven hoe lang het besluit geldig is en wanneer opnieuw een besluit genomen moet worden door het college. De geldigheidsduur van een besluit wordt vastgelegd in de nadere regels.
Eerste lid, onderdeel e (persoonsgebonden budget)
Wanneer een persoonsgebonden budget toegekend wordt, vermeldt het besluit ook de hoogte van het budget (dit dus in tegenstelling tot een besluit tot toekenning van zorg in natura). Dit bedrag wordt door de gemeente doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank die het persoonsgebonden budget beheert en waarheen de budgethouder zijn facturen kan sturen (tot het maximum van het vastgestelde bedrag).
De Ouder- en Kindteams en casemanager van de domein overstijgende aanpak registreren het besluit een apart registratiesysteem. De jeugdige en/of ouder wordt het besluit op papier meegegeven aan het eind van het gesprek, of opgestuurd (digitaal of op papier). Hiermee voldoet de gemeente aan de vereiste die de Algemene wetbestuursrecht stelt aan een besluit.
Artikel 3.7 Heroverweging en intrekking besluit
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget. De tekst van dit artikel is grotendeels ontleend aan de bepalingen rond bestrijding van misbruik die de wet stelt in het kader van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten (artikel 8.1.2 tot en met 8.1.4). We herhalen in de verordening de wet om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien wordt de toepassing van deze regels verbreed naar voorzieningen in natura. Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan natuurlijk ook relevant zijn als in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar gewoon van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.
Artikel 3.8 Vastlegging gegevens
In landelijke wet- en regelgeving is veel geregeld over de spelregels bij het vastleggen van persoonlijke gegevens door hulpverleners en overheden: in de Wet bescherming persoonsgegevens (een kader wet), het Burgerlijk wetboek - met name Boek 7, titel 7, afdeling 5 (de zogenaamde Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) als het gaat om geneeskundige zorg - en de Jeugdwet zelf (paragraaf 7.3) als het gaat om jeugdhulp. In dit artikel worden niet zozeer nieuwe regels gesteld, als wel duidelijk gemaakt hoe de vigerende wetgeving zich verhoudt tot de gegevensverzameling dit in deze verordening beschreven wordt in het kader van het toekenningsproces.
Dit lid gaat over de dossiervorming door de Ouder- en Kindteams en het intensief casemanagement van de domein overstijgende aanpak. De Ouder- en Kindteams zijn verplicht om een dossier in te richten op grond van de Wet publieke gezondheid (voor zover het gaat om de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg) en de Jeugdwet (voor zover het gaat om jeugdhulp). Ook voor hun preventieactiviteiten zullen de teams een registratie voeren, maar dit zal niet altijd op persoonsniveau gebeuren.
Het is belangrijk dat het Ouder- en Kindteam of casemanager van de domein overstijgende aanpak een terugkoppeling van de zorgaanbieder krijgen over het resultaat van de hulp. In ieder geval na afsluiting van het traject, maar bij langdurige trajecten ook tussentijds. Hierover worden in het besluit afspraken vastgelegd. Wanneer bijvoorbeeld een huisarts de oorspronkelijke verwijzer was, zal ook die een terugkoppeling ontvangen van de zorgaanbieder. De terugkoppeling zal verwerkt wordt in het dossier van de teams.
De uitkomsten van de second opinion door een andere zorgprofessional worden verwerkt in het dossier van de teams.
De gegevensverwerking door de Ouder- en Kindteams en het intensief casemanagement in het kader van hun zorgverlening en het toekennen van zorg gebeurt in overeenstemming met de regels hierover zoals onder andere te vinden in het Burgerlijk wetboek, Boek 7, titel 7, afdeling 5 (in het kader geneeskundige zorg) en de Jeugdwet, paragraaf 7.3 (in het kader van jeugdhulp). Hierin is geregeld wanneer een jeugdige of ouder het dossier kan inzien, aanpassen of gegevens eraan kan toevoegen. Een en ander zal in een privacyprotocol voor de team nader uitgewerkt worden.
De gegevens van het besluit tot toekennen van zorg worden verwerkt in een apart registratiesysteem, los van het zorgdossier van zorgprofessional. De gegevens uit dit registratiesysteem worden door de gemeente onder meer gebruikt om de facturen van de zorgaanbieders te toetsen op hun rechtmatigheid (zorg kan immers alleen gedeclareerd worden als er een beschikking is) en het zorggebruik op geaggregeerd niveau te monitoren. Ook dit registratiesysteem wordt goed beveiligd en is niet toegankelijk voor onbevoegden. Ook mag zij niet gebruikt worden voor oneigenlijke doeleinden, zoals het koppelen van bestanden in het kader van opsporing van uitkeringsfraude.
Het gesprek wordt gevoerd door zorgprofessionals van het Ouder- en Kindteam of de casemanagers van de domein overstijgende aanpak. Niet ieder gesprek van deze professionals heeft als doel een beoordeling of een individuele voorziening nodig is. Een gesprek kan ook gevoerd worden om voorlichting, advies of hulp te bieden, zonder dat de vraag of noodzaak van een individuele voorziening in beeld is.
In dit lid wordt een opsomming gegeven van onderwerpen die in het gesprek aan de orde kunnen komen. Niet in elk gesprek hoeft elk onderwerp expliciet aan de orde te komen, bijvoorbeeld omdat uit eerder gesprekken (met andere hulpverleners) de situatie al duidelijk genoeg is.
Wanneer uit het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouders en de hulpverlener blijkt dat er professionals vanuit andere domeinen al betrokken zijn, of zouden moeten zijn, dan kan er voor gekozen worden dat de hulpverlener informatie opvraagt namens en met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.
De gemeente heeft bij wet de plicht om de jeugdige en zijn ouders te wijzen op de consequenties van een persoonsgebonden budget (artikel 8.1.6). Hier is voor een breder interpretatie gekozen in die zin dat het college de jeugdige en zijn ouders ook op de mogelijkheid van de verstrekking van een persoonsgebonden budget wijst.
Ouders zijn een ouderbijdrage verplicht bij jeugdhulpvoorzieningen inhoudende verblijf buiten het gezin. Het Centraal administratiekantoor (CAK) stelt de hoogte van de ouderbijdrage vast en int de ouderbijdrage, conform de regels vastgelegd in het Besluit op de Jeugdwet. Het college informeert de ouders slechts over deze plicht en de procedure (en het CAK over het toekennen van deze voorziening).
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt over hoe het gesprek gevoerd wordt. Bij instrumentarium kan gedacht worden aan screeningslijsten als de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), een classificatiesysteem als de CAP-J, of de zelfredzaamheidmatrix.
Artikel 3.10 Criteria individuele voorziening
In dit lid worden een viertal algemene criteria vastgesteld. In de nadere regels worden deze algemene criteria nader uitgewerkt per zorgcategorie.
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de algemene criteria of specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen. Per zorgcategorie (zie toelichting op de artikelen 3.1 en 3.2) wordt bekeken of het stellen van nadere regels gewenst is.
Artikel 3.11 Afwegingsfactoren bij toekennen individuele voorziening
In dit lid worden een tweetal afwegingsfactoren genoemd. Deze volgen rechtstreeks uit de wet (artikel 2.3 vierde lid), maar zijn om een volledig beeld te geven toch opgenomen in de verordening.
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de afwegingsfactoren. Het zal dan vooral gaan over de invulling van het begrip ‘redelijkerwijs' uit het eerste lid.
Artikel 3.12 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
In dit lid worden een drietal aanvullende criteria bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd. Deze volgen rechtstreeks uit de wet (artikel 8.1.1 tweede lid) maar zijn om een volledig beeld te geven toch opgenomen in de verordening.
De bepalingen in de lid zijn opgenomen om misbruik tegen te kunnen gaan (vergelijk artikel 3.7).
De wet maakt het mogelijk dat het college ook een persoonsgebonden budget toekent voor de bekostiging van niet professionele zorg. Het college mag hier wel bij verordening beperkingen aan stellen. Met dit lid is voor een beperking van een verstrekking van een persoonsgebonden budget voor informele zorg gekozen tot die zorg waar het niet gaat om behandeling: te weten begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Daarnaast dient de kwaliteit gegarandeerd te zijn en dient de niet professionele zorgverlener niet overbelast te worden.
De wet bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gekozen is voor de eenvoudige regel dat de hoogte van het persoonsgebonden budget maximaal de hoogte is van de kosten van de zorg in natura en bij informele zorg berekend wordt aan de hand van een speciaal uurtarief voor informele zorg. Nadere uitwerking volgt in de nadere regels.
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot criteria en het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget en criteria tot toekennen van persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 4. Afstemming met andere voorzieningen
De gezondheidszorg voor jeugdige valt gedeeltelijk binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente - namelijk als het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, en (licht)verstandelijk gehandicaptenzorg (met uitzondering van langdurige instellingszorg) - , maar voor een groot deel ook daarbuiten: huisartsenzorg, paramedische zorg (logopedie, fysiotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis)zorg blijft onder de Zorgverzekeringswet vallen. Afspraken tussen de gemeente en deze zorgaanbieders (en hun financiers: de zorgverzekeraars/zorgkantoren) zijn van belang. In dit artikel wordt de benodigde afspraken op vier onderdelen beschreven.
Artikel 4.2 Gecertificeerde instellingen
De gecertificeerde instellingen hebben een eigenstandige bevoegdheid bij het inzetten van jeugdhulp in gedwongen kader bij uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Goede afspraken met de gemeente, als financier van de gecertificeerde instellingen én de jeugdhulp, zijn daarom zeer belangrijk.
In de strafrechtelijke beslissing kan - in het kader van een taakstraf of (gedragsbeïnvloedende) maatregel - besloten worden tot de inzet van jeugdhulp. In regel zal de Raad voor de Kinderbescherming hierover adviseren. Bij (jeugdreclasserings)maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering, bij taakstraffen de Raad. Met beide zal de gemeente afspraken maken, zeker ook als het gaat om de afhandeling van de proces-verbalen van leerplicht.
De selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of directeur van de justitiële jeugdinrichting besluit tot de inzet van jeugdhulp in het kader van het scholings- en trainingsprogramma in het nazorgtraject. De gemeente is betrokken in het trajectberaad.
Veilig Thuis (het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) is te allen tijde voor advies, raad en daad beschikbaar voor professionals.
Het Triage- of het Interventieteam Veilig Thuis zal een casus doorgeleiden door de regieverantwoordelijkheid te beleggen bij het Ouder- en Kindteam, casemanager domein overstijgende aanpak, de gecertificeerde instelling of het expertteam Veilig Thuis, afhankelijk van de casus. Het expertteam voert de routes uit voor de bijzondere situaties waarin specialistische kennis noodzakelijk is, als er sprake is van extreme veiligheidsdreiging, ernstige criminaliteit, etc. Hoogwaardige specialistische kennis is nodig bij bijvoorbeeld complexe situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling, eergerelateerd geweld, seksueel misbruik, achterlating en huwelijksdwang, extreme stalking. Zij zullen passende hulp inschakelen. Dit met uitzondering van crisiszorg, die direct vanuit het frontoffice Veilig Thuis wordt ingeroepen.
Artikel 4.5 Voorschoolse voorzieningen
Veel kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bezoeken een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, of voorschool (en sinds kort: de peuterschool). De gemeente speelt een belangrijke rol in de bevordering van de pedagogische kwaliteit van deze voorschoolse voorzieningen en het vergroten van het bereik onder specifieke doelgroepen. Ook specifieke voorzieningen als Okido, SMI en Alert4you worden door de gemeente gestimuleerd en in stand gehouden. Het is daarom zeer belangrijk om over de relatie tussen deze voorzieningen en de algemene (en individuele) voorzieningen op grond van deze verordening afspraken te maken met de aanbieders van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (en basisscholen).
De samenwerkingsverbanden Primair en Voortgezet onderwijs spelen een centrale rol bij het organiseren van passend onderwijs en (speciale) onderwijszorg op de scholen en bovenschools. Daarnaast worden ook de schoolbesturen genoemd die verantwoordelijk zijn voor het speciaal onderwijs van de cluster I en II (die buiten de Samenwerkingsverbanden vallen). In veel gevallen zal onderwijszorg en zorg voor de jeugd elkaar nauw raken. Goede afspraken tussen gemeente en het onderwijs zijn daarom belangrijk. Dit geldt vooral voor de onderwijszorgarrangementen die Amsterdam al jarenlang heeft in het voortgezet onderwijs (zoals de Transferia). Vergelijk ook artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet: "Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school."
Met de nieuwe Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) wordt de gemeente vanaf 2015 verantwoordelijk voor een breder pakket aan voorzieningen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning.
Hoewel voor de voormalige AWBZ-functie begeleiding een knip gemaakt is bij achttien jaar en opvoed- en opgroeiondersteuning van de Wmo naar de Jeugdwet verplaatst is, blijven ook enkele voorzieningen voor jeugdigen onder de Wmo vallen (hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen). In die gevallen is een goede afstemming gewenst. Wanneer voor een jeugdige voorziening op grond van zowel deze verordening als de Wmo-verordening nodig zijn, zal het Ouder- en Kindteam de jeugdige en zijn ouders (zonodig) ondersteunen bij het aanvraagproces Wmo.
Daarnaast zullen sommige ouders van jeugdige te maken krijgen met voorzieningen op grond van de Wmo (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de jeugdige en voor de ouders gewenst. Wat hiervoor in de praktijk (bijvoorbeeld tussen de verschillende ‘wijkteams') geregeld moet worden, wordt nader onderzocht.
Begeleiding van jeugdigen (tot 18 jaar) valt onder de Jeugdwet, begeleiding van volwassen (vanaf 18 jaar) onder de Wmo 2015. Wanneer de begeleiding van een jeugdige gecontinueerd dient te worden na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, dient de een nieuw besluit genomen te worden. De college draagt er zorg voor dat deze overgang soepel verloopt door de jeugdige en zijn ouders enkele maanden voor de 18e verjaardag te wijzen op deze overgang en hen te ondersteunen bij de aanvraag.
Artikel 4.8 Voorzieningen werk en inkomen
De overlap van voorzieningen die de gemeente geacht wordt voor jeugdige de treffen op grond van de Jeugdwet en op grond van de Participatiewet is naar verwachting beperkt. Arbeidstoeleiding en -participatie begint immers in de regel na de 18e verjaardag. Sommige voorzieningen op grond van de Participatiewet zullen ook voor 16- en 17 jarigen gelden, zoals leerwerktrajecten (artikel 10f). In die gevallen dient de gemeente het voorzieningenaanbod goed af te stemmen. Daarnaast zullen veel ouders van jeugdigen te maken krijgen met voorzieningen op grond van de Participatiewet.
Hoofdstuk 5. Waarborg verhouding prijs-kwaliteit
Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen
Op grond van artikel 2.12 van de wet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Dit is gevat in dit artikel 6.1. Hierbij is gebruik gemaakt van de tekst uit de modelverordening van de VNG.
Hoofdstuk 6 Klachten, vertrouwenspersoon en second opinion
Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten op grond van de wet (§ 4.2a) een klachtregeling hebben. De taken van de Ouder- en Kindteams vallen gedeeltelijk ook onder de Wet publieke gezondheid (te weten voor het onderdeel basispakket jeugdgezondheidszorg) en bieden ook preventie onder de wet, waarvoor deze eis niet geldt. De college zal de uitvoerders van de Ouder- en Kindteams vragen een integrale klachtenregeling op te stellen en hierbij ook de afhandeling van klachten te betrekken die specifiek de taak van de Ouder- en Kindteams in de toekenningsprocedure betreffen. In dat laatste geval gaat het om een bevoegdheid van het college welk gemandateerd wordt aan de Ouder- en Kindteams.
Dit lid is gebaseerd op artikel 6.2.2 Besluit, maar gaat daar alleen over klachtrecht bij vrijheidsbeperkende maatregelen.
Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon
Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de wet, artikel 2.6 eerste lid onderdeel f: "jeugdigen, ouders of pleegouders kunnen een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon" en tweede lid "het college is er verantwoordelijk voor dat een vertrouwenspersoon werkzaam is bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk is van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en van personen in dienst van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt en stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen."
De strekking van dit lid is overgenomen uit het Besluit artikel 4.1.6.
De strekking van dit lid is overgenomen uit het Besluit artikel 4.1.1 "De ondersteuning door de vertrouwenspersoon in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, is met name gericht op de uitoefening door jeugdigen, ouders, pleegouders en netwerkpleegouders van hun rechten."
Een jeugdige of ouder kan ook een beroep doen op cliëntondersteuning op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De vertrouwenspersoon op grond van de wet is geen cliëntondersteuner.
De strekking van dit lid is overgenomen uit het Besluit artikel 4.1.3.
In dit artikel is het recht van de burger op een second opinion bij een weigering van een individuele voorziening neergelegd. Het geeft de burger grip en invloed op het toekenningsproces en het zal, naar verwachting, leiden tot een lager aantal bezwaren. Aan de andere kant is het een voorziening die extra kosten met zich brengt, vooral als daarvan veel gebruik wordt gemaakt. NB in bezwaarprocedures waar het oordeel ingewikkeld is, kan aanvullend deskundigenonderzoek (of contra-expertise) worden verlangd op grond van bestaande wetgeving. Hier gaat het echter om een second opinion voorafgaande aan de bezwaarprocedure.
Gezien de risico's van oneigenlijk gebruik en hoge kosten is er voor gekozen in de verordening het recht op een second opinion goed af te bakenen. Een second opinion is gedefinieerd als een tweede oordeel op het bestaande dossier. De jeugdige of zijn ouders hebben geen recht op het opnieuw laten uitvoeren van (duur) diagnostisch onderzoek. Het oordeel over het toekennen van een voorziening komt uiteindelijk ook altijd weer terug bij de daartoe gemandateerde zorgprofessionals. Het gebruik van het instrument van een second opinion wordt de komende tijd goed gemonitord.
Hoofdstuk 7 Beleidsparticipatie
Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart artikel 2.1.3, derde lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van overeenkomstige toepassing. Deze luidt:
"In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:
a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;
b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;
c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;
d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;
f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie."
In hoofdstuk 7 van deze verordening is in twee artikelen invulling gegeven aan deze verplichting uit de Wmo 2015. Kort worden het jeugdplatform en de stedelijke adviesraad jeugd beschreven.
Inwerkingtreding per 1 januari 2015 valt samen met de datum van de inwerkingtreding van de wet. Op grond van artikel 12.4, tweede lid, van de wet dient de verordening vóór 1 november 2014 te worden vastgesteld.
De transitie jeugdzorg is een zeer complexe verandering en het fenomeen van een verordening jeugd nieuw. Daarom is een tijdig evaluatie van groot belang. In de tweede helft van 2015 zal de gemeenteraad een evaluatierapportage toegestuurd krijgen (indien relevant, vergezeld van een herziene verordening en/of nadere regels).
In de titel van de verordening is gekozen voor de brede term ‘zorg voor de jeugd,' omdat zij ook een beschrijving biedt van de algemene voorzieningen, inclusief preventie, en dus niet alleen jeugdhulpvoorzieningen.