Organisatie | Vlagtwedde |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Vlagtwedde 2017 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Vlagtwedde |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt per 1 januari 2017 de Financiële verordening gemeente Vlagtwedde
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | Nieuwe regeling | 28-03-2017 | Onbekend |
De raad van de gemeente Vlagtwedde;
op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 28 maart 2017, no.No.ZA.17-43292/DV.17-661, afdeling Middelen en Advies;
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;
onder gelijktijdige intrekking van de “Financiële verordening gemeente Vlagtwedde”, vastgesteld op 23 maart 2015,
vast te stellen het navolgende:
“Verordening op de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Vlagtwedde”.
Titel 1. Inleidende bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;
onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.
Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Titel 2. Begroting en verantwoording
Artikel 2. Begroting en jaarstukken
De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Het college kan per programma, jaarlijks, overige indicatoren voorstellen met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren goederen en diensten. De raad stelt deze indicatoren vast.
In de toelichting op het overzicht van baten en lasten van de begroting en de meerjarenraming worden minimaal alle geraamde incidentele baten en lasten van € 100.000,- of hoger individueel toegelicht. In de toelichting op de jaarstukken worden minimaal alle gerealiseerde incidentele baten en lasten van € 100.000,- of hoger individueel toegelicht. Bedragen beneden genoemde drempels worden in een totaalbedrag per programma verantwoord. In de toelichting op de jaarstukken worden minimaal alle gerealiseerde incidentele baten en lasten van € 100.000 of hoger individueel toegelicht. Bedragen beneden genoemde drempels worden in een totaalbedrag per programma verantwoord en zo nodig toegelicht.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.
Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de taakvelden ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de taakveldrealisatie ingedeeld naar programma’s. Dit gebeurt in de recapitulatiestaat, die is opgenomen achterin de programmabegroting en de programmaverantwoording.
Bij het opstellen van de begroting voor het volgende begrotingsjaar (jaar x) wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:
de ramingen worden gebaseerd op reeds vastgesteld bestaand beleid en reeds geaccordeerd nieuw te initiëren beleid (waaronder MIP). Met bekende prijsstijgingen wordt rekening gehouden, in overige gevallen wordt uitgegaan van de nullijn. Waar kan worden volstaan met een lagere raming ten opzichte van het voorgaande begrotingsjaar, dient die verlaging te worden geëffectueerd. Indien uit de laatst vastgestelde rekeningcijfers blijkt dat een verlaging van de raming tot de mogelijkheden behoort en door de desbetreffende afdeling geen plausibele verklaring wordt gegeven voor het handhaven van het niveau van het vorige begrotingsjaar, dan wordt de kwestie door de afdeling M&A ter beslissing voorgelegd aan het DT;
Bij het opstellen van de meerjarenraming voor begrotingsjaar x+1 tot en met x+3 jaren wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:
Indien er ten opzichte van de ramingen van begrotingsjaar x sprake is van autonome ontwikkelingen, uitgesproken beleidsintensiveringen of dergelijke, dan dienen deze gegevens door de managers en voor wat betreft personeelsaangelegenheden door de algemeen directeur separaat te worden aangeleverd aan de afdeling M&A, voorzien van een korte toelichting.
Artikel 3. Autorisatie begroting en begrotingswijzigingen
Voor uitgaven inzake nieuw beleid legt het college in beginsel vooraf aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het beschikbaar stellen van een krediet aan de raad voor. Echter bij het vaststellen van de begroting autoriseert de raad tevens een bedrag voor “onvoorziene uitgaven tussentijdse beleidswensen”. Voor dit bedrag is het college gemachtigd tussentijds lasten voor nieuw beleid te dekken. Achteraf legt zij dan – bij tussentijds rapportage of bij jaarrekening – verantwoording af aan de raad. Voor wat betreft het gebruik van deze “onvoorzien post” dient het college zich bij iedere wijziging in het beleid bewust te zijn van het moment waarop beleidsmatige of politieke voorstellen aan de raad worden gedaan. Dit zal veelal een politieke keuze zijn. Gaat het om substantiële beleidswijzigingen, dan ligt het in de rede dat het college deze vooraf voorlegt aan de raad.
Bij afwijkingen van bestaand beleid legt het college vooraf aan het aangaan van de (extra) verplichtingen een voorstel voor het beschikbaar stellen van een (extra) budget aan de raad voor. Dit voor zover de afwijkingen niet binnen het eigen programma gedekt kunnen worden en voor zover de afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijke raming meer bedragen dan € 10.000 per product bij incidentele lasten en € 5.000 per product bij structurele lasten. Beneden genoemde bedragen mogen de uitgaven na instemming door het college ten laste van de post “onvoorzien” worden gebracht, zonder voorafgaande goedkeuring door de raad. Financiële verantwoording vindt dan plaats bij de tussentijdse rapportages, of – indien niet meer mogelijk – bij de jaarrekening.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 4. Autorisatie Meerjaren Investerings Plan (MIP)
Bij de kadernota worden de nieuw ingediende MIP projecten gepresenteerd. Per investering wordt het benodigde investeringskrediet en de daaruit voortvloeiende structurele lasten weergegeven, voorzien van een tijdplanning in begrotingsjaren. De raad maakt vervolgens een afweging, waarna de MIP projecten op de “doen lijst”, de “wensenlijst” of de “niet doen lijst” worden gezet.
Bij de behandeling door de raad van de begroting voor het volgende jaar (november) kan de – bij de kadernota voorgestelde – verdeling tussen “doen”, “wensenlijst” of “niet doen” indien gewenst worden heroverwogen op basis van nieuwe gegevens of nieuwe projecten. Vervolgens worden de projecten van de “doen lijst” opgenomen in de programmabegroting van het begrotingsjaar en/of in de meerjarenramingen, afhankelijk van het jaar waarin de investering staat gepland. Hierbij wordt rekening gehouden met de gewenste saldi voor de onvoorzien posten. Gevolg kan zijn dat een aantal MIP projecten gedekt moeten worden uit de reserves, omdat het begrotingsresultaat niet toereikend is.
Enkel projecten die zijn gebaseerd op wettelijke verplichtingen of (subsidie-) termijnen, óf die betrekking hebben op calamiteiten, kunnen tussentijds – dus buiten het MIP om – aan de raad worden voorgelegd. Bij goedkeuring heeft de raad twee keuzes: óf zij geeft aan welk(e) MIP project(en) waarvoor in de begroting middelen zijn gereserveerd (vooralsnog) geen doorgang kan vinden, óf zij geeft anderszins dekking aan voor dit nieuw voorgelegde project, dus buiten de begroting om.
Het college kan de tijd tussen de algemene beschouwingen (juni) en de begrotings-behandeling (november) benutten om desgewenst projecten van de “doen lijst” verder te onderbouwen. De raad heeft dan bij de begrotingsbehandeling de mogelijkheid MIP projecten van de “doen lijst” aan te wijzen die zonder verdere voorafgaande accordering kunnen worden uitgevoerd. Van alle overige MIP projecten op de “doen lijst” moet de planvorming separaat door de raad worden geaccordeerd, voordat de uitvoering kan plaatsvinden. Bij het indienen van nieuwe MIP projecten kan een project desgewenst worden gesplitst in een voorbereidingsdeel en een uitvoeringsdeel. Bij voldoende uitwerking en onderbouwing kan worden voorgesteld een voorbereidingsdeel van 15% direct te accorderen, terwijl het uitvoeringsdeel na verdere uitwerking nog separaat aan de raad wordt aangeboden.
De MIP projecten welke voor enig boekjaar in de begroting zijn opgenomen, moeten ook in dat boekjaar worden uitgevoerd. Wordt dit niet gehaald, dan moet bij de tussenrapportages in dat boekjaar worden aangegeven waarom de uitvoering vertraging heeft opgelopen en wat er nodig is om uitvoering in dat boekjaar alsnog te doen slagen. De raad kan dan de afweging maken om uitstel voor het project te verlenen, of de uitvoering te doen bespoedigen door bijvoorbeeld extra middelen beschikbaar te stellen.
Artikel 5. Tussentijdse rapportage en informatie
De eerste bestuursrapportage (bij voorkeur raad mei) zal bestaan uit een hoofdzakelijk financiële verantwoording van een aantal vaste onderdelen die van grote invloed zijn op de gemeentebegroting. Ter toelichting op de financiële afwijkingen zal tevens een beknopte verantwoording van de belangrijkste beleidsontwikkelingen worden opgenomen, alsmede een aantal prestatie-indicatoren.
Artikel 6 Waardering & afschrijving vaste activa
2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Bijdragen in activa in eigendom worden geactiveerd als IVA en afgeschreven in dezelfde looptijd als de economische levensduur als het actief waarvoor de bijdrage is verstrekt en zolang aan de voorwaarden van artikel 61 van het BBV is voldaan.
3. De materiele vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, worden – onder aftrek van bijdragen van derden die in directe relatie staan tot het actief – lineair c.q. annuïtair afgeschreven in maximaal:
Activa met economisch nut en met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd. Afwijking, mits in overeenstemming met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en als gevolg van de richtlijnen van OC&W voor investeringen in het openbaar onderwijs, zijn mogelijk. Ook wanneer op grond van een actueel beheersplan blijkt dat een afschrijvingstermijn niet langer gerechtvaardigd is, kan deze worden herzien.
Activa worden bij voorkeur lineair afgeschreven. Met het afschrijven van een nieuw kapitaalgoed wordt in het geval van annuïtaire afschrijving begonnen in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt of verworven wordt. In het geval van lineaire afschrijving wordt begonnen met afschrijven in het begrotingsjaar waarin het actief gereed komt of verworven wordt, voor zover voor die afschrijvingslasten door de raad reeds dekking is aangegeven in dat begrotingsjaar. Is dat niet het geval, dan wordt ook dan pas in het volgende begrotingsjaar begonnen met afschrijven.
Op investeringen in activa met een economisch nut mogen geen (bestemmings)reserves in mindering worden gebracht. Wanneer als dekking voor deze investeringen toch een (bestemmings)reserve is aangewezen, wordt het investeringsbedrag overgeboekt van die reserve naar een gebonden (bestemmings)reserve. Hieruit worden dan de afschrijvingslasten van het actief gedurende de afschrijvingsperiode gedekt. Uitzondering hierop vormen de investeringen in het basisonderwijs, in verband met een afwijkende financieringssystematiek voor dit beleidsgebied.
Artikel 8. Reserves en voorzieningen
De raad besluit tot het benoemen van specifieke saldi die in enig begrotingsjaar ten gunste of ten laste van de reserve worden gebracht. Dit kan bij het vaststellen van de begroting, bij separaat raadsbesluit, of in de tussentijdse rapportages (zie artikel 3 lid 4). Het college is dus niet bevoegd over de reserves te beschikken. Het staat de raad vrij de reserves aan te wenden zoals het haar belieft; ook al zijn de reserves bestemd (bestemmingsreserves), de raad kan te allen tijde de bestemming wijzigen. Uitzondering hierop vormen de gebonden bestemmings-reserves, omdat deze dienen ter dekking van kapitaallasten van activa die reeds in het bezit zijn van de gemeente. De gebonden bestemmingsreserves zijn gekoppeld aan de betreffende investeringen. Dit houdt in dat wanneer de investering vertraging oploopt de onttrekking evenredig lager zal zijn en vice versa.
Voorzieningen zijn niet vrij besteedbaar; zij zijn gevormd doordat een toekomstige last of verplichting al in een eerder boekjaar is verantwoord. Voor een nadere specificatie van (de soorten) voorzieningen wordt verwezen naar het BBV artikel 44. Vrijval van voorzieningen vindt plaats wegens aanwending voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld. Uitgaven die ten laste van een voorziening komen zijn dan ook geen lasten; zij worden rechtstreeks op de daarvoor gevormde voorziening verantwoord. Het college is dus bevoegd over de voorzieningen te beschikken. Indien blijkt dat extra toevoegingen noodzakelijk zijn ten laste van het begrotingsresultaat, is goedkeuring door de gemeenteraad vereist. De raad heeft immers het budgetrecht voor het begrotingsresultaat en autoriseert de totale baten en lasten per programma.
Aan de instelling van een onderhoudsvoorziening ligt een actueel meerjarig plan ten grondslag dat door de raad is vastgesteld. Een beheersplan is actueel wanneer zij niet ouder is dan 4 jaar. Is er geen (geactualiseerd) beheersplan aanwezig, dan wordt de voorziening per jaareinde omgezet in een (bestemmings)reserve.
Artikel 9. Relevante beleidsnota’s
Bij de kadernota voor de begroting, die jaarlijks door het college aan de raad wordt aangeboden voor het volgende begrotingsjaar, wordt een uiteenzetting gegeven van de actuele beleidsnota’s, met een relatie tot de (verplichte) paragrafen. Hierbij wordt vermeld wat de ouderdom is van de actuele nota’s en doet het college een voorstel betreffende mogelijke herziening van verouderde beleidsnota’s. Hierbij kan ervoor worden gekozen een nota niet te actualiseren, maar de paragraaf over het desbetreffende beleidsonderwerp in begroting of bestuursrapportage een meer kaderstellend karakter te geven.
De nota’s bedrijfsvoering en inkoop en aanbesteding worden door het college vastgesteld en ter kennisgeving aan de raad gezonden. De overige nota’s worden door de raad vastgesteld.
Artikel 10. Budgetoverheveling
Om begrotingsoverschotten van het huidige begrotingsjaar, welke worden veroorzaakt doordat activiteiten waarvoor incidenteel middelen beschikbaar zijn gesteld, nog niet (geheel) zijn uitgevoerd, naar het volgende begrotingsjaar over te hevelen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Afwijken van bovenstaande is alleen mogelijk indien dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk wordt geacht.
Voor het rechtmatig overhevelen van de budgetten/activiteiten, genoemd onder punt 1, moet de volgende procedure worden gevolgd:
Bij vaststelling van de jaarrekening door de gemeenteraad zal de overheveling van de activiteiten en de daarmee gepaard gaande overheveling van budgetten worden bekrachtigd. Vervolgens worden deze middelen door begrotingswijziging aan de budgetten voor het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Dekking van deze budgetverhoging vindt plaats door onttrekking uit de “bestemmingsreserve aangegane verplichtingen” of de andere daartoe aangewezen (bestemmings)reserve.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten/diensten van de gemeente Vlagtwedde wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Artikel 12. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen minimaal verslag van: de geraamde baten van de lokale heffingen, het beleid ten aanzien van deze heffingen, een overzicht van de diverse heffingen op hoofdlijnen, een aanduiding van de lokale lastendruk en een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.
Artikel 16. Weerstandsvermogen en risicomanagement
Jaarlijks bij de jaarrekening óf de eerste bestuursrapportage doet het college minimaal een (geactualiseerde) inventarisatie van de weerstandscapaciteit en de risico’s, alsmede het beleid hieromtrent.
Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen
Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag van het beleidskader van de kapitaalgoederen, de hieruit voortvloeiende financiële consequenties alsmede de vertaling van die consequenties in de begroting en de jaarstukken. Hierbij wordt minimaal ingegaan op de kapitaalgoederen: wegen, rioleringen, water, groen en gebouwen.
Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf treasury (lees “financiering”) verslag van de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille. Hierbij zal onder meer worden ingegaan op de kasgeldlimiet, de renterisiconorm en de financieringsbehoefte.
De paragraaf bedrijfsvoering geeft inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van de bedrijfsvoering. In de begroting wordt in genoemde paragraaf ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de paragraaf bedrijfsvoering in het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de begroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen. Ook wordt gerapporteerd over de voortgang van de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid gebaseerd op artikel 213A van de Gemeentewet.
Artikel 20. Verbonden partijen
In de begroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen in elk geval ingegaan op de visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen uit de begroting, alsmede de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen.
In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma’s uit de begroting. Daarnaast wordt de wijze van grondexploitatie uiteengezet, wordt er een prognose gegeven van de te verwachten resultaten op grondexploitatie en de wijze van winstneming. Ook wordt ingegaan op de beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico’s.
Titel 5. Financieel beheer en interne controle
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt, ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren-)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vier jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2017, met dien verstande dat deze terugwerkt op de jaarstukken 2016 voor zover dit voortvloeit uit de wijzigingen in het BBV met ingang van het dienstjaar 2016.